31 Eerder

Mijn hakken klikken luid op de straatstenen, een galmend geluid tegen de hoge grachtenpanden. Het centrum van Utrecht wordt overspoeld door mensen die samenzweren om de eenzaamheid thuis te lijf te gaan. En ik ben daar slechts eentje van. Het wordt tijd dat Ilse en ik elkaar weer eens spreken. De verwijdering tussen ons heeft lang genoeg geduurd.

Fietsen omarmen elkaar en hangen onderuit tegen de paaltjes langs de gracht. Om me heen veel bedrijvigheid. Lachende studenten, geschreeuw van kinderen, stoere praat van wat oudere mannen, en een donker figuur die me lijkt te volgen, een zacht gefluit als begeleiding. Er speelt een gevoel van herkenning door me heen. Is het iemand die ik ken? Als het al zo is, dan ervaar ik geen voelsprieten die me waarschuwen voor gevaar.

Als ik het café binnenstap zie ik Ilse direct zitten. En niet alleen. Natuurlijk niet. Ilse is nu eenmaal altijd omringd door mannelijke aandacht. Haar rood gestifte lippen lachen voluit en ik voel het verdriet opeens nog dichter naar me toe sluipen. De luxe om plezier te hebben is uitvergroot. Ik weifel om op haar af te stappen. Nog nooit eerder in ons leven is de tegenstelling tussen ons zo groot geweest.

‘Ha, daar ben je eindelijk.’ Haar stem glipt boven het geroezemoes uit.

Nu kan ik me niet meer verstoppen. Ik duw mijn wangen omhoog en tracht er zo vrolijk mogelijk uit te zien. Het helpt dat de reactie van Ilse vrolijker is dan ik verwachtte. Het voelt goed dat onze ruzie voorbij lijkt.

Ik kruip op de barkruk naast haar. Een blonde man met een baard van drie dagen neemt me van onder tot boven op. Dan klikt hij met zijn tong, alsof ik goedgekeurd vee ben.

‘Oké boys, nu even afnokken. Ik heb mijn vriendin een tijd niet gezien.’ Ilse draait hen de rug toe.

‘Nog eentje?’ vraag ik met een knikje naar haar halflege bierglas.

‘Doe maar een wit wijntje.’

Ik geef de bestelling door en kijk haar dan aan. Ons oogcontact is voldoende om alles uit te spreken.

‘Joh, gekke meid. Ik heb je gemist. Dat moeten we niet meer doen, hoor.’ Ze wrijft over mijn arm.

‘Proost,’ zeg ik alleen maar, als de wijn voor ons neergezet wordt.

Ilse neemt gulzig een paar slokken en ik volg haar voorbeeld.

‘Vertel nou eens wat er gebeurd is, want uit jouw telefoontje kon ik echt geen wijs worden.’

Ik doe mijn verhaal over Fleur. Het voelt alsof er niemand anders meer aanwezig is. We zitten samen in een luchtbel die ons net voldoende zuurstof geeft om niet te stikken. Er ligt een onzichtbare hand om mijn hals die mijn woorden op een vreemde manier vervormt.

‘Waar is Fleur nu?’ is het enige wat Ilse vraagt als ik uitgesproken ben.

‘In een pleeggezin.’

We drinken zwijgend en bestellen opnieuw.

‘Ik was er al een beetje bang voor.’

‘Hoezo dat?’ Mijn stem schiet verontwaardigd omhoog.

‘Ik hoorde Leyla een keer een opmerking maken. Ze was bang dat…’

‘Ze speelt een vies spelletje en beschuldigt mij van dingen waar ik niets mee te maken heb.’

‘Leyla ziet toe op het welzijn van Fleur.’

Ik weet niet wat ik hoor. Ilse was altijd zo negatief over mevrouw Dikbril. ‘Die meid laat zich door Roderick inpalmen,’ zeg ik hard. ‘Je weet toch hoe hij is?’ Ik hoor de stem van Leyla weer, toen ze hem een fantastische vader noemde.

Ik zie de peilende blik van Ilse. ‘Je ziet spoken, Janna.’

‘Zij ziet spoken! Ik zou Fleur nooit pijn kunnen doen. Ik doe alles voor haar!’

‘Alles?’

Dat ene woord is voldoende. Ik knijp mijn lippen op elkaar. Keert Ilse zich nu ook tegen me?

‘Mag ik nog een witte wijn, alsjeblieft?’

‘Zou je dat wel doen?’

‘Moet jij zeggen. Jij drinkt zeker nooit. Jij zei toch dat het helpt?’ Een vlaag misselijkheid golft door mijn maag.

‘Natuurlijk mag je je af en toe even laten gaan, maar er zijn grenzen en die moet je wel bewaken.’

Ik kijk haar nu vol aan. Ik ben het warme gevoel voor haar even helemaal kwijt. Is dit mijn vriendin?

‘Luister, Janna, ik hoor van alles en wil je alleen maar helpen. Begrijp je dat?’

‘Je bent heel duidelijk,’ zeg ik cynisch. ‘Drank is helemaal geen probleem. Ik kan makkelijk zonder. Is er nog meer?’

‘Doe niet zo agressief. Ik wil je helpen. Je bent niet goed bezig. Moet je zien hoeveel uren je maakt voor je werk. Het is goed dat je ambitieus bent. Maar meer dan twaalf uur per dag… Niet normaal!’

‘Aha, dus ik ben niet alleen een alcoholist, maar ook nog een workaholic. Weet je, mijn werk is belangrijk voor me.’ Waarom heb ik het gevoel dat ik me moet verdedigen?

‘Natuurlijk, dat begrijp ik.’

‘Is dat zo? Ik heb geen man meer thuis die voor een inkomen zorgt. Dat vraagt dus de nodige inzet. Ik mag mijn werk niet kwijtraken.’

‘En Fleur dan?’

Die komt aan. Het kan toch niet zo zijn dat iedereen opeens tegen me is? Ik heb sinds het vertrek van Roderick zo stinkend mijn best gedaan. Hard gewerkt. Voor Fleur gezorgd. Mezelf op de been gehouden. En nu zegt opeens iedereen dat ik het allemaal niet goed doe.

Ik neem een paar slokken. Sluit even mijn ogen als ik merk dat de omgeving een beetje te veel draait. Ben ik echt gek aan het worden? Is geel opeens blauw geworden? Een lantaarnpaal opeens een boom? Als iedereen dat beweert moet dat wel de nieuwe waarheid zijn. Ben ik dan zo verkeerd bezig geweest door me op mijn werk te focussen? Ik moet toch werken? Geld verdienen? Zien ze dat dan niet? Dat kan nooit de reden zijn waarom ze Fleur weggehaald hebben. Roderick is de schuldige. Hij heeft toch gedreigd mijn leven zuur te maken. Daar is hij nu hard mee bezig, maar iedereen lijkt zich achter hem te scharen in plaats van achter mij. Zelfs Ilse, die hem toch altijd als eikel heeft bestempeld, lijkt haar mening te herzien. Het is zo oneerlijk.

De ogen van Ilse staren me vreemd aan, ze veranderen in de blauwe meertjes van Fleur die alle vragen weerspiegelden. Mijn maag knijpt samen, speeksel schiet toe. Ik spring van de kruk en baan me een weg door een massa benen en besta dan voor een aantal minuten alleen maar uit maag, mond en zure pijn.

Mijn mond is droog en de tong die erin ligt kan nooit de mijne zijn. Luide carillontonen rammen ongenadig op mijn hersens die nog compleet buiten westen zijn.

Waar komt die herrie vandaan?

Ik probeer te bewegen, maar mijn armen lijken aan zware gewichten te hangen. Een klein lichtspleetje geeft me zicht op mijn situatie. Ik lig in bed. Opgelucht adem ik uit. Gelukkig. Mooi dat ik nog lang niet ga proberen om op te staan. Hooguit om mijn onnoemelijke dorst te lessen, maar voorlopig ben ik zelfs daar nog niet aan toe.

Ik draai me om en voel iets zachts naast me. Deze schok zorgt voor de eerste alerte gevoelens in mijn lichaam. Er ligt iemand naast me.

Binnen een seconde zit ik overeind. Staar naar de man die naast me ligt en heb geen idee wie het is. Een nadere inspectie van de ruimte waarin ik me bevind en waar ik, neem ik aan, vrijwillig terecht ben gekomen, geeft me ook totaal geen aanknopingspunten. Ik zie dat ik naakt ben, dat mijn kleren overal door de kamer slingeren en dat dit maar één ding kan betekenen.

Ondanks de stekende pijn, waar ik nu pas enig benul van krijg, beseft mijn duffe hoofd wel direct welke oorzaak aan deze rotsituatie ten grondslag ligt. Terwijl ik het dekbed tot aan mijn kin omhoogtrek, probeer ik mijn herinneringen op te diepen uit de holle ruimte onder mijn hersenpan, waar meer galmen klinken dan ik ooit in een grot heb gehoord.

Ilse in de kroeg. De witte wijntjes. Haar beschuldigingen en mijn uiteindelijke afgang naar de toiletpot. Het komt allemaal terug. Ook kan ik me nog voor de geest halen hoe waardeloos het voelde dat Ilse verdwenen bleek toen ik terugkwam bij de bar. En de man die…

Shit, de zoete cocktail die hij me aanbood wilde ik alleen maar gebruiken om de vieze smaak weg te spoelen. Dat had ik me toch voorgenomen? Verder dan dat voornemen kom ik niet meer. Het is alsof mijn leven daar opgehouden is en dat ik zonet pas weer ontwaakt ben. Ik moet hier weg, en wel zo snel mogelijk.

Voorzichtig schuif ik onder het dekbed uit, en ga op zoek naar mijn slipje en bh. Pas als ik zo zacht mogelijk de slaapkamer uit sluip hoor ik een slaapstem: ‘Hé lekker ding, kom je nog even bij me liggen?’

Ik ben nog nooit zo opgelucht geweest dat ik een huisdeur achter me dicht kon trekken. Dan sta ik in een donker trappenhuis, en heb geen idee hoeveel etages ik naar beneden moet. Mijn hoofd is licht, maar als ik eenmaal buiten sta ben ik snel wakker. Hartje centrum. De grote Domtoren op nauwelijks honderd meter afstand.

Met mijn vingers fatsoeneer ik mijn haar en even vervloek ik mezelf dat ik het huis uit gerend ben zonder even in een spiegel te kijken. Alles wat had kunnen gebeuren is toch al gebeurd, dus die vijf minuten in de aanwezigheid van die man had het er niet erger op gemaakt. Koffie, schreeuwt mijn lichaam.

Pas als ik op mijn horloge gekeken heb, wordt deze prioriteit met geweld naar beneden geduwd. Shit, mijn werk. Het is al halfelf geweest. Had ik een afspraak vandaag?

Mijn hoofd wil verder nog geen informatie loslaten en dus zoek ik in de agenda op mijn telefoon. Al heel snel wordt mij duidelijk dat ik rustig op zoek kan gaan naar een cafeetje om die shot cafeïne te scoren. Die zal ik namelijk hard nodig hebben.

Alleen die ogen van Bram al, denk ik woest terwijl ik thuis in een gevecht gewikkeld ben met een dekbed dat geen zin heeft om in een frisse hoes gewikkeld te worden. Ik ga echter stug door en duw en prop met alle gefrustreerde woede die ik in me heb de dikke dons naar binnen. Die zogenaamde subtiele wenkbrauw die bijna een meter omhoog geduwd werd. Hij mag blij wezen dat ik uiteindelijk nog op het werk verscheen! Dat ik hem aanbood om de lijst in te voeren, waardoor die paar ontslagkandidaten die ik niet had kunnen redden tenminste tegelijk hun brief zouden ontvangen. Hij stuurde me weg als een lastige hond die te smerig was om in de buurt te hebben. Was dat zijn dank voor al die maanden overwerk?

Ik til de vormeloze prop omhoog en schud als een bezetene om alles enigszins gelijkmatig in de hoes te verdelen.

‘Je hebt nogal wat te verstouwen gekregen de laatste dagen. Geef dat eerst maar eens een plekje. Neem een paar dagen vrij,’ bood hij zogenaamd vrijgevig aan. Het voelde echter alsof hij niet geconfronteerd wilde worden met de persoonlijke problemen van een collega. En hij was niet de enige. Niemand vroeg hoe het met me was, hoe ik me voelde en of er iets was waarmee ze me konden helpen. Echt niemand. Ik ben een pion die alleen maar heen en weer geschoven wordt, maar waar niemand zich verder om bekommert. Onbelangrijk in het echte spel. Alleen maar goed om die ene slag te maken.

Het dekbed heeft zich naar mijn felle schudwerk gevoegd. De kabouters blijven naar me lachen, of Fleur ze nu bevuild of niet. Door het vele wassen zijn ze alleen wat vervaagd.

Ik laat me op Fleurs bed vallen, en duw mijn handen tussen mijn knieën. Ziet niemand dat ik enorm mijn best doe? De afgelopen maanden heb ik al die voorstellen, ideeën en nieuwe regelgeving uitgezocht, juridisch laten controleren en uiteindelijk door weten te voeren. Het moet het bedrijf tonnen besparen aan extra uitkeringen, een financieel gezonde start geven en een sterke, jonge basis voor een toekomst die vast en zeker succesvol zal zijn. Het doet zeer dat dit allemaal niets meer waard lijkt te zijn.

Zelfs Ilse viel me af. Ik ben geen alcoholist. Onzin! Ik kan stoppen als ik wil. En ik werk gewoon hard. Ik zal wel moeten. Niemand ziet hoe moeilijk het is om als alleenstaand moeder je hoofd boven water te houden. Niemand lijkt me meer te begrijpen.