26

Ergens in een vage wereld die de mijne nooit kan zijn, hoor ik gehuil. Mijn lichaam luistert niet naar mijn poging om te reageren. Mijn hoofd verschuilt zich achter de grote sloperskogel die mijn hersens bewerkt.

Tussen het bonken herleeft de hoge stem die ik eindelijk registreer als die van mijn dochter. Terwijl ik vecht tegen duizelingen en slierten slaap, kom ik overeind. Ondanks de kracht die zwaarder dan anders op mijn wenkbrauwen duwt, krijg ik mijn ogen zo ver open dat ik de contouren van mijn woonkamer herken. Waarom lig ik niet in bed?

Ik gun mezelf tijd, maar kan niet goed inschatten of het seconden of minuten duurt voor ik op durf te staan. Ik druk mijn handen tegen mijn maag om de draaiingen te laten stoppen. Fleur heeft me nodig.

Terwijl ik houvast zoek bij de muur wordt het gejammer harder. De zure lucht van lichaamssappen laat me kokhalzen. Ik vind net op tijd de toiletpot. Mijn maag stuwt alles naar buiten terwijl het koude zweet mijn lichaam laat huiveren. Als ik mijn mond spoel lijkt er zoet water uit de kraan te komen. De verpakking van de paracetamol wil niet open, en pas als het uiteindelijk lukt blijkt zij leeg te zijn.

Als ik bij Fleur binnenkom zie ik haar rossige krullen warrig pluizen om haar gloeiende gezicht. Koorts? Of ben ik zo steenkoud? Ik kan me er niet toe zetten om haar natte bed af te halen en beperk me tot een kort afdouchen en een schone pyjama.

‘Kom, je mag lekker bij mij in bed.’ Ze volgt me zwijgzaam. Er komt geen enkel geluid over haar smalle lippen. Vindt zij het wel fijn of doe ik het vooral voor mezelf? Het ellendige gevoel in mijn buik dooft uit als ik me uitstrek onder mijn dekbed en het warme lijfje van Fleur als een kruik tegen me aan voel.

Mijn meisje valt prompt in slaap terwijl ik nog lang wakker lig. De woorden uit de brief passeren als schaapjes, maar ervan in slaap vallen doe ik niet. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit allemaal echt gebeurt. Ze kunnen Fleur toch niet zomaar bij iemand anders laten wonen? Dat is onacceptabel. Ze is toch het best af bij haar eigen moeder? Ik neem me voor morgen direct met Els te bellen. Er moet een vergissing in het spel zijn. Ik heb helemaal niet tegengewerkt, ik ben toch naar haar kantoor toegegaan? We hebben zelfs overal over gepraat. Ze had alleen niet van die belachelijke eisen moeten stellen. Waarom ziet ze niet dat ik stinkend mijn best doe om goed voor haar te zorgen? Die blauwe plekken waren een ongelukje. Ik kan er toch niets aan doen dat die stomme fiets omviel? Laten ze naar Roderick kijken, die is pas echt gevaarlijk.

Fleur in een pleeggezin… Hoe komen ze erop om dat allemaal achter mijn rug om te regelen? Fleur zal denken dat ik haar in de steek laat. Onmogelijk. Nooit! Ze hoort bij mij.

Even overweeg ik om haar in een deken te rollen en mee te nemen. Maar direct laat ik het idee weer varen. Eerst moet ze slapen. Bovendien voel ik me ook ziek. Zonder auto kom ik niet ver, daar moet ik iets op bedenken. Nadenken, een oplossing vinden. Eén ding weet ik zeker: nooit, nooit zal ik haar af laten pakken. Dat is het laatste dat in mijn chaotische hoofd ronddraait voor ik wegzak in de sluiers van de slaap.

Koortsachtig ben ik bezig om kleren bij elkaar te zoeken. Ik heb haar thuisgehouden van school, mezelf een vrije dag gegeven en daarna besluiteloos een uur verspild voor ik begon met inpakken om mijn vlucht voor te bereiden. We moeten hier weg, er valt geen tijd te verliezen. Stel dat ze echt komen om haar mee te nemen. Nooit! Fleurs tas staat al klaar in de hal, een tas met schoenen van mezelf ernaast. Een tas vol schoenen? Stomme sukkel, ik heb kleren nodig, geen verzameling pumps. Opschieten. Ik ren net terug naar de slaapkamer als ik de bel hoor.

Door het raampje zie ik Els staan. In een opwelling sluit ik het gordijn. Mijn ogen flitsen door mijn woning. Waar kan ik heen? Ik moet me verbergen. Fleur weg zien te krijgen bij deze zogenaamde hulpverleners.

Een klop op de voordeur. ‘Mevrouw Bervoets?’

‘Zo heet ik niet!’ Nooit meer wil ik zo genoemd worden.

‘Janna, doe eens open. Ik weet dat je thuis bent. Het is goed om even te praten.’

‘Ik wil niet praten,’ gil ik terug.

‘Mamma, wie is daar?’ Vanuit de slaapkamer klinkt Fleurs stem, trillerig van de koorts. Ik heb haar niets verteld over de brief. Waarom zou ik? Ik laat dat niet gebeuren. Ze is mijn kind, dus niemand kan haar weghalen zonder mijn toestemming.

‘Een mevrouw,’ zeg ik zo achteloos mogelijk.

‘Is dat die mevrouw van het bureau? Pappa vertelde me…’

‘Wat heeft pappa verteld?’ Met een paar passen ben ik bij haar.

Ik schrik van de angstige uitdrukking op haar gezicht. ‘Niet bang zijn. Je blijft bij mij. Niemand mag jou meenemen.’

‘Doe eens open. Ik zou het vervelend vinden om andere middelen te moeten gebruiken.’ Weer die akelige knokkels op mijn voordeur.

Ik kijk om me heen. Dan ren ik naar de badkamer, grijp mijn toilettas en mik er wat spullen in. Door naar mijn slaapkamer. Snel schuif ik wat shirtjes, slipjes en twee lange broeken in een tas. Wat moet nog meer mee? Mijn paspoort. Geld.

‘Wat ben je aan het doen?’ Els staat in de deuropening. Fleur staat achter haar, terwijl ze me verontrust aankijkt.

Ik laat mijn armen zakken. Ze voelen opeens oneindig zwaar en onhandig aan.

‘Heb jij niet een mooi boekje, Fleur? Ik hoorde dat je zo van vogels houdt. Ik kom zo even bij je kijken. Je moeder en ik gaan even in de woonkamer zitten. Oké?’ Ik zie de hand van Els op Fleurs hoofd. Het voelt zo verkeerd. Ze moet van mijn kind afblijven. Maar voordat de schreeuw door mijn keel wordt losgelaten, zie ik Fleur al lief knikken en naar haar slaapkamer verdwijnen.

‘Ze is ziek,’ zeg ik dan. ‘Daarom had ze buikpijn. Koorts. Jullie hebben het fout.’

‘Ik ben hier om haar te helpen.’ Ik voel een hand onder mijn elleboog als Els me naar de woonkamer leidt. Ik kan niet anders dan haar volgen. Fleur mag niet nog een keer getuige zijn van geweld. Het kost me enorm veel zelfbeheersing om de woede te laten krimpen tot een bol die ergens diep in mijn binnenste blijft gloeien.

Het lijkt alsof Els me peilt, een continue controle op me uitoefent, terwijl ze op een irritant rustige manier haar thee drinkt. Ik word er supernerveus van. De thee smaakt naar het sop waar de kopjes net nog in omgespoeld zijn. Zou ze het proeven?

Ik zet mijn kopje weg en wil gaan kijken waar Fleur is. Zit ze nog steeds op haar kamertje te lezen?

‘Margit is al onderweg om Fleur op te halen,’ zegt Els alsof ze een mededeling doet dat de bus te laat is.

‘Fleur gaat nergens heen.’ Het is maar dat ze het weet. ‘We hebben namelijk afgesproken om allerlei leuke dingen te doen dit weekend. We gaan samen shoppen en de slaapkamer verven.’

Op dat moment gaat de bel. Ik zit op het puntje van de bank, maar mijn benen weigeren dienst. Niemand kan mij dwingen om de deur te openen. Miss Ongenaakbaar al helemaal niet.

‘Nee,’ roep ik als ik zie dat ze op wil staan. Ik grijp naar haar arm, maar ze schudt me als een lastig kind van zich af.

Ik hoor ze tegen elkaar mompelen in de hal. Mijn ogen flitsen door de kamer. Alles registreer ik, maar ik vind niet wat ik zoek. Ik weet niet eens wat ik zoek, ik wil ze juist kwijt. Alles tegenhouden. De zin in de brief is dominant aanwezig in mijn hoofd en bonkt heen en weer tegen elke andere gedachte die de kop op wil steken. De rechter heeft besloten Fleur gedwongen uit huis te plaatsen. Gedwongen? Waarom?!

‘Dit kunnen jullie niet doen.’ Ik sta opeens in de hal, waar ik alleen Els zie staan. Ze grijpt me bij de schouder en wil me de woonkamer weer binnenleiden.

‘Waar is Fleur?’ Ik zie haar niet. Hebben ze haar al meegenomen? ‘Waar is Fleur?’ vraag ik opnieuw, maar Els blokkeert de weg. Ik grijp Els bij de kraag van haar blouse, zie haar bruine ogen waarin een korte angstflits te zien is. Daarna pakt ze mijn polsen en duwt me van zich af.

‘Fleur gaat nu met Margit mee. De familie Kramer wacht op haar.’

‘Nee! Nee, ik wil dat Fleur bij mij blijft. Jullie kunnen toch niet…’ Ik stok als ik Fleur zie staan, haar handje in die van een vreemde vrouw. ‘Schatje, je hoeft niet…’ Ik kniel voor haar neer, strijk haar warrige krullen naar achteren, kus haar bleke gezichtje waar de sproeten vaal weggetrokken zijn.

Haar mond beweegt kort, maar ze zegt niets. Haar ogen tasten me af. Ze stellen me al die vragen die ze nooit heeft durven stellen. Ik kan niet langer kijken en trek haar tegen me aan. Dat lieve lijfje dat vannacht zo vol vertrouwen naast me geslapen heeft. Ik kan haar niet missen.

Ik kijk omhoog. Zie de twee vrouwen staan. Ze kijken op me neer zonder enig gevoel. Op dat moment begint de gloeiende bol woede op te laaien, als een kooltje in een kampvuur dat een vleug wind krijgt.

Ik ga staan, met Fleur in mijn armen. ‘Zo, ik denk dat jullie nu wel weer kunnen gaan,’ zeg ik koel. ‘Mijn dochter wil liever hier blijven, dat zien jullie wel.’

Fleur klemt zich nu aan me vast en ik druk haar nog dichter tegen me aan.

‘Het is beter om het afscheid zo kort mogelijk te houden.’ Els wil Fleur uit mijn armen halen.

‘Nee…’ Ik zie alles nu in een waas.

Ik wil vechten. Die twee vrouwen uit mijn huis slaan. Ze horen hier niet. Wie geeft hun het recht om zich in mijn leven te boren. Ik heb al bijna niets meer over. Alleen Fleur nog. Niemand mag mijn kind meenemen! Niemand… Niemand, toch?

‘Kom, Janna, het is het beste voor Fleur.’

Als Els opnieuw mijn dochter wil pakken, zie ik de blik van Fleur, die twee blauwe ogen vol vragen. Het onbegrip, maar ook de angst die erin weerspiegeld wordt. Dat mag niet, ze mag niet bang zijn. Ik zet haar neer en registreer dat Els haar handje grijpt.

Dan gaat het snel. Fleur wordt meegetrokken door Margit. Ze loopt bijna achterstevoren en haar ogen blijven vragen.

De arm van Els ligt als een klem over mijn schouder, waardoor ik me niet kan bewegen. Geen stap meer in Fleurs richting kan doen.

‘Mamma?’ Het is slechts gemurmel. Niet eens een echte vraag. Op dat moment begrijp ik dat ik maar één ding kan doen.

‘Het is goed, lieverd. Je gaat een paar nachtjes logeren. Ik kom je snel weer halen. Oké?’ De tranen lopen over mijn wangen. Ze heeft al zo veel meegemaakt dat ik haar elke onzekerheid in haar leventje wil besparen. Dit is het enige wat ik nog voor haar kan doen.

Fleurs krullen dansen licht als ze knikt.

Dan is ze weg. De echo van de dichtslaande deur dreunt door mijn hart en zet alles in trilling. Ik wil alles en iedereen kapotmaken die hier een rol in speelt, maar op dit moment is er slechts leegte. Een gat in mijn ziel dat langzaam volstroomt met tranen.