32
De weekenden zijn leeg en stil en de ochtenden zijn het ergst. Ik wil helemaal niet dat de sluiers van de bewusteloze nacht optrekken en de pijn mijn hoofd wakker bonkt. Ik mis Fleur en haar vrolijke aanwezigheid.
Ik drentel door mijn flat op zoek naar het deel van mezelf dat ik opeens kwijt ben. Waarom heb ik niet harder gevochten? Ik ben zo kwaad op mezelf dat ik Fleur zomaar heb laten meenemen. Ik wilde haar iedere vorm van geweld besparen, maar heb ik haar juist daardoor niet in de steek gelaten?
Koffie is mijn ontbijt, lunch en diner. Ik moet volkomen zwart zijn vanbinnen, en zo voelt het ook. Steeds weer zie ik mijn eigen auto wegrijden. Roderick samen met Els. Een gezinsvoogd zou toch mijn vertrouwenspersoon moeten zijn? Hoe heeft hij zich zo snel in haar wereldje weten te dringen? Die onechte charme van hem ligt er zo dik bovenop, toch lijkt iedereen erin te trappen.
Ik mag me niet laten leiden door de haat die ik voel voor Roderick. Ze komen er vanzelf wel achter dat hij anders is dan dat ze nu denken. Roderick met zijn mooie gebaartjes, zijn praatjes, zijn beloftes. Ooit zullen ze inzien dat hij een arrogante kwal is die mooi weer speelt terwijl het stormt vanbinnen. Hulpverleners van Jeugdzorg moeten toch mensenkennis hebben? Hoe kunnen ze anders inschatten of pleegouders de juiste mensen zijn?
Wie is die familie Kramer waar mijn liefste bezit nu haar leventje leidt? Hoe gaan ze met haar om? Weten ze wel dat ze ’s nachts soms angstig wakker wordt? Dat ze dan even bij haar moeten gaan liggen, en dat alleen zacht strelen over haar ruggetje voldoende is om haar rustig te krijgen?
Terwijl ik het denk zie ik een grote mannenhand die over de blote huid van Fleur streelt. Nee, niet doen! Misbruik in de pleegzorg, de kranten staan er vol mee. O nee, niet Fleur.
Vertrouwen. Vertrouwen. Ik blijf het woord hardop herhalen terwijl ik terugloop naar de keuken. Als ik een kopje wil pakken klemt het deurtje. Alles lijkt scheef te zitten, te klemmen of op een andere manier niet te functioneren. Ikzelf incluis. Mijn hele omgeving is ontwricht.
Ik gooi mijn hoofd naar achteren en schreeuw het uit. Het galmt rond en klinkt als een angstig dier. Het plafond is nauwelijks wit meer te noemen, langs de hoeken is een donkergrijze rookaanslag zichtbaar. Het afzuigkapje van de mechanische ventilatie zit vol zwarte plukken stof, nauwelijks bewegende spinnenwebben hangen triest naar beneden. Alles straalt de vieze armoede uit die ik zelf constateerde toen ik hier voor het eerst binnenstapte, maar waar ik nooit wat aan veranderd heb.
Ik stap achteruit. Het veroorzaakt een kettingreactie van vallende flessen. En als ik buk om ze rechtop te zetten, kruipen een stel zilvervisjes snel weg.
Ik kots opeens van de gore woning. Hoe kan ik hier leven? Ik kan niet uitstaan dat ik Fleur aan deze smerige bende heb blootgesteld. Dat moet veranderen. Volgende week is ze weer thuis. Bij mij. Dat kan niet anders.
De radio speelt op een geluidsniveau dat mijn hoofd goed bezighoudt. Het is een manier om geen ruimte te geven aan gedachten waar ik geen raad mee weet. Tijdens het schrobben zing ik zelfs mee met de liedjes van Nick en Simon, en dat wil wat zeggen.
Na een halfuurtje trillen mijn knieën van vermoeidheid. Even pauze. Ik heb wel een drankje verdiend. Pas als ik het glas al heb volgeschonken aarzel ik. Dan sla ik de borrel in één keer achterover. Ik heb het verdiend, vind ik zelf. Moet je zien hoe hard ik heb gewerkt! Gewoon één glas, meer niet. Ik heb mezelf heus wel in de hand. Zeker nu ik besef dat Fleur de inzet is.
Dan zet ik me aan het maken van een todolijstje. Orde in de chaos. Als het lijstje af is, geef ik mezelf als beloning nog een glas. Op de achtergrond maakt de muziek plaats voor het nieuws. De naam zorgt ervoor dat ik beter luister. Ons bedrijf in het nieuws?
‘Na contact met een verontruste werknemer is gebleken dat deze grote reorganisatie al gedurende enige tijd voorbereid is. Morgenochtend zal een deel van de werknemers een brief in de bus krijgen met daarin de harde werkelijkheid. Wij spreken met een woordvoerster van het bedrijf.’
Ik herken de stem direct. De speciale intonatie waarmee Barbara de ‘o’ uitspreekt, is verschillende keren onderwerp van gesprek geweest. Plagerijtjes van de mannen met natuurlijk een seksuele ondertoon.
Met de fles in mijn hand loop ik naar mijn computer. Onze reorganisatie wordt totaal anders in het nieuws gebracht dan we van tevoren hadden afgesproken. Er vallen veel meer ontslagen. Al die mensen die ik had willen behouden… Ik wil elk nieuwtje volgen, tot Twitter aan toe. Ik voel me betrokken bij de organisatie en al helemaal bij een goede afwikkeling van deze ontslagronde. Waarom is Barbara opeens woordvoerster? Dat was toch niet de afspraak?
Na het telefoongesprek met Bram word ik vervuld met een waanzinnige angst. ‘Barbara neemt jouw zaken waar. Zorg maar voor jezelf. Je hebt genoeg aan dat mooie hoofdje van je.’ De kleinerende opmerking raakte me, zoals alles me deze dagen veel dieper lijkt te raken. Het valt me mee dat ik nu alle gedachten aan mijn werk zomaar rigoureus weg kan duwen. Het gaat zelfs zo ver dat ik me probeer neer te leggen bij het mislopen van de bevordering tot onderdirecteur, gewoon om me te wapenen tegen nog meer tegenslag.
Mijn gedwongen vakantie probeer ik nuttig te besteden. Als Fleur straks weer thuis is zal het druk zijn. De twee weken zonder haar zijn omgekropen, maar vandaag besef ik dat de grote dag erg dichtbij komt. Tijd om aan de slag te gaan met Fleurs kamer. Wat zal het een verrassing zijn als ze thuiskomt en een echte prinsessenkamer ziet.
Als ik twee vuilniszakken met afval weggebracht heb, staat Horace opeens voor mijn neus.
‘Dag schone Janna.’
‘Dag Horace.’ Ik wil verder lopen.
‘Waar is mijn kleine vriendin gebleven?’
Ik aarzel. ‘Ze is even uit logeren.’
‘O, ik dacht even…’ Hij staart naar de stuiterbal die hij naast zich op de grond gooit en weer opvangt. Steeds opnieuw.
‘Ik ben haar kamertje aan het opknappen.’ Pas als ik het gezegd heb, vraag ik me af waarom ik dat aan hem vertel. Misschien omdat hij er gewoon is. Iemand die luistert.
‘Dat is goed. Een echte meisjeskamer zeker. Voor als ze weer thuiskomt.’ Het klinkt niet als een vraag.
‘Ja, voor als ze thuiskomt,’ beaam ik. ‘Ze wil graag een prinsessenkamer.’
‘Dan moet je haar dat geven.’ Het klinkt zo simpel dat ik me zelfs even schuldig voel dat ik dat niet eerder gedaan heb.
Als ik door wil lopen pakt hij me bij de arm. ‘Wacht even, ik heb wat voor je.’ Ik zie hem wegduiken onder de trap en hoor een hoop geritsel. Als hij weer zichtbaar wordt heeft hij een plastic tas in zijn uitgestrekte arm. ‘Voor kleine Fleur.’
‘Wat is dat?’ Ik hoor een wantrouwende toon in mijn stem terwijl ik dat eigenlijk niet voel. ‘Wat heb je voor haar?’ zeg ik vriendelijker terwijl ik hem aankijk. Het valt me op dat de lach zijn gezicht op wonderbaarlijke wijze verzacht, zijn bruine ogen glimmen een beetje verlegen. De stralend witte tanden als visitekaartje in een vreemde tegenstelling met het straatleven.
‘Boven een prinsessenbed hoort een roze hemeltje. Ik had deze tule gordijntjes nog liggen, dus ik dacht… Nou ja, misschien is het wat voor haar. Verder heb ik nog wat leuke spulletjes. Ooit gevonden, op straat. Ik houd altijd mijn ogen open. Horace, zien en zwijgen.’
Even weet ik niet wat ik moet doen. Het idee om oude tule op te moeten hangen in haar kamertje dat nu net fris en vrolijk is geworden, voelt niet prettig. ‘Dat is aardig van je, dankjewel.’ Ik pak de tas aan en vlucht bijna de lift in.
Pas als ik binnen ben, gluur ik voorzichtig in de Scapino-tas. Vrolijke snuisterijen, waaronder een koekoeksklok en roze tule, gekreukt en met wat aangekoekte modder. Ik pak er wat spullen uit en zet de tas daarna opzij.