39 Eerder
Mijn verjaardag, de kerstdagen, oudjaar, het zijn allemaal gepasseerde dagen waarop Fleurs aanwezigheid in uren afgemeten wordt. Op alle andere dagen mis ik haar alleen maar.
Elke dag is een worsteling geworden met de eenzaamheid die in elke hoek van mijn woning op de loer ligt. Zelfs de allereerste voorjaarsbloemen hebben mijn hart niet laten buitelen, zo zonder Fleur om me heen. Zij wees me altijd op de eerste sneeuwklokjes, een unieke kleur van vroege krokussen of een winterakonietje die het beton als voedingsbodem had gekozen. Het was een genot om door haar ogen naar het leven te kijken en eigenlijk ben ik dat al langer kwijt dan de vijf maanden die ze nu bij Ank en Frank Kramer woont.
Het ergste zijn de vragen van Fleur, altijd vlak voordat ons bezoek afgelopen is. Hoe lang moet ik nog logeren? Waarom komt pappa wel langs? Ik vind pappa niet lief. Waarom kom jij niet bij ons thuis? Mamma, ik mis je.
Het huis aan de Maliebaan, waar Fleur nu woont, trekt vandaag weer zo hard dat ik heel bewust een doel aan mijn wandeling moet geven om die drang te kunnen weerstaan. Het geeft me al rust als ik alleen al mag kijken naar het raam waar zij zich achter bevindt. Maar zelfs dat is me niet gegund.
Het onstuimige winterweer kan me niet tegenhouden om de stad in te lopen. De natte sneeuw valt gestaag uit een drukkend grijze lucht, soms als zachte vlokken, soms in een wervelwind van kristallen.
De wind suist om de hoek als ik langs café Olivier loop. De natte sneeuw spat koud op mijn gezicht terwijl ik wegduik in de kraag van mijn jas. Ik wil mensen om me heen, de drukte van de stad helpt, is mijn ervaring. De wind speelt met mijn haren die hierdoor af en toe een deel van mijn blikveld afschermen. Strelingen van de natuur, die net zo stormachtig is als mijn leven.
Elke maand vraag ik opnieuw aan Els of ik Fleur vaker mag zien. Of ik haar mee mag nemen naar een dierentuin. Of ik een dagje met haar weg mag. Het antwoord is altijd hetzelfde. Haar regels gelden in deze verdraaide wereld. Zíj bepaalt of ik mijn kind mag zien, of dat ik nog verder uit haar buurt word gehouden. Zíj bepaalt dat ik me niet meer rondom het huis van het pleeggezin mag ophouden. Zíj bepaalt dat ik niet met eigen ogen kan zien of de Kramers goed voor haar zijn. Regels, regels, regels. En ik heb maar te gehoorzamen, anders straft ze me met nieuwe verordeningen die me nog verder van mijn eigen kind afbrengen.
Het enige wat goed is geweest voor mijn gemoedsrust, is de toevallige ontmoeting met Frank Kramer, al weer enige tijd geleden. Natuurlijk was het niet helemaal toevallig. Zijn huis trekt harder dan de polen van de aarde.
Ik zie hem zo voor me, het goedlachse gezicht, de speelse baard die het gebrek aan hoofdhaar volledig compenseert. Hij had me meegenomen voor een kop koffie in een cafeetje vlakbij. De manier waarop hij over Fleur praatte was zo liefdevol dat ik aan zijn lippen hing. Al mijn vragen beantwoordde hij met een openheid die ik nodig had, maar die Els mij totaal ontnam.
Pas ’s nachts in bed kwamen alle bedenkingen, de angsten, de vooroordelen. Mannen en kinderen. Hij is té aardig. Daar moet iets achter zitten. Hoe vaak gaat die combinatie niet fout? Wat flikken ze allemaal met meisjes die hun mond niet open durven doen? Fleur is een gekwetst meisje. Het prototype van een slachtoffer voor misbruik. Maar hoe kan ik haar beschermen als elke vorm van controle van me afgepakt is? Els bepaalt op dit moment mijn leven. De Maliebaan is verboden gebied en rechtstreeks contact met de Kramers is onbespreekbaar. Het scheurt me uit elkaar, maar de dreiging aan extra beperkingen zorgt ervoor dat ik alles slik. Alles wat ik bedenk om Fleur weg te halen of te beschermen, is voor mij onuitvoerbaar omdat het consequenties zal hebben voor de bezoekregeling. Ik kan niet anders dan toezien hoe anderen over Fleur beslissen.
‘Janna?’
Ilse is niets veranderd, hooguit lijkt haar make-up zwaarder aangezet dan anders.
‘Hé, ik herkende je bijna niet. Hoe is het met je?’
Ik voel haar ogen over mijn lichaam dwalen.
Ik lach en wurm de woorden naar buiten. ‘Redelijk goed. En met jou? Is alles weer goed met Dennis?’
De omschakeling van mijn gedachten over Fleur naar Ilse en het leven dat ik ooit heel lang geleden leidde, kost me moeite. Soms vertelt Fleur nog wat verhalen, maar meestal praten we vooral over nieuwe plannen voor een toekomst die ik het liefst direct in zou willen laten gaan.
‘Dennis heeft lang gekwakkeld met zijn gezondheid, maar hij is gelukkig nog dikke maatjes met Fleur. Ze ziet er trouwens goed uit.’
Ik glimlach geforceerd. ‘Ja, de rust doet haar goed.’ De woorden zijn al zo ingesleten dat ik ze zomaar spontaan naar buiten kan flappen.
Ik kijk langs haar heen. De Domtoren staat fier in de beukende wind. Het middenstuk van de machtige kerk is ooit door een harde storm ingestort en het lijkt alsof de toren heeft besloten dat haar zoiets nooit meer zal gebeuren.
‘Moet je niet werken vandaag?’ Ilse doet een stap opzij om een fietser meer ruimte te geven.
‘Nee, ik hoef niets meer. Niet te werken, niet te zorgen, niet op te voeden. Niets.’ Ik weet dat het hard en sarcastisch klinkt.
Ilses ogen schieten naar beneden. ‘Het spijt me.’
Ik zou mijn harde opmerking terug willen nemen. Ik kan me voorstellen dat mensen liever niet geconfronteerd worden met mijn huidige leven. Zelf weet ik al bijna niet beter meer. De brief met de ontslagaanvraag, die ik nota bene zelf heb opgesteld, kwam als een complete verrassing. Navraag bij Bram gaf aan dat ik nu tot een van de slachtoffers behoorde. Niet alleen was ik mijn promotie misgelopen, de baan die ik tot die tijd had gehad was gewoon geschrapt. En dus stond ik op straat. Een rang die eigenlijk al vertrouwd begon aan te voelen. Als alles in een draaikolk naar beneden terechtkomt, kun je je haast niet meer voorstellen dat er ooit nog iets goed zal gaan. Vechten had geen zin gehad, bovendien bleek het vluchten vele malen gemakkelijker.
‘Het maakt niet uit.’ Ik probeer opgewekt te klinken. ‘Ik red me wel, hoor. Leuk dat Fleur nog steeds zo veel met Dennis speelt.’
De opluchting is duidelijk van Ilses gezicht af te lezen. Zo zou een vreemde reageren, kan ik alleen maar denken. Een vriendin zou juist doorvragen, proberen op te peppen, of een schouder bieden. Die vlucht niet weg in geleuter over de knutselwerkjes van school, het weer, of bibliotheekboeken die allang teruggebracht hadden moeten worden.
‘Fleur heeft het wel goed getroffen. Die Frank Kramer is echt een warme persoonlijkheid.’
‘Ja, dat geloof ik ook.’
Waarom zeg ik niet dat Fleur bij mij hoort? Dat niemand het recht heeft mijn dochter om zich heen te hebben? Die woede blijft ergens in mijn onderbuik aanwezig, maar in tegenstelling tot enige tijd geleden laat ik de lava niet meer naar buiten spuwen. Ik luister nauwelijks en laat Ilses te opgewekte woorden langs me heen glijden. Tot ik de naam Roderick hoor.
‘Hij komt haar regelmatig ophalen, en brengt haar dan naar de Kramers. Op zich wel makkelijk, want als ik met twee kinderen weer de hele stad door zou…’ Ze stokt. Ik merk dat ze mij aanstaart.
‘Roderick mág haar helemaal niet zomaar ophalen.’ Ik knijp mijn lippen tot een smalle spleet om mijn woede tegen te houden.
‘O, dat wist ik niet. Roderick kent Frank toch? Wat maakt het uit. Ik heb…’
‘Je hebt wat?’ blaf ik haar toe.
‘Ik kwam hem tegen bij school en hij bood het zo spontaan aan dat ik dacht dat het wel goed zat.’
‘Meneer Eikel, weet je nog wel?’ Ik bal mijn handen tot vuisten, en steek ze diep in mijn jaszak.
Ik kan me niet voorstellen dat mijn vriendin dit zegt. Ilse, die haar mening altijd klaar had en die een nog grotere hekel aan Roderick had dan ik. En juist zíj zorgt er nu voor dat hij veel vaker bij Fleur is?
‘Weet je nog hoe weinig hij voor zijn dochter wilde doen? Fleur was bij voorbaat een lastige vlieg die om zijn hoofd zoemde terwijl hij rust wilde. Hij haat vliegen, die slaat hij weg. Dus waarom zou hij Fleur dan op willen halen? Heb je daar al eens aan gedacht?’
‘Kom op, Janna. Hij is veranderd.’
‘Jij bent veranderd!’ Ik voel alles in mijn lichaam aanspannen en weet dat ik nu weg moet gaan om niet meer stuk te maken dan alleen onze vriendschap.
‘Kijk ook eens naar jezelf. Je bent niet eens meer een schim van jezelf. Volgens jou is iedereen schuldig aan de dingen die jóu overkomen zijn, alleen jijzelf niet. Je strooit met klaagliederen over Roderick, de bso, Jeugdzorg en over Ank en Frank Kramer, die hun stinkende best doen om Fleur weer vertrouwen in het leven te geven.’
Ik kijk haar aan en doe vreselijk mijn best de controle terug te vinden, maar alles doet pijn. Haar woorden, haar oordelende ogen, de beschuldiging aan mijn adres.
‘Het is niet eerlijk,’ spuug ik in haar richting. ‘Iedereen is eropuit om mijn leven moeilijker te maken dan het al is. Niemand vraagt hoe het met míj is. Iedereen heeft het over het welzijn van Fleur, van het bedrijf, zelfs van Roderick. Ik voel me zo in een hoek geschopt. Het lijkt alsof ik op de grond getrapt word en dat iedereen bezig is om me als een kakkerlak plat te trappen. Te vies om met de handen aan te raken. Een verschoppeling die het nooit goed kan doen.’ Alles wordt weer opgehaald. De pijn van de laatste maanden komt weer aan het oppervlak terwijl ik zo mijn best heb gedaan het weg te stoppen om het maar niet te hoeven voelen. Nu mijn beste vriendin, die ooit aan mijn kant heeft gestaan, mij zo duidelijk laat vallen, komt alles terug. Begrijpt zelfs zíj me niet?
‘Er zijn zo veel handen naar je uitgestoken, Janna. Je hebt de hulp alleen niet aanvaard. De fles is je nieuwe houvast geworden. Waarom heb je niet meegewerkt toen Jeugdzorg wilde helpen? Je bent gewoon weggebleven, en hebt Fleur daarmee tekortgedaan.’
‘Ik Fleur tekortgedaan? Ik doe alles voor Fleur. Echt alles! Ze is van me afgepakt. En weet je wat me nu wordt verweten? Dat ik de hechting in de weg sta. Hechting aan de pleegouders, welteverstaan. Ik mag haar nog maar één keer per maand zien. Eén keer per maand! En waarom? Omdat ik wilde weten waar ze woonde. Wilde zien dat die pleegouders goed voor haar waren. Ze houden me bij haar weg.’
‘Dat is toch logisch? Je stond zo vaak voor hun deur dat het op stalken ging lijken.’
Ik staar naar de grond en concentreer me op de straatstenen. Ik heb een pesthekel aan al die beschuldigingen die bij iedereen zo makkelijk over de lippen glijden. Steeds weer word ik in een verdediging gedwongen, terwijl ik helemaal niet wil vechten.
Ook nu krijg ik weer nieuwe informatie die ik moet zien te verwerken. Roderick die zo handig gebruik maakt van zijn mannelijke charme, van zijn netwerk, en van het vertrouwen dat mensen nu eenmaal in een advocaat stellen. Hij blijkt andere regels opgelegd te krijgen dan ik. Die oneerlijkheid wringt met mijn rechtvaardigheidsgevoel. Het klopt gewoon niet, maar niemand schijnt dat te zien.
Dan voel ik twee handen op mijn schouders. Ilses gezicht is vlak bij het mijne. Een sprankje van de oude verstandhouding komt terug, tot ze begint te praten. ‘Kijk ook eens naar jouw aandeel in deze hele geschiedenis. Je bent niet de eerste gescheiden vrouw die naast haar huishouden en een baan, een kind moet verzorgen. Waarom loopt het bij jou dan fout? Waarom zie je niet dat mensen geprobeerd hebben om je te helpen. Kan het niet zo zijn dat Roderick veranderd is en zijn best doet om zijn fouten te herstellen?’
Ik schud haar handen van me af. Ze heeft geen gelijk. Het is niet mijn schuld! Het is Roderick, die is bezig iedereen om zijn vinger te winden. Ik wrijf driftig over mijn ogen waar tranen zomaar zijn opgeweld.
‘Je ziet het verkeerd. Jij trapt net zo hard in zijn mooie praatjes als iedereen, terwijl jij hem toch beter zou moeten kennen. Roderick is niet te vertrouwen, hij doet niets uit liefde voor Fleur. Hij wilde toch nooit iets met haar te maken hebben? Geld, succes en een goede naam, daar was hij mee bezig. Nu strooit hij iedereen zand in de ogen. Er zit iets anders achter, en ik zal ontdekken wat het is. Dat ben ik aan Fleur verschuldigd. Zij mag hier nooit het slachtoffer van worden.’
Dan wend ik me van haar af en loop weg. Door de waas in mijn ogen bots ik tegen mensen op, maar niets kan me tegenhouden om mijn woorden tot waarheid te maken. Roderick is iets van plan, en ik zal hem tegenhouden, wat ik daar ook voor moet doen.