15 Eerder
Het huis is groter dan ooit. Al die ruimte wordt ingenomen door een zware stilte die me bijna plet. Het triomferende gevoel dat ik had toen ik Roderick voor zijn nieuwe huis zomaar de waarheid durfde te zeggen, is volledig weggezakt in een draaikolk van onzekerheid. De verantwoordelijkheid voor het leven van Fleur. De verdwenen financiële zekerheid. Werken en voor Fleur zorgen, een combinatie die onverenigbaar lijkt, ook al besef ik steeds meer dat ik er sinds haar geboorte al alleen voor sta.
Er schiet een lachje over mijn gezicht als ik terugdenk aan de jubelkreet van Ilse door de telefoon: ‘Je staat in de krant.’ Met een welhaast geleerde stem heeft ze de passage voorgelezen, de beschuldigingen aan de advocaat R. B. die zijn vrouw en kind berooid heeft achtergelaten, nadat hij haar mishandeld had. ‘Ik neem aan dat Roderick hier nog wel wat van gaat merken op zijn werk. Misschien wordt hij tijdelijk op non-actief gesteld, of direct ontslagen.’ Het kan me niet boeien. Er zijn andere problemen die me bezighouden.
Ik schenk het laatste restje wijn uit de fles en pak de een-na-laatste bonbon uit de luxe verpakking. De rest heb ik al verorberd, chocola lijkt mijn laatste houvast.
Als ik ga staan voel ik me wankelen alsof de duisternis van de kamer ook in mijn hoofd opduikt. De drukkende stilte moet verdwijnen. Muziek. Mijn gedachten hebben iets anders nodig om zich op te richten. Die stilte maakt me gek.
De cd-speler start met een paar droge klikken. Daarna de golvende tonen van de newagemuziek waar Ilse laatst mee aankwam. Ook al hou ik niet van die zogenaamd relaxte tonen, toch laat ik hem aanstaan. De muziek duwt tegen de zware rust om me heen.
Na dit glas moet ik proberen te slapen. Ik laat me onderuitzakken, zuig op de chocola en kijk de woonkamer rond. Langzaam word ik rustiger. De ruimte wordt slechts verlicht door een enkel spotje, alsof te veel licht mijn verdriet zichtbaar zou maken. De secuur uitgezochte meubels uit dure designwinkels passen niet meer bij me. Dit is mijn oude leven waarvan ik vanavond afscheid heb genomen. In minder dan een minuut realiseer ik me dat er maar weinig dingen echt belangrijk zijn. Natuurlijk het oude dressoir met de tekeningen en werkjes van Fleur dat van Roderick in de zijkamer moest staan. De gekleurde doos met mijn brieven van vroeger. Het vogelhuisje dat mijn vader vlak voor het ongeluk voor me gemaakt had. En natuurlijk mijn herinneringenkastje.
Het is een vreemd, bekend gevoel. In één oogwenk is elke zekerheid in mijn leven weggevaagd. Ook al was het ongeluk van mijn ouders veel schokkender, het besef dat ik mijn thuis opnieuw kwijt ben is nauwelijks te bevatten. Ik zal een nieuwe woning moeten vinden voor Fleur en mij. Morgen ga ik op zoek. Slechts drie weken, dat lijkt een onmogelijke opdracht. Kwaad kijk ik naar de klok. De wijzers tikken ongenadig verder over de glazen ondergrond.
‘Jou neem ik in ieder geval niet mee.’ Mijn stem is schor.
Een dichtslaand portier. Mijn blik schiet naar de verwenste klok. Halfdrie ’s nachts. Mijn oren proberen elk geluid van buiten op te vangen, maar de zachte tonen van een synthesizer maken dit onmogelijk.
Het zijn vast de buren. Het moeten de buren wel zijn, hoewel die nooit zo laat thuiskomen. Moet ik gaan kijken? Het is al weer stil. Toch?
Gemorrel aan de voordeur. Ik zit direct overeind. Heb ik de grendels er wel opgedaan?
Een duidelijke klik. De voordeur is weer dicht. Shit, is Roderick binnen? Ik moet me verbergen. Snel. Maar waar? Ik kijk om me heen. De badkamer. Het toilet. Die kunnen afgesloten worden. Maar dan? Als Roderick kwaad is, is hij in staat de hele huisraad in puin te slaan. Het liefst mij erbij natuurlijk.
Voetstappen op de tegels in de hal. Ik sta al bij de trap naar boven.
Dan denk ik opeens aan Fleur, boven in bed. Hij mag niet naar haar toe. Ik zal haar verdedigen met alles wat ik in me heb, dat was geen loze belofte. Ik moet hier blijven, hem opvangen en proberen te kalmeren. Het is me vaker gelukt. Voor Fleur.
Ik vervloek mezelf dat ik zo laks ben geweest. Ik had die slotenmaker het mes op de keel moeten zetten.
Met het glas in de hand wacht ik hem op, alsof ik hem met een aperitiefje wil verrassen voor we samen gaan slapen. Maar als ik de deurkruk van de woonkamerdeur naar beneden zie gaan, grijp ik in een opwelling naar een kussen, prop die voor mijn buik en houd mijn adem in. Niet laten zien dat ik bang ben, dreunt door me heen. Blijf rustig. Laat je niet opnaaien door zijn woorden. Er zullen allerlei beschuldigingen komen. Denk aan Fleur.
In de deuropening staat Roderick. Spijkerbroek, donker overhemd, geen stropdas, signaleer ik heel helder. Zijn ogen direct als pijlen op me gericht. Als zijn handen in zijn broekzakken verdwijnen weet ik dat het fout zit. Daar worden ze tot vuisten gebald.
‘Ben je nu niet zo dapper meer?’ De alcohol slist door zijn woorden heen. Hij doet een paar passen in mijn richting en sluit de deur achter zich. Zijn leren zolen klikken op de plavuizen, als het tikken van een tijdklok die de ontsteking van een bom in werking gaat zetten. Seconden verstrijken.
Ik zeg niets. Elk woord kan voor de ontbranding zorgen.
‘Wat was je eigenlijk van plan? Beetje mij zwart maken? Is dat het, hè? Mij een slechte naam bezorgen? Nou, dat is je gelukt. Heb je de krant gezien?’
In een paar passen staat hij voor me, hij torent boven me uit. Terwijl ik naar achteren probeer te schuifelen, voel ik al snel de bank in mijn kuiten duwen. In een oogwenk heeft hij me te pakken. Ik hang voor zijn neus, terwijl zijn knuisten mijn bovenarmen samenknijpen.
‘Je zult nog spijt krijgen van wat je me nu geflikt hebt. Jouw rustige leventje is afgelopen, ik maak je helemaal kapot.’