46

Frank zit als een geknakte boom voor me. Zijn hangende schouders, vertwijfelde trekken op zijn gezicht, de donkere ogen nu bijna zwart.

‘Ank en ik wilden al zo lang een kind, maar het mocht niet zo zijn. Toen Roderick bij ons kwam met het verzoek om een tijdje voor zijn dochter te zorgen, konden we niet weigeren. We hoorden dat de moeder…’ Zijn ogen ontmoeten in een flits de mijne. ‘Hij vertelde dat je het niet aankon. Hij had zelfs tranen in zijn ogen toen hij aangaf dat je door de scheiding helemaal de weg kwijt was. Fleur zou compleet verwaarloosd worden.’

Ik voel de hand van Fenna op mijn knie. Beheers je.

‘We zijn allebei helemaal gek van kinderen, het is niet voor niets dat ik jeugdkampen organiseer en tennisles geef aan de jongste leden van de club. Zijn vraag om pleegouder te worden van Fleur was dus aan het goede adres.’

‘Stonden jullie als pleegouders ingeschreven?’ Fenna doet het woord, het gaat me allemaal te langzaam. Na bijna een jaar zit ik in de woonkamer waar Fleur haar leven heeft voortgezet in mijn afwezigheid. Hier heeft ze gespeeld, gelachen en misschien ook wel gehuild. In een hoek van de kamer zie ik speelgoed liggen. Een paar barbiepoppen, een stapel gezelschapspellen, Memory ligt bovenop, alsof ze haar geheugen is blijven trainen om me maar niet te vergeten.

‘We hadden er nooit over nagedacht, maar aarzelden geen moment. Ik had Fleur weleens gezien en het leek me een lief meisje.’ Frank richt zich op en kijkt me doordringend aan. ‘We zijn echt goed voor haar geweest. Ank en ik zijn helemaal gek op haar. We dachten er zelfs over om ons aan te bieden om meer kinderen op te vangen. Het was zo’n mooie tijd, we hebben zo van haar genoten.’ Hij slaat zijn ogen neer. ‘Juist daarom was het zo wrang…’

Seconden tikken weg. Ik wil wat zeggen. Dat ik dankbaar ben. Dat het zo fijn is om te horen dat ze van Fleur hebben gehouden, maar ik krijg het niet voor elkaar. Eerst moet alles duidelijk zijn.

‘We weten al heel veel dingen die Roderick uitgehaald heeft,’ geeft Fenna dan aan.

Ik kan me niet meer inhouden. ‘Roderick is altijd al een geldwolf geweest. Een bruut, die Fleur en mij om niets in elkaar ramde.’ Ik spuug de woorden naar buiten.

‘Janna…’ De klank in Fenna’s stem laat me zwijgen.

Met een monotone stem gaat Frank verder. ‘Ik heb nooit in de gaten gehad hoe hij werkelijk was, dat is nog het allermoeilijkst om te accepteren. Hij was een tennismaatje van me en ik vertrouwde hem volledig. Waarom zou hij tegen me liegen? Ank begon als eerste vragen te stellen. Waarom kwam hij zo vaak langs terwijl Janna bij ons weggehouden werd? Waarom nam hij zijn dochter niet zelf in huis; ze had van Judith gehoord dat zij daar totaal geen probleem mee zou hebben. Waarom liet hij nooit enige affectie blijken naar Fleur toe?’

‘Hij heeft nooit om haar gegeven,’ zeg ik stug. ‘In zijn ogen was ze een lastige pop die hij van zich afsloeg als het zo uitkwam.’

Frank wringt zijn handen in elkaar. ‘Ik voel me zo schuldig. Pas toen hij geld wilde hebben begon het duidelijk te worden. “Dankzij mij hebben jullie nu een kind,” zei hij steeds, alsof Fleur koopwaar was. Hij bleef maar geld eisen, en dreigde uiteindelijk naar Jeugdzorg te stappen. Hij zou vertellen dat ik haar…’ Hij slikt hoorbaar. ‘Hij zou aangifte doen van mishandeling.’

De woorden van Els komen terug: Ik moest de pleegvader in de gaten houden. Roderick gaf aan dat Frank het kind mishandelde.

‘Dat heeft hij ook doorgegeven,’ breng ik kwaad uit.

‘Wat? Heeft hij…? Die man is erger dan ik dacht.’ Frank strijkt met beide handen over zijn kale hoofd. Ik zie nu trekken van de machteloosheid die ik een jaar lang met me mee heb gedragen.

‘Ik kan me voorstellen dat je heel kwaad was op Roderick,’ zegt Fenna zacht.

Zijn ogen flitsen zenuwachtig door de kamer. ‘Dat klopt.’

‘Zo kwaad dat je hem…?’

Er flikkert iets in zijn ogen. ‘We hadden ruzie. Maar ik zou hem nooit… moedwillig iets aan kunnen doen.’

Ik staar naar zijn handen die nerveus in elkaar wringen. Ik zie een dunne witte streep op zijn ringvinger. Ik heb het eerder gezien, maar nu pas besef ik dat het mijn gelijk bewijst. Toch is de eerste aanzet moeilijk.

‘Voor zover ik je ken, zul je nooit welbewust mensen pijn doen.’

‘Nee, dat zal ik nooit doen. Ik heb echt goed voor Fleur gezorgd.’

Het gaat nu niet om Fleur. Ik moet haar betrokkenheid wegstoppen om de dingen te kunnen doen die nodig zijn. ‘Hoe lang waren Roderick en jij al vrienden?’

‘Al jaren. Ik kende hem via de tennisclub.’

‘De tcu.’

‘Ja, maar wat…’

Ik onderbreek hem meteen. ‘Roderick was zeer verknocht aan zijn tennismaten. Die waren alles voor hem.’ Ik merk dat het onderliggende gevoel bij zijn machtige netwerk nu anders is. Geen oordeel meer, juist zij gaan me nu helpen. Ik voel mijn vroegere kracht terugkeren nu ik merk hoe wrang dat eigenlijk is.

Frank kijkt me aan met een verwonderde glans in zijn ogen. Er ligt iets onbestemds in. Alsof hij weet dat hem iets boven het hoofd hangt, maar dat hij nog niet weet wat hem gaat treffen.

‘Om dat verbond te benadrukken droegen jullie elk een ring. Ik weet nog zo goed hoe trots Roderick erop was.’

De beweging zou me ontgaan zijn als ik niet gefixeerd was geweest op zijn handen.

‘Dat klopt toch?’

Frank gaat staan en loopt van ons weg. Voor het raam blijft hij staan, de rug naar ons toe. Zijn handen nu diep in zijn zakken gestoken. Als ik Fenna aankijk, zie ik aan de glimlach om haar lippen dat ze begrijpt waar ik heen wil.

‘Jij hebt toch ook zo’n ring?’

Het duurt enkele seconden voor Frank zich omdraait. Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar sluit hem meteen weer. Nauwelijks waarneembaar schudt hij zijn hoofd. Zijn ogen bedelen om hulp. Ik sta op en loop heel rustig op hem af. Binnen in mij is het oorlog. Pak ik het goed aan? Moet ik hem nog meer klemzetten? Of moet ik vertrouwen hebben dat er mensen zijn die voor de waarheid uit durven te komen? Dit moment zal beslissend zijn voor mijn toekomst en die van Fleur.

‘Herken je dit?’ Ik strek mijn hand uit. In het midden ligt de zegelring. Ik voel het klamme zweet in mijn handpalm, maar besef tegelijkertijd dat ik heel zeker ben van mijn zaak. Deze ring maakt alle verdere verklaringen overbodig.

Ik zie hoe Frank zijn verbazing probeert te verbergen. Hij voelt aan zijn ringvinger. Dan buigt hij zijn hoofd.

Mijn ogen ontmoeten die van Fenna. Haar blik zegt genoeg.

Frank zucht diep. ‘Ik denk dat het tijd wordt om schoon schip te maken.’ Hij loopt terug naar de bank en gaat zitten. ‘Roderick en ik kregen steeds vaker ruzie. Zijn bizarre eisen. De dreigementen. De grote hoeveelheid geld die hij vroeg omdat hij ons als pleegouders had voorgedragen waardoor we nu een kind hadden. Het werd steeds erger. Ank werd er doodzenuwachtig van. Op school begonnen mensen vragen te stellen. Roderick knoopte een net om ons heen gevuld met leugens. Pas als we zouden betalen zou hij ons met rust laten. Die avond ben ik naar zijn huis gegaan om hem duidelijk te maken dat hij ermee moest stoppen. Roderick had gedronken. Het liep compleet uit de hand.’

Ik weet wat er nu gaat komen. Sterker nog, ik was vlakbij toen het gebeurde.

‘Hij lalde wat over geld en herhaalde alle eerdere dreigementen. Wat ik ook zei, het drong volgens mij niet eens tot hem door. Op een bepaald moment kwam hij met een nieuw dreigement. Hij zou aan Els doorgeven dat ik Fleur misbruikte. Ik wist meteen dat hij het echt zou doen, maar wat nog erger was, ik besefte dat hij mogelijk zélf deze vieze actie zou ondernemen om het dreigement kracht bij te zetten. Hij met onze Fleur. Op dat moment knapte er iets. Voor ik wist wat er gebeurde, lag hij beneden bij de gracht. Bewegingloos.’

Frank wrijft over zijn rechterhand alsof hij de klap nog voelt. ‘Ik wist niet wat ik moest doen. Het was helemaal mijn bedoeling niet, ik heb nog nooit iemand geslagen.’ Hij kijkt beurtelings naar mij en naar Fenna. ‘Dat moeten jullie geloven. Het was alsof er iemand anders in mij zat, iemand die zo enorm kwaad op hem was dat hij…’

‘Ik ken het gevoel,’ fluister ik. ‘Zo buiten zinnen van kwaadheid dat je hem wel kunt vermoorden.’

‘Roderick was een maat van me. Ik wilde hem niet dood, ik wilde hem alleen laten stoppen. Hij ging te ver, hij kwam aan Fleur. Het was echt afschuwelijk. Hoe kan een vader zijn dochter zoiets aandoen?’

Frank legt zijn handen op zijn knieën en zucht diep.

‘Pas de dag erna kwam ik erachter dat ik mijn ring kwijt was. De link naar die avond heb ik pas later gelegd. Toen besefte ik dat mijn aandeel uit zou kunnen komen.’

Ik ga naast hem zitten en leg de ring op het tafeltje voor ons.

‘Sinds die tijd heb ik ermee geworsteld of ik alles op moest biechten. Het was toch een ongeluk? Toen hoorde ik dat jij opgepakt was. Als het tot een veroordeling was gekomen… Ik weet niet wat ik dan gedaan had.’

Er hangt een stilte tussen ons die ik niet wil doorbreken.

‘Ik zal naar de politie gaan om mezelf aan te geven. Het was een ongeluk, ik hoop dat ik dat duidelijk kan maken.’

‘Roderick heeft op zijn zachtst gezegd geen onberispelijk verleden, misschien helpt dat om het als zelfverdediging te zien.’ Terwijl ik het zeg besef ik dat het goed is dat ik aangifte heb gedaan.

‘Ach, ik ken wel een paar goede advocaten die me zullen helpen.’ Zijn lachje is schor. ‘Ik heb steeds het welzijn van Fleur voor ogen gehad. Ik kon het niet verkroppen dat ze naar een nieuw pleeggezin zou moeten, dat wilde ik haar niet aandoen.’

Mijn adem zet zich vast. ‘Fleur kan weer bij mij komen. Ik heb haar zo gemist.’

‘Ik zal een goed woordje voor je doen. Al die tijd heeft Roderick ons wijsgemaakt dat je niet capabel was, dat hij niet kon instaan voor wat je met haar zou doen. Hij zei dat je haar gruwelijk verwaarloosd had. Ik heb hem al die tijd geloofd en gedacht dat Fleur alleen ons nog had. Nu pas begrijp ik dat hij ons al die tijd leugens heeft verteld. Zelfs Jeugdzorg heeft hij met zijn mooie praatjes ingepalmd.’

De ogen van Frank vragen om iets wat ik niet kan geven. Ik ben nog niet tot vergeving in staat. Ik kijk van hem weg terwijl ik vraag: ‘Waar is Fleur?’

‘Ik zal haar roepen.’ Frank staat op en loopt naar de deur, zijn schouders naar voren, zijn hoofd half gebogen. Een verslagen man. Dan zijn stem, krachtig en vol genegenheid. ‘Fleur, kun je even naar beneden komen?’

Was ze hier in huis? Heb ik al die tijd hierbinnen gezeten terwijl mijn dochter boven zat? Als ik opsta merk ik dat mijn knieën trillen. Ik wrijf mijn vochtige handpalmen over mijn benen. Ik ben slechts een paar passen van haar verwijderd, kan ik nog net denken. Dan verschijnt ze al in de deuropening. Haar prachtige herfstrode koppie, haar helblauwe ogen die gaan stralen zodra ze me ziet.

‘Mamma!’

Ik ga door mijn knieën, voel hoe ze zich in mijn armen werpt en merk dat ik door de kracht achterovergeduwd word. Lachend neem ik haar mee in mijn val en trek haar bovenop me. Hier heb ik van gedroomd. Dit moment heb ik altijd voor ogen gehouden. Fleur is bij me.

‘Ben ik nu klaar met logeren?’ fluistert ze in mijn oor.

Ik schiet in de lach. ‘Ik hoop het. Ik hoop het zo.’