7

Fleur staat naast het aanrecht terwijl ik de uien aan het snijden ben. De complimenten van Bram hebben me de hele dag laten stralen. Ik had dan ook een flitsende presentatie gemaakt, en het was puur genieten om te zien hoe al mijn collega’s rechtop bleven zitten in plaats van langzaam weg te zakken in desinteresse. Het is een van de leukste kanten van mijn baan als HR-adviseur van het schoonmaakbedrijf. Mijn inzichten op een creatieve manier presenteren kan ik wel. Ik weet dat deze kracht me kan helpen om hogerop te komen.

Als ik nou ook nog wat slims kan bedenken om niet steeds allerlei zaken te vergeten, zou me dat heel wat waard zijn. Op mijn werk bleek de accu van mijn mobiel leeg en de oplader lag natuurlijk thuis. Stom natuurlijk. Maar ja, het gaf me wel een ongestoorde werkdag.

‘Wat eten we?’

‘Lasagne,’ antwoord ik.

‘Alweer?’

‘Dat vindt pappa lekker.’

‘Maar pappa is er toch niet?’

‘Pappa komt zo.’

Pas op het moment dat ik onze straat in reed kwamen alle problemen terug. Alsof ik een poort naar een bewolkte wereld doorreed.

Fleur kijkt me aan met haar lichtblauwe ogen, serieus als altijd.

‘Het bord staat er nog steeds. Dat vind jij ook vreemd, hè?’

Ik zwijg omdat ze me weer eens raakt met haar feilloze observatie. Pas toen ik bij thuiskomst het bord zag staan, besefte ik dat ik het vandaag totaal verdrongen had. Sindsdien lijkt het niet meer weg te krijgen uit mijn hoofd, als een flikkerende reclamezuil. Wil hij me verrassen met een ander huis? Is dat het? Dat zal hij me straks vast vertellen. Dat moet het zijn.

‘Waarom huil je, mamma?’

‘Dat komt door de uien,’ zucht ik.

Ik verwacht dat Roderick zo naar binnen komt stappen, alsof er niets aan de hand is. Zo gaat dat meestal. Daarna zal ik hem verwennen met zijn lievelingskostje. De geur van lasagne kringelt over een kwartiertje wel door het huis. Dat zal hem gunstig stemmen.

Een uur later is mijn hoop verdwenen in een koude klets die geen lasagne meer mag heten. Vragen beginnen een steeds prominentere rol te spelen in mijn hoofd. De zekerheden vervliegen. Waar blijft hij? Waarom dat bord in de tuin? Het is in die tussentijd veranderd in een vuurtoren die waarschuwende signalen uitzend.

Ik moet opnieuw bellen. Bij het makelaarskantoor van Van Hartendonck wordt zowaar opgenomen. Maar als ik vijf minuten later ophang ben ik verwarder dan ooit. Het is geen vergissing. Sterker nog, er schijnt die middag zelfs een bezichtiging te zijn geweest. In ons huis! Onmogelijk. Ons huis staat toch niet te koop? Roderick is me een verklaring schuldig.

Verstild vanbinnen kijk ik de ruime woonkamer rond. De glazen salontafel staat met haar sierlijk gekrulde poten op het beige kleed. De geaderde plavuizen eronder zijn warm in de winter en koel in de zomer. Tegenover me aan de muur hangt een groot televisiescherm, met ernaast de klok. Ik blijf kijken naar de wijzers die traag over de glazen wijzerplaat bewegen.

Op het withouten buffet verschuif ik de vaas met bloemen, veeg wat afgevallen bloemblaadjes opzij en gooi ze in de lege prullenbak. De kranten van de afgelopen drie dagen liggen te wachten. De post op een stapeltje ernaast. Allemaal zoals hij het het liefst heeft. Fleur zit nog aan de keukentafel te plakken. Ze moet eigenlijk naar bed, maar ze is zo lief bezig dat ik het alleen maar gezellig vind. Ik loop naar het toilet, maar als ik ga zitten besef ik dat ik in het afgelopen uur al drie keer geweest ben.

Terug in de keuken bekijk ik het glimmende aanrecht, pak het doekje en poets de druppels uit de gootsteen. Dan wacht ik tot het Nespresso-apparaat de laatste druppels koffie in mijn kopje heeft geprutteld. Onrust bedekken met cafeïne, er zijn vast betere manieren, maar die kan ik nu even niet bedenken.

Als ik de sleutel in de voordeur hoor, loop ik snel naar de woonkamer. Mijn ogen schieten automatisch door de ruimte.

‘Waar was je vanmiddag?’ begint Roderick zodra hij me ziet staan.

De vraag verrast me. ‘Op mijn werk. Hoezo?’

Hij gooit een onbekende sporttas op de grond. ‘Gelukkig had Van Hartendonck een sleutel en kon hij erin.’

Ik herken de naam, maar weiger te geloven wat hij zegt.

‘Ik heb je niet voor niets vanmorgen een sms’je gestuurd. Je had op zijn minst even een uurtje naar huis kunnen gaan.’ Er klopt een ader ergens op zijn slaap.

Ik zwijg over mijn dode telefoon, en de vergeten oplader. In zijn ogen vergeet ik te vaak belangrijke dingen. Mijn handen zijn tot vuisten gebald.

‘Van Hartendonck belde me net op een erg ongelegen moment. Je weet toch dat ik niet zomaar weg kan van mijn werk.’ Het klinkt alsof het mijn schuld is.

Ik geef mezelf drie tellen om rustig te worden. ‘Waarom staat ons huis te koop?’

Hij blijft me secondelang stoïcijns aankijken. Schudt dan zijn hoofd, grijpt zijn tas en loopt naar de muziekinstallatie. Daar begint hij cd’s in de tas te laden.

Ik kijk naar zijn donkere haar dat achterop het hoofd langere krullen heeft, zijn subtiele ringbaardje dat hij elke dag nauwgezet bijwerkt, zijn perfect gevormde wenkbrauwen die zijn ogen een vrolijke uitstraling geven, ook als hij kwaad is. Hij kijkt op. Zijn blauwe ogen zijn donker, een mondhoek trekt licht omhoog. ‘Het huis staat niet meer te koop.’

De lucht stroomt langzaam uit mijn volgezogen longen.

‘Het is vanmiddag verkocht.’

Mijn vuisten schieten los.

‘Ik begrijp het niet. Waar gaan we dan wonen?’

‘Judith zei al dat je het niet zou begrijpen.’

‘Judith?’ De naam prikt als azijn in een open wond.

Hij schiet in de lach, draait zich van me af en trekt een lade open.

‘Het moet jou toch ook duidelijk zijn dat we niet meer bij elkaar passen. Ik ben nu een succesvol advocaat.’

Op dat moment haat ik dat superieure lachje. ‘Niet bij elkaar passen? Wil je daarmee zeggen…’

‘Deze vogel is voor jou.’ Fleur kiest dit moment om haar kunstwerk aan me te geven. Ik ben haar helemaal vergeten.

Mijn ogen flitsen naar Roderick, die duidelijk geïrriteerd is, en ik schraap mijn keel. ‘Wat is het voor vogel?’

‘Het is een eend. Dat zie je toch?’

‘Ga naar bed, Fleur.’ Rodericks stem klinkt gevaarlijk laag.

Er schiet een waarschuwingssignaal door mijn lijf. ‘Ga maar vast naar boven, dan kom ik zo.’ Ze moet hier weg.

Fleur heeft nu haar ogen strak op haar vader gericht, maar ze verzet geen stap. ‘Pappa?’

‘Ga naar bed, Fleur.’ Roderick komt langzaam overeind.

Behoedzaam probeer ik haar naar de trap te loodsen. Ze glipt echter tussen mijn armen door.

‘Gaan we ergens anders wonen?’

Ik grijp Fleur en duw haar achter me. Maar het is te laat. Roderick schiet naar voren en grijpt haar bij haar bovenarmen. ‘Ik zei, naar bed!’ Hij sleurt haar mee.

Ik gil. Voordat ik iets kan doen is hij al onderaan de trap. Fleurs benen zie ik als slappe slierten onder zijn armen hangen. Zijn passen dreunen op de trap.

‘Laat haar los.’ Ik ren hem achterna en wil op de onderste trede springen. Mis. Ik stoot mijn scheenbeen. De pijn schiet door mijn rechterarm als ik mij vastgrijp aan de leuning. Alleen de rode haren van Fleur zijn nog een kort moment zichtbaar op de overloop. Ik hoor haar gillen. Dan wordt er een deur hard dichtgeslagen. De stilte dreunt na.

Mijn angst om Fleur drijft me de trap op. Als ik de overloop opstap zie ik hem. Leunend tegen haar slaapkamerdeur waarop het harlekijntje nog heen en weer schommelt. Gelukkig, Fleur is veilig op haar kamer. Mijn oren proberen elk geluid van haar op te vangen. Complete stilte.

Normaal is dit het moment om te flemen. De stemming om te draaien. Af en toe lukt het om zijn humeur te beïnvloeden en laat hij het er verder bij zitten. Vandaag ligt het anders. Mijn eigen woede zit me in de weg. De naam Judith trilt door mijn buik. Het huis. De vuilak. De kracht die ik normaal gesproken op kan brengen om het niet uit de hand te laten lopen, is nu volslagen afwezig. Er knaagt iets aan mijn hart.

‘Het is beter dat je gaat,’ breng ik uit, na wat een eeuwigheid lijkt. Mijn stem trilt. Nog nooit heb ik dat tegen hem gezegd. Zo stom ben ik niet. Maar op dit moment wil ik alleen maar dat hij verdwijnt. Ik wil hem even helemaal niet meer zien.

Hij heeft een ander, gaat steeds weer door me heen. De rest kan ik nog niet plaatsen. Hij is opeens een vreemde voor me, zoals hij daar staat met zijn armen over elkaar.

‘Jaag je me uit mijn eigen huis?’ Te rustig.

‘Natuurlijk niet, maar…’

‘Wat bedoelde je dan?’

De manier waarop hij me nu aankijkt stilt mijn kwaadheid en laat het veranderen in angst. Hij moet weg bij Fleurs kamer. ‘Zullen we beneden verder praten?’

Een uitval in mijn richting laat me mijn handen in een zwak verweer opsteken.

‘Stop, raak me niet aan.’ De angst schiet mee naar buiten en wordt omgezet in een dreiging die ik nooit waar kan maken. ‘Ik zal ervoor zorgen dat je opgepakt wordt.’

Ik zie de verandering in zijn ogen.

Fout, kan ik nog net denken. Dan staat hij briesend voor me.

De eerste dreunen tegen mijn lichaam voel ik nog afzonderlijk. Daarna gaat het te snel. Ik heb de tegenwoordigheid van geest om mijn hoofd met mijn armen te beschermen. Tot die ook beurs geslagen worden. Al snel heb ik geen idee meer of het vuisten of voeten zijn die me raken. De pijn houdt me bij kennis tot ik niet meer weet waar ik ben. Wie ik ben. Of wat me op dat moment overkomt.