12 Eerder
‘Wees eens rustig,’ schreeuwt Ilse door de telefoon.
‘Rustig? Je vertelt me net dat het huis nooit van mij is geweest. Hoe kan ik dan rustig blijven?’ Allerlei gedachten razen door mijn hoofd. Haar informatie geeft aan dat mijn wereld een dominobouwwerk blijkt te zijn. Eén duwtje en alles wat zorgvuldig is opgebouwd stort in een razend tempo in.
Ik neem een grote slok wijn, maar de rustgevende werking blijft uit.
‘Het komt heus vaker voor,’ zegt ze nu zachter.
‘Staat het huis echt alleen op zijn naam?’ Zelfs als ik de woorden herhaal kan ik ze niet geloven.
‘Rijke mannen zijn eikels van het ergste soort.’
Ik ga er niet op in. Rijk of niet, we hadden het goed, dacht ik.
‘Ik heb er dus helemaal niets over te zeggen?’
‘Sorry, ik wou dat ik beter nieuws had.’
De informatie van Ilse is gewoon niet te bevatten. Ik klem mijn kaken op elkaar tot het zeer gaat doen. Ik besef nu hoe onnozel ik ben geweest. Ik voel me genaaid.
‘Ik zal hem uitknijpen. Dokken zal-ie. Ik eis een fikse alimentatie, niet alleen voor Fleur, maar ook voor mezelf.’
‘Heb je niet geluisterd?’
Nee, ik wil niet luisteren. Ik houd de telefoon ver van mijn hoofd. Zwijgen moet ze. Hoe kan het dat ik er zo ingetrapt ben? Dat ik hem niet doorzien heb? Een naïeve trut, dat ben ik.
Dan duikt de scène in mijn hoofd op van slechts een paar weken geleden. Alles is gewoon van tevoren door Roderick opgezet. Wie weet hoe lang hij al met die griet heeft gerommeld zonder dat ik het wist. Ik heb vol vertrouwen alles ondertekend waar hij om vroeg. Het moment staat me zo helder voor de geest. Zijn handen die plotseling op mijn schouders lagen en ze begonnen te masseren. Mijn verschrikte reactie.
‘Je bent veel te gespannen, straks krijg je weer migraine.’ Ik hoor zelfs zijn stem nog vlak bij mijn oor. ‘Ik heb de administratie net gedaan, ik heb alleen nog een paar handtekeningen van jou nodig.’
‘Zeker voor de belastingaangifte.’
‘Nee, dat gaat met jouw DigiD, bovendien heb ik die een paar weken geleden al ingevuld.’
‘Met de nodige creativiteit, neem ik aan?’
‘Natuurlijk, je kent me. Bram heeft me de fijne kneepjes van het vak geleerd.’ Hij laat mijn schouders los, en ik hoor hem gniffelen.
Ik lach mee. ‘Wil je die handtekeningen nu direct hebben?’
‘Ja, graag.’ Roderick legt een paar papieren voor me neer. Dan buigt hij over me heen en kijkt op mijn scherm. ‘Ben je bezig met de personeelsplannen voor de fusie?’
Ik verbaas me erover dat hij zomaar naar mijn werk vraagt.
‘Ik mag een sociaal plan maken.’ De trots kan ik niet verbergen.
‘Niet makkelijk, maar ik weet dat jij het kan. Als jij die regeling uitzoekt, komt het helemaal goed. Jij zorgt dat niemand onder die fusie te lijden zal hebben. Hieronder, alsjeblieft.’
Zijn gezicht staat ontspannen. Ik pak zijn pen en zet mijn handtekening op de plaats die hij aanwijst.
‘En hier nog eentje.’
‘Waar is het eigenlijk voor?’
‘Er zijn weer wat wijzigingen bij de bank. Ze willen dat we een akkoordverklaring ondertekenen om de veiligheid van ons spaargeld te waarborgen.’
‘Veiligheid van ons spaargeld,’ sputter ik.
‘Dit is de laatste,’ zegt hij, terwijl hij een deel van het papier optilt en de plek aanwijst waar ik moet tekenen.
Ik wil het papier pakken, maar Roderick heeft het stevig vast.
‘Die fusie kan toch nooit helemaal zonder ontslagen doorgaan?’ begint hij opnieuw over mijn werk. Zijn adem strijkt langs mijn haar. Hij is wel erg geïnteresseerd. ‘Misschien wil je me er later wat over vertellen, bij een glaasje wijn. Straks word je nog een grotere workaholic dan ik.’ Zijn lach klatert als een waterval van mijn haren op mijn schouders. Dan wijst hij weer op het papier. ‘Dit is de laatste, schatje.’ Ik teken braaf en leun dan naar achteren.
Ik heb getekend. Alles. Zonder te kijken waar het over ging. Volkomen vertrouwend op zijn woorden. Ik was als een loopse hond blij met zijn aandacht voor mijn werk. Kwispelde bijna van dankbaarheid. Maar het ging die smeerlap alleen maar om die krabbel van mij onder al die zorgvuldig opgestelde documenten. En reken maar dat ze juridisch kloppen, daar heeft hij als advocaat wel voor gezorgd.
‘Dus ook naar die alimentatie kan ik fluiten?’ roep ik tegen de telefoon die ik nog steeds zo ver mogelijk weghoud. ‘Hoe kan ik het ongedaan maken? Ik wist toch helemaal niet…’ Ik leeg mijn glas en gooi de telefoon van me af. Dan barst ik in huilen uit. In plaats van een wijntje drinken met mijn echtgenoot – hoe blind kun je zijn? – wil ik nu het liefst de telefoon tegen zijn hoofd kapotslaan.
‘Wat een lul. Ik hoop dat de politie hem veroordeelt, dat zal hem als advocaat nekken,’ mopper ik verder, terwijl ik met mijn vingers een kussen van zijn versiersels ontdoe. ‘Hij verdient het. Mij een beetje in elkaar trimmen en me dan ook nog berooid achterlaten. Durft-ie wel? Flinke vent, hoor.’ Tegelijkertijd scheld ik mezelf de huid vol dat ik die aangifte ingetrokken heb. Ik had naar Ilse moeten luisteren.
In een opwelling mik ik het kussen ver van me af. De vaas die hem opvangt overleeft het niet. De schrille klanken van glas dat op de plavuizen valt doet me goed tot ik besef dat ook mijn hele leven in scherven ligt.
Ik schenk opnieuw mijn glas vol. De wijn begint te smaken. Wie weet is het wel een heel dure? Het etiket kan ik echter met de beste wil van de wereld niet lezen.
‘Janna? Hé, ben je er nog?’ Een vage stem komt ergens uit mijn bank.
Ik ga op zoek.
‘Wat een ellende. Hoe ben je erachter gekomen?’ vraag ik als ik haar eindelijk opgediept heb.
‘Allemaal oude vriendjes die ik in kan schakelen. Ze helpen me liever aan dit soort informatie dan dat ik een boekje over hen opendoe.’ Ik hoor een zacht gegrinnik. Het irriteert me.
‘Kan ik er niet onderuit? Gewoon alles verscheuren?’ Het is het enige wat in me opkomt.
‘Het spijt me, maar het huis heeft nooit op jouw naam gestaan. En in die documenten staat zwart op wit dat je afziet van alimentatie, alles ondertekend en wel. Hij staat gewoon in zijn recht.’
Nu ze het opnieuw onder woorden brengt besef ik hoe diep ik in de problemen zit.
‘Het huis is al verkocht,’ zeg ik ontmoedigd. ‘Ik sta dus echt binnen drie weken op straat.’
Het blijft stil aan de andere kant.
‘Besef je dat? Op straat,’ zeg ik opnieuw. ‘Hoe kom ik in vredesnaam aan woonruimte in Utrecht, de stad met de meeste woningzoekenden van heel Nederland?’
‘Natuurlijk kun je een tijdje bij ons wonen.’
Ik voel dat ik zelfs kwaad op Ilse word. Begrijpt ze mijn probleem niet?
Dan weet ik wat ik moet doen. ‘Ik moet Roderick vinden. Dit kan hij niet maken.’
Ik hoor Ilse zuchten. ‘Wat wil je dan doen?’
‘Met hem praten. Hij moet toch enige rechtvaardigheid in die achterlijke advocatenkop van hem hebben?’
‘Weet je dan waar hij zit?’
‘Ik neem aan bij die sloerie van hem.’
‘Dat vriendje van me vertelde dat hij net een pand aan de Kromme Nieuwegracht gekocht heeft.’ Ze noemt een nummer. ‘Mannen zijn klootzakken, dat heb ik je toch gezegd?’
‘Hij heeft al een nieuw huis gekocht?’ De onwaarschijnlijkheden stapelen zich op.
Ilse zucht diep. ‘Jaap zou het niet moeten flikken.’
‘Roderick wel dan?’
Hoe stiller het blijft aan de andere kant, hoe kwader ik word. ‘Hij is gewoon bezig om met ons gezamenlijke geld een of andere jonge trut met sieraden te behangen.’ Ik voel de hitte als een vuurbal in mijn lijf. ‘Ik ga naar hem toe. Ik zal hem…’
‘In elkaar slaan?’ vult Ilse mij aan.
‘Erger. Ik haat die man zo erg dat ik hem wel kan…’ In gedachten vul ik het aan. Nog nooit heb ik me zo machteloos gevoeld. Als een lam vogeltje dat haar vleugels uit wil slaan, maar vastzit aan duizenden draden. Ik moet iets doen. Ik kan niet thuis blijven zitten en alles maar over me heen laten komen.
Ik verbreek de verbinding en loop naar de keuken. Tot mijn opluchting zie ik dat ik nog een nieuwe fles wijn heb staan. Het is goed de woede een beetje te blussen, ook al heeft Ilse groot gelijk. Mannen zijn klootzakken en Roderick is de allerergste.
Hoewel het al laat is als ik de Kromme Nieuwegracht oploop, ben ik niet de enige nachtbraker. Meisjes met minirokjes die ik zelfs tien jaar geleden niet had durven dragen, komen me tegemoet. Heeft hij zo’n jonge griet aan de haak geslagen?
Een stille nacht in een studentenstad als Utrecht is betrekkelijk. Gerammel van fietsen en een ver geknetter van een brommer wiens uitlaat over de stenen lijkt te stuiteren, zorgt dat ik me gesterkt voel. Ik ben niet alleen. Hij kan me niets doen. De stad kijkt toe.
‘Oeps,’ mompel ik als de hak van mijn schoen opzij zwikt. Die stenen zijn volgens mij nog nooit zo ongelijk geweest.
Mijn kwaadheid is niet gezakt, ik weet wat me te doen staat. Die zak zit in een van deze hoge grachtenpanden, die hij voor zijn nieuwe liefje heeft gekocht. Ik zal hem vinden en hem precies vertellen wat ik van hem denk. Op straat durft hij toch geen vinger naar me uit te steken.
Achter me hoor ik stemmen. Gelach klinkt. Er valt niets te lachen, wil ik de studenten toeschreeuwen die langs de met fietsen omzoomde rand van de gracht lopen. Was ik nog maar net zo zorgeloos als dit drietal, schiet opeens door mijn hoofd.
Als ik het juiste huisnummer heb gevonden, is van mijn dappere voornemen hem mijn ongezouten mening te vertellen niet veel overgebleven. Mijn voeten lijken me niet naar de voordeur te willen brengen. Als ik echter terugdenk aan de vuile manier waarop Roderick mij uit zijn leven wil bannen, functioneert mijn lichaam weer als vanouds.
Ik bons met mijn vuisten op het hout. ‘Doe open.’
Niets.
‘Roderick, ben je daar, vuilak!’ De bel die op ooghoogte hangt druk ik in alsof ik een stressballetje bewerk.
In de deur gaat een klein luikje open. Ik zie zijn ogen glinsteren.
‘Wat heb je allemaal achter mijn rug om geregeld, smeerlap?’
‘Doe rustig, Janna.’
‘Rustig? Waarom?’ Ik ga expres harder praten. ‘Hoe kan ik rustig zijn als jij mij alles afpakt?’
‘Doe niet zo dramatisch.’
Ik haat het kleine luikje. Wil het liefst zijn ogen uitkrabben. ‘Als ik jou je gang laat gaan heb ik straks niets meer.’
‘Je had ook niets toen ik je leerde kennen.’
Het moment van verwarring duurt slechts kort. ‘Ik was zestien!’ Mijn stem schiet de hoogte in.
‘Ik heb al dat geld verdiend, dat weet jij ook wel.’
‘Ik niet dan! Wat denk je wel niet.’ Ik schreeuw opeens alle scheldwoorden naar buiten die in mijn hoofd opkomen.
‘Stil! Wees stil, Janna,’ probeert hij me te sussen.
‘Ik zou niet weten waarom,’ gil ik verder.
Ik voel me waanzinnig sterk nu hij een machteloosheid laat zien die ik nog nooit eerder bij hem heb waargenomen.
Als ik me omdraai naar de stad open ik mijn armen alsof ik op een wijds toneel sta. ‘Hier woont de bekende advocaat Roderick Bervoets. Ooit van gehoord, dames en heren? Het is de meest oneerlijke man van heel Utrecht. Hij verlaat zijn vrouw en kind voor een jong mokkel en weigert de financiële consequenties te dragen.’
Er blijft een jong stel staan. De man probeert zijn vrouw mee te trekken, maar die lijkt vastbesloten om van dit gratis drama te genieten.
Natuurlijk wend ik me tot haar. ‘Pas maar op, lieve dame. Ooit leek ik ook gelukkig. Maar wat heeft deze zogenaamd nette advocaat gedaan?’
Achter me hoor ik een sleutel die omgedraaid wordt.
‘Hij heeft me volledig in elkaar geslagen en nu wil hij me zonder één cent…’
Ik voel een stevige hand om mijn arm. ‘Zo is het genoeg, Janna.’ Hij trekt me hardhandig opzij.
‘Au, au! Zien jullie wat hij doet?’ Mijn stem schiet alle kanten op, deels door de pijn in mijn schouder, deels door de overdreven dramatiek.
Roderick laat me direct los. ‘Wil je nu stoppen met dit toneelstukje,’ sist hij me toe.
Ik draai me om en bijt hem toe: ‘Voor mij is het geen theater, Roderick. Jij hebt me al die jaren voorgelogen. Ik dacht dat we samen een leven hadden opgebouwd. Maar jij…’ Ik draai me terug naar de straat. ‘Hij heeft me in elkaar geslagen en daarna al ons geld meegenomen. Zelfs voor zijn dochter heeft hij geen rooie cent over. Geld is alles voor hem, belangrijker dan liefde. Hij koopt gewoon een nieuw jong ding dat bereid is haar benen wijd te doen voor dat kleine dingetje van hem.’ Ik grinnik als ik de pink van Ilse weer voor me zie.
‘Het schouwspel is voorbij,’ roept Roderick in de richting van de straat waar nog meer mensen zijn blijven staan. ‘Mijn vrouw heeft een beetje te veel op.’
Hij wil me aan mijn arm naar binnen trekken, maar ik zet me schrap. Dat gaat me niet gebeuren. Als ik achter die dikke houten deur verdwijn ben ik hulpeloos verloren.
‘Laat me los. Jouw geld stinkt.’ Ik hoor wat reacties vanaf de straat. Is dat voor mij? Ik ruk me los en draai me om. ‘Niemand hoeft medelijden met me te hebben. Ik kom er wel, ook zonder meneer de advocaat. Ik ben sterk en kan heus wel voor mezelf zorgen. En voor ons dochtertje. Ik zal mijn verantwoordelijkheid niet uit de weg gaan.’ Er trekt een duizeling door me heen. ‘Ja, mijn verantwoordelijkheid,’ herhaal ik zacht.
Rechtop blijven, spreek ik mezelf toe. Ik kijk naar Roderick en kan me opeens niet voorstellen dat ik ooit van deze man gehouden heb. Ik zie zijn mond bewegen, hoor woorden, maar mis de betekenis. Het is een leeg omhulsel van iemand die ik ooit zag als de invulling van mijn levensdroom: een gelukkig gezinnetje. Hij is echter niets waard. De stilte rukt op in mijn hoofd, een misselijkheid bezet mijn maag. Ik moet naar huis. Wat doe ik hier? Waarom zou ik nog energie verspillen aan deze prekende vleeszak.
Als laatste groet duw ik mijn wijsvinger priemend in zijn gezicht. De stad lijkt zijn adem in te houden.
‘Als je denkt dat je goed bezig bent, bedenk dan dit: voor mij is er vanaf dit moment nog maar één persoon belangrijk in mijn leven, míjn dochter. Met al het geld van de hele wereld kun je haar liefde niet kopen. Met deze smerige handtekeningenactie ben je niet alleen mij, maar ook je kind kwijtgeraakt.’
Tot mijn verbijstering barst hij in lachen uit. ‘Je bent zo dom,’ hikt hij na.
Zijn opmerking is krenkend als altijd.
‘Als je Fleur ooit nog met één vinger aanraakt, krijg je haar zelfs nooit meer te zien. Ik zal haar met mijn leven verdedigen.’
Dan draai ik hem mijn rug toe. Tranen duwen en die gun ik hem niet. Driftig slikkend loop ik langs de groep mensen die ademloos heeft staan toeluisteren. Ik zie een vrouw haar handen uit haar zakken halen. Dan begint ze te applaudisseren. Eerst langzaam, maar al snel vallen een paar anderen in. Ik veeg de tranen weg die ik helemaal niet wil laten zien. Met een snotterige lach bedank ik hen, terwijl ik verder loop. Ik moet hier weg. In mijn binnenste knijpt de wetenschap dat het nu echt afgelopen is tussen Roderick en mij. Zal het me lukken om mijn leven in mijn eentje goed op de rails te krijgen? Kan ik ooit vergeten wat hij mij heeft aangedaan?