30

De melancholische tonen van de fluit dringen door het zware beton. Het lijkt erop dat Horace met zijn muziek zijn verhaal opnieuw vertelt. Zijn pijn, zijn verdriet en vooral het gemis dat elke dag aanwezig is. Zijn kinderen zijn verdwenen. Definitief. Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is om te blijven vechten. Hij heeft niemand meer voor wie hij het hoeft te doen. Hij is echt alleen. Hij heeft alleen zijn muziek nog, het is zijn manier om te praten en zijn gevoelens te tonen. Ik voel me steeds meer verbonden met hem.

Terwijl de tonen doorhuilen pak ik de stuiterbal en werp hem in een strak ritme op de grond. Steeds weer komt hij snel terug in mijn hand. Terug in mijn hand. Terug bij mij. De woorden klinken staccato in mijn hoofd. Horace heeft gelijk. Het is nog niet te laat. Ik moet vechten nu het nog kan.

Ik kijk naar de vellen papier die me van alle kanten toeroepen. Ik kan me er echter niet toe zetten om echt in actie te komen. Ik draai rond in de kamer en vraag me af waar ik in vredesnaam moet beginnen.

De ringtone van mijn mobiel klinkt vreemd in mijn oren. Er is bijna niemand meer die me belt. De display laat een onbekend nummer zien.

‘Bel ik gelegen?’ De stem van Loes zingt me tegemoet. Haar gezicht staat me helder voor de geest.

‘Ja, heel erg,’ stoot ik naar buiten.

‘Dat dacht ik al.’ Een heldere lach. ‘De drank, hè?’

Er schiet een knoop in mijn maag.

‘Sla dit telefoonnummer op. Bel me op elk moment van de dag dat je die behoefte voelt.’

Ik zeg haar dat ik het zal doen, maar weet dat het gelogen is. Drank is zo ingeweven in mijn hele leven dat het een bijna continu gevecht is.

‘Kom op, Janna, je klinkt niet erg overtuigend. Ik verwacht de eerste weken een overvloed aan telefoontjes. Als ik een uur niets van je hoor ga ik me zorgen maken.’

Ik schiet in de lach en beloof het haar opnieuw, en doe die belofte dan ook aan mezelf.

‘Goed, dat is afgesproken. Besef dat je niet meer alleen staat. Wij doen geen valse beloftes, die hebben we genoeg gehad. Wij zijn er voor jou en we hopen dat anderen ook op jou kunnen rekenen als dat nodig is.’

Dat laatste doet het ’m. ‘Je kunt op me rekenen.’ Het is of ik centimeters groei, de ruimte die daardoor ontstaat stroomt vol met nieuw zelfvertrouwen.

‘Mooi. Dan het volgende punt: werk. Ik heb met Gabrielle gepraat over werk. Is het goed als ze vanmiddag even bij je langskomt?’

‘Heeft ze nu al werk voor me?’ Verbazing, warmte, trots, energie. Het komt in enkele seconden allemaal voorbij.

Loes’ lach klinkt vrolijk. ‘Ze zal er over een uurtje wel zijn. Misschien dat Fenna meekomt. Vraag me niet waarom, maar die dame zou weleens het verschil kunnen maken. Media-aandacht is belangrijk. De buitenwereld slaapt. Het wordt tijd dat mensen wakker geschud worden en daar heb je contacten voor nodig. Ik heb zelf ook wat interessante afspraken staan.’

De glimlach hangt nog om mijn lippen als het contact allang verbroken is. Er lijken opeens lichtpuntjes in mijn leven te ontstaan. Er zijn mensen die zich mijn lot aantrekken. Horace, Loes, Gabrielle en Fenna. Ik ben niet meer alleen.

Het dunne lijntje onder mijn ogen is een begin. De rode lippenstift is bijna te overdadig, toch voelt het alsof ik herboren ben. Mijn haren hebben weer hun oude glans waarop ik altijd zo trots ben geweest.

Als ik voor de derde keer mezelf in de spiegel heb bekeken, voel ik de behoefte om bij Horace langs te gaan. Ik wil hem laten zien dat het goed met me gaat. Elke dag zelfs beter. Misschien dat ik hem kan meetrekken op deze stijgende weg. Ook hij moet het gevoel krijgen dat er mensen zijn die om hem geven. Kan ik niet zijn eerste vriendin zijn?

‘Horace, kijk, ik heb…’ Mijn stem stokt als ik zijn wazige blik zie.

‘Schone Janna, wat zie je er prachtig uit.’ Zijn mond heeft moeite de woorden te vormen.

Ik zou terug willen kruipen naar mijn appartement. De tijd willen terugzetten. Zo wil ik hem niet zien. De Horace die me de warmte bood die ik al zo lang gemist heb, is verdwenen in zijn mistige wereld.

‘Het is nog zo vroeg,’ stamel ik terwijl ik toekijk hoe hij probeert overeind te komen.

‘Zo vroeg?’

Ik sluit mijn ogen en vraag me af wat ik nu moet doen. Sta ik nu al een paar treden hoger dan hij op de leefladder? Moet ik hem nu een helpende hand bieden? Of bestaat dan het risico dat hij me naar beneden trekt?

‘Je hebt gedronken,’ constateer ik hard.

‘Niet veel, hoor.’ Horace staat nu tegenover me, met één hand houdt hij zich vast aan de trap, de andere is nodig om zijn te wijde spijkerbroek omhoog te houden.

‘Waarom…?’ Ik kan mijn vraag niet afmaken. Ik weet het antwoord toch? ‘Je moet stoppen. Als ik het kan, moet het jou toch ook kunnen lukken?’

‘Te laat. De goot is mijn wereld. Laat me maar. Red jezelf. Je doet het goed.’

Hij draait zich van me af en doet een paar wankele passen in de richting van de voordeur. Even lijkt het alsof hij zijn evenwicht verliest. Ik schiet naar voren en grijp zijn arm. De kracht waarmee hij zich losrukt verbaast me.

‘Je moet me nu loslaten. Ik ben het niet waard. Jij kunt opnieuw beginnen. Zorg dat je mijn kleine vriendinnetje terugkrijgt. Jouw kans is nu gekomen. Roderick is dood. Het is zijn verdiende loon. Had hij maar niet… Niemand is onschuldig…’ Dan klapt de voordeur achter hem dicht.

Daar sta ik dan, alsof ik vastgespijkerd zit in de koude betonnen vloer.

Mijn leven zit in een achtbaan. Het ene moment denk ik de hele wereld aan te kunnen, maar nu weet ik dat de put waarin ik zit dieper is dan ik had gedacht. De confrontatie met Horace is hard aangekomen. De onderlinge verbondenheid die ik steeds meer ben gaan voelen, heb ik beschouwd als een toevallige bijkomstigheid, maar nu besef ik dat het meer is. Er is een lijntje tussen ons gegroeid. Ik loop niet meer alleen.

De pijn die ik nu voel is geen eigen kwetsbaarheid maar iets wat voortkomt uit die heel speciale band. Zijn kus op mijn vingers. Zijn ogen die verder naar binnen keken dan ooit iemand heeft gedaan. Het verdriet dat ik voelde toen hij zijn levensverhaal met me deelde. Is er meer dan een vriendschapsband?

Het woord dat binnenkomt verwerp ik direct. Onmogelijk. Horace is een man van de straat. Of is liefde in staat om dat te overbruggen?

Het gesprek met Gabrielle gaat slechts kort over werk. Schoonmaakwerk, elke avond, onhandige tijden. Ik heb al ja gezegd voordat tot me doordringt wat het betekent. Afgezakt naar de onderste trede van mijn eerdere carrière.

Gabrielle ziet er tiptop uit; goed verzorgd en jaloersmakend succesvol. Als ik niet had geweten welk leed haar was overkomen, had ik kunnen denken dat ze alles goed voor elkaar heeft.

‘Het blijft een staaltje acteertalent dat je nodig hebt in deze harde wereld,’ geeft ze aan als ik er een opmerking over maak. ‘Toon alleen je sterke kant, zodat je niet op je zwakheden gepakt kan worden.’

‘Toneelspelen. Ik heb nooit gedacht dat ik dat nog eens zou doen.’ Ik mompel het voor me uit.

‘Mijn moeder heeft het haar hele leven gedaan, alleen ik heb dat nooit doorgehad.’ Gabrielle blijft roeren in haar kopje thee, en staart in het vocht alsof ze opgeslurpt wordt door de draaikolk die ze zelf veroorzaakt.

Weer denk ik terug aan het verhaal dat Fenna me vertelde. Hoe kunnen de ouders van Gabrielle er in vredesnaam voor gezorgd hebben dat haar kind bij haar weggehaald is, alleen maar omdat ze niet meer getrouwd was?

‘Zie je je ouders nog weleens?’

‘Ik moet wel, anders zou ik mijn zoon nooit meer zien. Acteren houdt in dat je alles in dienst stelt van het geluk van je kinderen. Al het andere is niet belangrijk. Ik heb mijn verdriet en vooral mijn woede begraven.’

Het is opmerkelijk hoe rustig ze dit zit te vertellen. ‘Hoe doe je dat?’

Slechts een korte spiertrekking geeft aan dat de rust een masker is. ‘Ik heb een symbolische begrafenis gehouden op een plek met warme herinneringen. Samen met Loes. Dat helpt.’

‘Heb je nooit…?’

‘Natuurlijk heb ik daaraan gedacht.’ Ik ben niet eens verbaasd dat ze precies begrijpt wat ik bedoel. ‘Ik maak plannen, droom erover, zo levensecht dat ik wakker word met een jubelend gevoel. Ooit…’ Ze maakt haar zin niet af en staart naar de woorden op de muur naast haar. Wie is de dader?

Ik denk aan Loes en de vrouwengroep die ze coördineert. Het besef dringt door dat ik er misschien wel meer thuishoor dan ik eerder dacht.

‘Wraak…’ Slechts een fluistering die me terugbrengt bij mezelf.

Het woord lijkt nog in mijn kamer te hangen als Gabrielle allang weg is. Achteraf kan ik me niet meer herinneren of ik haar heb zien knikken of dat dit alleen maar mijn eigen invulling is geweest van het verdriet dat mijn binnenste aanvreet. Wraak is iets wat obsessief aanwezig blijft totdat het gestild wordt. Volgens mij is er maar één manier om ervan af te komen. Die gedachte is eng en troostend tegelijk. Er is al wraak genomen op Roderick. Maar was dat een bewuste moord of gewoon een noodlottig ongeval?

De duisternis settelt zich in mijn kamer, waar de stilte al te lang haar zware stempel drukt. Samen beheersen ze mijn leven, maar voor het eerst in maanden vind ik het geen probleem om in hun gezelschap te verkeren. Al te lang probeer ik met verdoving of juist schrille muziek de rust terug te vinden die eigenlijk overal al aanwezig is. Het is een kwestie van zien. Van voelen. Van terugvinden.

Het lijkt lang geleden dat ik een bepaalde vorm van tevredenheid voelde. Ik kijk rond in mijn woonkamer en zie de roze zitzak, die eruitziet alsof er iemand in heeft plaatsgenomen. Het kleed met de grote gekleurde vlakken die na een schoonmaakbeurt weer fris oogt. Zelfs de vreemdsoortige wandbekleding in de vorm van vellen vol kreten voor mezelf geven een hoopvolle sfeer. De troosteloosheid die ik er tot nu toe in zag zat eerder in mijzelf.

Het is fijn om me weer verbonden te voelen met andere vrouwen, ook al heb ik ze pas net leren kennen. De zachtheid van de kwetsbare vrouw gecombineerd met een oerkracht die niet te bedwingen is. Wat Jeugdzorg deze vrouwen ook aandoet met hun vreemde regels, het ontbreken van waarheidsvinding, de knijpende oneerlijkheid die je machteloos moet ondergaan, ergens diep in dat moederwezen zit een kracht die niemand ze af zal kunnen pakken. Iets onbedwingbaar sterks: ze vechten voor hun kind.

De stoel geeft mijn lichaam steun terwijl ik mijn hoofd achterover laat vallen en mijn ogen sluit. Ergens in mij moet meer informatie te vinden zijn over de bewuste avond waarop Roderick is vermoord.

De geur van donker water is opeens zo sterk dat ik de neiging heb mijn ogen te openen. Vochtige bladeren uit een herfstbos die ik als kind omhoog gooide, niet gevoelig voor de schimmelige grond die meekwam.

‘Kijk mamma, het is herfst,’ gil ik terwijl ik me luid schaterend in een hoop bladeren laat vallen. De glimlach op mijn moeders gezicht is zo vol liefde dat ik in een impuls mijn beide handen op mijn borst leg om mijn ontsnappende hart tegen te houden. De haren, die als een kroon om haar hoofd golven, veranderen in een omlijsting van bemoste stenen, waar een smal bruggetje de enige vluchtweg lijkt te zijn.

Heel even duikt er een verbazing op over de vervlechting van de tijd die opeens geen volgorde van seconden en uren blijkt te zijn, maar een eigen leven leidt van herinneringen en associaties. Daarna glijd ik weer verder.

Er beweegt iets onder de brug. Rodericks te nette krullen veranderen in vervilte klitten en weer terug. Hij lacht naar me zoals hij dat vroeger deed. De vlinders dansen in mijn maag als hij me het gevoel geeft dat ik er mag zijn. Hij vindt me mooi. De woest aantrekkelijke Roderick Bervoets is in míj geïnteresseerd. Hij is charmant, fluistert lieve woordjes en lacht naar me zoals alleen mijn ouders konden lachen. Al die jaren bij mijn oom en tante had ik maar één wens: ik had zo graag in die auto willen zitten, de aanstormende vrachtwagen willen zien, gezamenlijk met mijn beide ouders op reis gaan naar een bestemming die voor mij het paradijs is. Waarom hebben ze mij niet meegenomen? Een kind zonder ouders, dat klopt niet.

De woede is er zomaar. Het duwt de vlinders in het water dat onder de brug kolkt. Ik steek met iets scherps. Een lachende mond met een volmaakt gebit. Van wie? De zachte ogen van Horace, die me wil waarschuwen. Ik wil hem niet zien. Het kan toch niet zijn dat hij ermee te maken heeft? ‘Roderick is dood. Het is zijn verdiende loon…’ De woorden uitgesproken door een andere identiteit, die de mijne had kunnen zijn. Een fluistering die steeds luider wordt. ‘Ga weg. Ga weg. Ga weg!’

Speelt mijn gevoel een spel in mijn hersenen?