19
‘Schiet op, Fleur. Je moet naar school.’ Ik pak een liga uit de kast, vul haar beker met melk en stop alles in haar rugzakje.
‘Mag Dennis vanmiddag komen spelen?’ Fleur huppelt de kamer binnen. Ze lijkt na twee maanden al helemaal thuis.
‘Hij mag wel een nachtje blijven logeren. Zullen we dat zo op school even vragen?’
Haar krullen dansen op en neer terwijl ze heftiger knikt dan nodig.
‘Kom eens hier.’ Ik omhels haar zo innig dat ze gilt van pijn en genot.
Bij de lift drukt ze op alle knopjes, maar in plaats van ongeduldig boos te worden corrigeer ik haar met een kort ‘alleen maar omdat het een beetje feest is’. Feest moet je maken, besef ik steeds meer. Dus stoppen we op elke verdieping, waarbij Fleur mij aankijkt met een blik van ‘het is toch feest?’.
Horace kijkt op van het tolletje dat hij voor zich op de grond laat draaien. ‘Goedemorgen freule Fleur en schone Janna.’
Ik blijf staan. Hoe kent hij onze namen?
‘Goedemorgen portier,’ hoor ik Fleur naast me. ‘Hij houdt ons in de gaten, mam.’
Horace lacht me toe. ‘Iedereen moet hier veilig kunnen wonen.’ Het valt me op dat hij een verrassend mooi gebit heeft, een vreemde tegenstrijdigheid met de rest van zijn verschijning.
Dit idee heeft hij al in de praktijk gebracht, toen hij me tegen Roderick beschermde, toch heb ik sinds die avond niet meer dan nodig tegen hem gezegd. Bij daglicht blijft hij een zwerver, met poriën vol straatvuil.
‘Hij is mijn vriend,’ vervolgt Fleur terwijl ze naar de voordeur huppelt.
Ik loop snel achter haar aan.
‘Waar is onze auto?’ Fleur zoekt het parkeerterrein af.
Ik zoek in mijn tas naar de sleutels. Ik voel van alles, maar geen sleutels. Uiteindelijk vind ik ze in mijn jaszak.
‘Kom, we moeten nu echt opschieten.’ Ik staar naar de lege parkeerplek. Kijk om me heen. Geen helderblauwe cabrio. Slechts een paar auto’s in kleuren die niet te benoemen zijn. De rest van de parkeerplaats is leeg.
Dit kan toch niet waar zijn? Nog maar net in deze buurt en mijn auto is gewoon voor de deur gestolen?
‘Waar is onze auto, mamma?’ herhaalt Fleur.
‘Gestolen, denk ik. Mooie vriend heb je,’ mopper ik onberedeneerd.
‘Daar kan Horace toch niets aan doen?’ Ik zie een pruillip verschijnen.
‘Hij zou ons toch in de gaten houden? Hoort onze auto daar dan niet bij?’ De kwaadheid kan zich nergens anders op richten.
Fleur rent weg. Als ik achter haar aan wil lopen blijft de hak van mijn pump steken tussen twee scheve tegels en ik kan nog net mijn evenwicht hervinden. Ik knars een aantal scheldwoorden tussen mijn tanden fijn.
‘Heb jij gezien wie onze auto heeft meegenomen?’ hoor ik de heldere stem van Fleur.
O nee, ze is toch niet terug naar die zwerver? ‘Kom Fleur, we bellen Ilse wel even op. En daarna de politie.’ Ik grijp haar arm.
‘De auto is niet gestolen.’ Horace staat al naast me. Hij is zeker dertig centimeter langer dan ik. Een indrukwekkende persoon met donkerbruine ogen die te zacht lijken voor het straatleven. De gescheurde spijkerbroek zit zo wijd om zijn lichaam dat hij hem met één hand omhoog moet houden. Ik kijk naar hem op.
‘Niet?’ is het enige wat ik durf te zeggen. Ik schuifel iets bij hem weg.
‘Die man die hier laatst ook was, werd vanmorgen afgezet door een blonde schoonheidskoningin. Hij piepte de auto zo open met zijn afstandsbediening. Daarna reed hij weg.’
Roderick. Wat moet hij met míjn auto? De gedachte die op komt zetten, duw ik weg. Zelfs híj kan dat niet flikken.
‘Dankjewel, Horace,’ zeg ik beleefd.
Hij tikt tegen een denkbeeldige pet, waarbij zijn viltige haar even opgetild wordt. ‘Horace, zien en zwijgen, is mijn credo.’ Zijn vette lach lijkt onmogelijk uit dat magere lijf te kunnen komen.
Een uur te laat arriveer ik op mijn werk. Het haastige getik van mijn hakken op het marmer klinkt zenuwachtiger dan ik dacht te zijn. Ik heb zeker een kwartier moeten wachten voordat Ilse ons kwam halen. Haar scheldkanonnade had ik Fleur graag bespaard, maar ik was te druk met bedenken hoe ik in vredesnaam mijn auto terug zou kunnen krijgen.
‘Bram zoekt je,’ geeft de akelig accurate afdelingssecretaresse aan als ik mijn kantoor wil binnenglippen.
Ik klop op zijn deur en voel een lading keien op de plek liggen waar alleen maar een beschuitje lag.
Zijn blik voorspelt niets goeds.
‘Wij moeten eens praten.’ De lach die hij probeert te laten zien is net zo doorzichtig als het glas achter hem. Hij wenkt me naderbij. Er zit niets anders op dan hem te gehoorzamen. Moet ik vertellen wat er gebeurd is? Aangeven wat zijn goede vriend geflikt heeft? Ik besluit te gokken op zwijgen.
‘Ik begrijp heel veel. Ik kan ook best ver meegaan in de moeilijke persoonlijke omstandigheden waarin je op dit moment verkeert.’
Maar, denk ik erachteraan.
‘Maar,’ vervolgt hij voorspelbaar, ‘er zijn grenzen.’
Ik buig mijn hoofd. De teen van mijn schoen is beschadigd. Of is het vuil? Ik wrijf de ene schoen over de ander, maar de kras verdwijnt niet.
‘Eerst was je ziek. Daarna blijf je thuis werken, je vergeet afspraken, je neemt vrij of je komt te laat. Janna, dit kan niet langer.’
Ik schrik van de ondertoon in zijn boodschap.
‘Roderick heeft me verteld dat je ook tegenover hem niet aanspreekbaar bent.’
Ik klem mijn kaken op elkaar, me beheersend om hem niet van repliek te dienen. In gedachten probeer ik de kras op mijn schoen met een zwarte stift na te tekenen.
‘En in plaats van de verloren tijd in te halen, neem je nota bene weer een paar dagen vrij. Die fusie komt nu echt dichtbij. Ben je vergeten dat we daarmee bezig zijn?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik heb toch ook…’
‘Ik dacht dat je nu weer flink van start zou gaan, maar steeds vaker moet je vroeg weg, je kind ophalen of iets ondertekenen. En vandaag komt madam pas rond koffietijd binnenstappen. Ben je vergeten dat je een afspraak had? John belde mij op. Ik stond met een bek vol tanden jou te verdedigen terwijl ik geen idee had waar je was. Weet je hoe dat voelt?’
‘Het spijt me,’ mompel ik. Ik weet niets anders te bedenken. Het heeft geen enkele zin om op dit moment de waarheid te vertellen. De tijd dat dat mogelijk was is voorbijgegleden zonder dat ik er gebruik van heb gemaakt. Als een gemiste trein. Instappen niet meer mogelijk. Roderick heeft alle goodwill naar zich toe getrokken.
‘Ik heb je afspraak weten te verzetten naar halfvijf vanmiddag.’
Ik open mijn mond. Denk aan de belofte aan Fleur, het logeerpartijtje van Dennis, het gejubel van Ilse in de auto dat zij en Jaap dan toch samen naar die film konden.
‘Dat is prima,’ zeg ik dan.
Pas tegen lunchtijd durf ik Ilse te bellen. Ik begin laf te vertellen over mijn pogingen te achterhalen wat er met mijn auto is gebeurd. De tijd die dat gekost heeft.
‘Je zult zien dat hij jouw auto allang op zijn naam heeft laten zetten. Mannen zijn eikels. Dat heb ik je toch eerder gezegd?’
Ik voel een irritatie opvlammen. Hoe makkelijk om van een afstandje toe te kijken en alleen maar te zeggen wat een klootzak mijn ex is. ‘Als ik niets onderneem, heb ik geen auto meer.’
‘Je kunt er waarschijnlijk toch niets tegen doen. Heeft hij de auto betaald?’
Schoorvoetend moet ik toegeven dat alle grote uitgaven door hem werden gedaan. Mijn inkomen ging meestal op aan schoenen, kleding, schoonheidsspecialisten en de huishoudster.
‘Koop gewoon zelf een kleine, zuinige auto. Discussies met hem win je toch nooit.’
Ilse weet niets van de financiële problemen die ik op dit moment ondervind. De ontelbare rekeningen die zonder enige moeite mijn nieuwe adres kunnen vinden, vreemde afschrijvingen die ik met geen mogelijkheid kan achterhalen, kosten van telefoonabonnementen die ik nooit afgesloten heb, de belastingteruggave die híj geïnd heeft, de rekening van de bso die nu opeens van míjn rekening afgeschreven wordt en de doorlopende kosten die ik maak om mijn woning enigszins toonbaar te krijgen. Hoe komen andere mensen in vredesnaam uit met slechts één inkomen?
‘Dus jij vindt dat ik hem gewoon zijn gang moet laten gaan?’
‘Dat doet hij toch wel, wees niet zo naïef.’
Het gesprek verloopt totaal anders dan ik hoopte. Ik wilde medelijden, misschien wel omdat mijn volgende boodschap dan wat makkelijker over te brengen zou zijn.
‘Ik wil je iets vragen,’ begin ik voorzichtig.
‘Snel dan, want Jaap en ik staan op het punt om weg te gaan. Nu jij Dennis mee naar huis neemt, hebben we besloten om vanmiddag vrij te nemen en samen naar Amsterdam te gaan.’
Ik adem diep in en vraag me af welke woorden de boodschap zou moeten bevatten om Ilse te laten begrijpen hoe belangrijk dit voor mij is. ‘Zou het heel erg zijn als je… Ik was vanmorgen te laat op mijn werk, en…’
‘Ik ook,’ onderbreekt Ilse pinnig.
‘Ja, maar ik heb daardoor een afspraak gemist. Een erg belangrijk afspraak.’
‘Dan maak je toch een nieuwe?’
‘Er is al een nieuwe afspraak gemaakt. Door Bram.’
Het blijft even stil aan de andere kant. ‘Laat me raden,’ zegt ze dan, een octaaf lager.
‘Ik kan nooit op tijd bij de bso zijn,’ geef ik nu de boodschap door.
‘Dan moet je dus iets anders regelen,’ zegt ze hard.
Ik knijp de hoorn zowat in puin en krab aan wat losse velletjes van mijn wijsvinger.
‘Het is belangrijk dat ik mijn baan behoud.’ Ik besef hoe zwak het klinkt.
‘Belangrijker dan dat Jaap en ik voor niets een vrije middag hebben genomen, ons verheugd hebben op een uitje dat dus niet door kan gaan?’
Ik zwijg en verlang een middel om dit schuldgevoel te verdoven.
‘Kun je Roderick niet vragen?’
Het is als een schot hagel in mijn buik. Ilse weet als geen ander dat ik hem niet vertrouw.
‘Sorry, dat was een rotopmerking,’ bindt ze gelukkig in. ‘Goed. Goed, ik zal Fleur ophalen. Wel enorm kut. Hoe moet ik dat in vredesnaam aan Jaap vertellen?’
Voordat ik de kans heb om haar te bedanken heeft ze al opgehangen.
Ik staar naar mijn tas en vind het flesje zonder enige moeite. Het is slechts een noodvoorraad, houd ik mezelf voor.