21 Later
Na die eerste rotdagen in de cel had ik verwacht dat het enorme verlangen naar alcohol minder zou worden. Maar nu ik een fles in handen heb begint alles in me te schreeuwen. Ik moet stoppen. Dat weet ik, maar ik voel het nog niet echt. Thuis ligt de mogelijkheid tot drinken weer op de loer, en ik besef dat de ellende nu pas begint. De verleiding ligt te wachten als een slang tussen het hoge gras. Bij een eerste beweging slaat hij toe.
Pas bij het afscheid vroeg Fenna ernaar. Het was voor het eerst dat ik durfde toegeven dat ik alcoholiste ben. Natuurlijk gaf ik aan dat ik wilde stoppen. Fenna knikte alleen maar. Daarna gaf ze tips om de drank buiten de deur te houden en de eerste tip leek misschien wel de makkelijkste: accepteer dat het een moeilijke periode is. Dûh, kon ik niet nalaten te denken, wat een open deur.
Ik realiseer me nu dat ik alleen anderen kwalijk genomen heb dat zíj niet zagen dat ik het moeilijk had, zelf heb ik het nooit zo benoemd. Alles projecteerde ik op anderen, nooit op mezelf.
Als laatste raadde ze me aan om mijn vrienden te betrekken bij mijn pogingen om met drank te stoppen. Ik liet een schamper lachje horen. ‘Welke vrienden?’
‘Ga mee naar een bijeenkomst,’ was het enige wat ze zei.
Ik sta in de keuken en staar naar de grote hoeveelheid lege flessen. Ik moet aan de slag. Rigoureus opruimen. Anders zal ik me continu een prooi blijven voelen van dat roofdier dat mijn leven te grazen neemt.
De diepe zucht lijkt ergens uit mijn tenen te komen. Bij elke fles die ik in een tas leg, mompel ik iets in de trant van ‘weg met die zooi’ of ‘het is gedaan met dit lege leven’. Soms snuif ik de ranzige lucht van vergistende alcohol expres diep op. Ik wil een diepe afschuw gaan voelen voor dit versluierde leven. Er is een grote schoonmaak nodig, niet alleen in mijn woning, vooral ook in mijn diepe innerlijk. Pas als het alcoholspook geen invloed meer op me heeft, kan ik verder. Natuurlijk wil ik Fleur weer zien, maar daarvoor moet ik eerst mezelf weer zien te vinden.
De tocht naar de glasbak leg ik zeven keer af. Dan heb ik elke lege fles uit mijn appartement kapotgegooid. De schelle tik met daarna het gerinkel van scherven zorgde voor een ritueel met de juiste verbeelding. Met elke fles die neerkomt in de spelonken van de container, gooi ik mijn oude leven verder kapot.
Stap twee is moeilijker. Mijn voorraad. Het is of elke fles aan me trekt, maar excuses als ‘wat zonde’ of ‘als ik ze nou gewoon leegdrink…’ blijf ik weerstaan. Het enige wat daarbij helpt is de gedachte aan Fleur. Als ik mezelf dan niet belangrijk genoeg vind, laat ik het dan in ieder geval voor haar doen. Ik moet laten zien dat ik weer rechtop sta. Dat ik haar stabiliteit kan geven. Ik ben moeder. Het is een eretitel die ik weer wil verdienen. Ik wil haar zo graag terug.
Bij elke fles die ik leegschenk in de wc, merk ik dat mijn neus de lucht opsnuift als een verleidelijke aftershave van een onweerstaanbare man. Het vermengt zich met het toiletwater, en druipt in de richting van het riool. Als alle flessen leeg naast me staan, aarzel ik een paar seconden, alsof ik het alsnog uit de pot zou willen slurpen. Dan pas trek ik door en zie de golf aan water die de wc-pot schoonspoelt, als een metafoor voor mijn lichaam.
Weer terug in de woonkamer kan ik mijn draai niet vinden. Mijn bank is te hard, de zitzak scheef en in de keuken staart de lege vloer me aan. Ik moet iets in mijn maag hebben, en als dat dan geen drank mag zijn, dan moet ik mezelf dwingen om iets te eten. Zelfs kauwgombrood zou welkom zijn. Een supermarkt kan ik nog niet aan. Openbare ruimtes benauwen me nog steeds. Sinds de gevangenis zijn er maar twee keuzes: buiten zijn of in mijn eigen besloten ruimte zitten.
Het is druk op straat. Op de grasstroken bij de rotonde zijn honderden krokussen zichtbaar. Een eerste teken van een naderend voorjaar, een nieuwe start. Het is heerlijk dat ik gewoon zelf kan kiezen waar ik heen ga. Niemand die commentaar levert of me dingen oplegt. Niemand die me vragen stelt die ik moet beantwoorden. Niemand die bewust een onduidelijkheid genereert. Het waren slechts een paar dagen en toch heeft het een diepere impact op me dan ik zou willen.
Bij een snackbar blijf ik staan. Ik ruik de vette lucht van frietjes. Met mijn hoofd opgeheven loop ik de snackbar binnen. Vandaag geen plakbrood van de staat maar lekker vet van de straat. Ik geef met een dikke grijns mijn bestelling door. Dit is genieten. Niemand die dit van me af gaat pakken.
‘Komt eraan.’ Het meisje achter de balie glimlacht vriendelijk. Haar blonde haar is opgestoken in een ingewikkeld knoopwerk. ‘Wilt u er ook wat drinken bij?’
Drinken, shit. ‘Koffie graag.’
‘Espresso, cappuccino of misschien een latte?’
‘Doe maar een dubbele espresso.’ Zie je wel dat ik de drank kan weerstaan?
Ze lacht me toe. ‘Zware dag gehad?’
‘Je wilt het niet weten,’ antwoord ik naar waarheid en ik leg het geld op de toonbank.
Terwijl de frieten in de olie borrelen maakt ze de koffie voor me klaar. ‘Hier, geniet ervan.’
Ik pak de koffie aan en ga zitten op een kruk aan de balie. De geur alleen al is opwekkend genoeg. Net als ik de eerste slok heb genomen gaat de deur open. Het kopje begint te trillen als ik de uniformen zie. Weg, ik moet weg. De drang om direct op te springen onderdruk ik met moeite. Mijn ogen flitsen door de ruimte. Is er een andere uitgang?
Er klotst wat koffie over mijn hand. Het brandt op mijn huid, maar ik blijf me vastklampen aan het kopje. Laat niet los.
‘Goedemiddag heren. Het gebruikelijke satékroketje?’ De opgewekte stem van het meisje lijkt totaal ongepast.
De ene agent neemt de ruimte in zich op. Kijkt mij aan. Het lijkt een eeuwigheid te duren voor zijn ogen mij weer loslaten. Ik wil hem niet aanstaren, maar negeren lukt niet. Ik moet zien wat hij doet. Als eerste op kunnen springen. Reageren als dat noodzakelijk is.
Ik krijg het niet voor elkaar een slok te nemen. Mijn tong kleeft droog aan mijn gehemelte. Mijn jas is te warm, maar voor geen goud zal ik die hier uittrekken. Alles in mij is klaar om een sprint te trekken.
‘Is het rustig op straat?’
Ik omhels het meisje in gedachten als ik merk dat de aandacht zich naar haar verplaatst. Met al mijn spieren gespannen wacht ik af. Stil zijn. Niet opvallen.
Het gesprek aan de balie kabbelt boven de hete olie, terwijl mijn hoofd gevuld is met ideeën hoe ik zo onopvallend mogelijk uit de zaak weg kan komen. Hoe ik die twee dienders kan uitschakelen. Hete olie. Het plan borrelt.
Nee, niet doen. Afwachten. Door het zweet in mijn handen glibbert het kopje tussen mijn vingers. Ik zet het neer. Het gevoel te moeten slikken is al te veel. Voorzichtig laat ik me van de kruk glijden zodat ik in ieder geval met beide voeten op de grond sta.
‘Wil je nog een koffie?’
Drie paar ogen op mij gericht. Ik schud mijn hoofd. Te wild? Mijn stem werkt niet. Ik schraap mijn keel, kijk bewust niet naar de twee agenten en slaag er zowaar in te glimlachen als ik ‘nee, bedankt’ zeg.
Nu kan ik weg. Heb mijn buik vol van alles wat blauw en petdragend is.
‘Nou, tot ziens dan maar,’ stamel ik terwijl ik mij zo dicht mogelijk langs de krukken naar de enige deur beweeg.
‘Je frites zijn klaar. Wil je dat ik ze inpak?’
O ja, sukkel. ‘Graag.’ De glimlach blijft verstijfd op mijn lippen kleven.
Niet kijken naar die twee. Negeren. Ze kunnen je niets maken. Heb ik al betaald?
‘Hier, geniet er maar lekker van.’
‘Komt goed.’ Ik pak het zakje aan en weet niet hoe snel ik bij de deur moet komen.
‘Werk niet te hard,’ hoor ik de stem van het meisje nog net voor de deur achter me dichtvalt.
Mijn passen dreunen in een hoog tempo over de stoeptegels. De straat die zo-even nog een groot gevoel van vrijheid gaf, is nu vol met kijkende mensen. Het hongergevoel is verdwenen. De rust ook. Ik wil naar huis. Me opsluiten in mijn eigen omgeving.
Als ik langs een vuilnisbak kom mik ik de frites weg. Mijn maag is een in elkaar gedraaid doolhof waar eten de weg nooit zal kunnen vinden.