41 Later
‘Het gaat om Fleur en jou, de moord is bijzaak,’ zegt Fenna als ik haar bel over de gevonden zegelring. ‘Dat klinkt misschien vreemd, maar we hebben er nu geen tijd voor. Ik wil eerst meer te weten komen over de familie Kramer.’
Pas nadat ze het contact verbroken heeft, besef ik dat er opeens iemand anders voor me aan het vechten is. Op dit moment kan ik zelf even niets doen.
Rusteloos staar ik door het raam naar buiten. Door alle emoties is het me ontgaan dat de zomer echt losgebarsten is. Ik gooi het raam open, sluit mijn ogen en adem diep door. De warmte dringt door in mijn hele lichaam, verwarmt mijn huid en zorgt ervoor dat mijn lichaam ontwaakt.
Op het kanaal in de verte zie ik een vrachtschip dat traag het water opzijduwt. Een lange rij hoge bomen vormt een afscheiding voor het achterliggende terrein vol zand en grintheuvels. De hoge schoorsteen steekt uit boven de met lopende banden en vreemde buizen gevulde kavel uit. Handelswaar die ingeladen en gelost wordt. Daarachter een leegte alsof dit het allerlaatste station is.
Dan valt me een figuur op, weggedrukt tegen de knoestige beukenboom. Een witwollen kraag. Lichtblond stekelhaar.
Dat kan niet. Voorzichtig schud ik mijn hoofd om het beeld te laten verdwijnen. Een waanbeeld door het intense verlangen niet meer alleen te zijn. Wanneer houdt dit nou eens op?
Als ik weer kijk is de vrouw weg. Zie je wel, denk ik. De teleurstelling druk ik weg. Waarom zou Ilse in deze wijk opduiken?
Het lijkt wel alsof het gemis in de loop van de tijd alleen maar sterker is geworden. Alsof het door geplengde tranen blijft groeien. Het gaat deel uitmaken van een nieuw leven, maar tegelijkertijd slaag ik er niet in om het geslagen gat op te vullen.
Tegen beter weten in speur ik de hele straat af. Dan zie ik haar opnieuw, ze staat tussen twee geparkeerde auto’s in.
‘Ilse?’
Ik hang nu half uit het raam.
‘Ilse!’
Als haar ogen de mijne kruisen weet ik dat ik dit beeld kan vertrouwen.
‘Blijf daar, ik kom naar beneden.’
Mijn hart gaat bonkend tekeer als ik de trappen naar beneden afstuiter. Geen Horace, registreer ik terwijl ik langs zijn spullen ren. Geen tijd voor gesprekken. Geen tijd voor vragen of excuses. Ik wil Ilse spreken. Onze laatste ontmoeting is niet echt een fijne afsluiting geweest. Pas later besefte ik dat ze toch maar naar de rechtbank was gekomen om me op te halen. Als enige uit de vernauwde vriendenkring van vroeger.
Op de hoek van de straat zie ik dat ze is blijven staan. Wilde ze weglopen? Mijn snelheid vertraagt tot een normaal looptempo, tot ik op een meter afstand blijf staan.
‘Hallo Ilse.’ Ik zie de trieste trek op haar gezicht. Ze blijft me aankijken waarbij haar ogen een compleet scala van boodschappen uitzenden.
‘Ik vind jóu niet vies,’ zegt ze uiteindelijk.
Even weet ik niet waar ze het over heeft. Dan slaak ik een zucht. ‘Dat weet ik.’
‘Je bent zo veranderd.’
‘Het gaat nu beter met me.’
‘Dat is fijn.’
‘Ik drink niet meer.’ Ik houd elke spiertrekking in haar gezicht in de peiling. Feilloos registreer ik dat ze me gelooft.
‘Het was mijn schuld.’
‘Mooi niet, die eer komt mezelf toe.’ Ik schiet in een trekkerig lachje. ‘Wil je niet binnenkomen? Ik heb je veel te vertellen.’
Het is zo vertrouwd. We hangen elk aan een kant van de bank en liggen met de benen over elkaar heen, terwijl we het ontbrekende stuk leven uitwisselen.
‘Ik had je nooit zo terecht mogen wijzen,’ geeft Ilse aan. Ze neemt een slok frisdrank, wijn of wodka is niet ter sprake gekomen. ‘Pas later heb ik me afgevraagd wat ik gedaan zou hebben als iemand me Dennis had afgenomen. Ik denk dat ik iedereen die bij hem in de buurt wilde komen de ogen uitgekrabd had, de handen afgehakt of misschien wel erger.’
Ik denk aan mijn doodswens voor Roderick.
‘Weet je dat ik hier al zo vaak langsgelopen ben dat de bewoners van deze flat me bijna als stalker zouden kunnen zien?’ Ze schiet in de lach.
Er trekt een glimlach over mijn gezicht. ‘Goed dat je er weer bent.’
De stilte die blijft hangen is gevuld met herinneringen uit een tijd die we allebei weer terug willen vinden. Ik geniet van de lome warmte van haar aanwezigheid.
‘Ik weet niet of ik het eerder heb gezegd, maar ik wil je graag helpen. Ik wil alles voor je doen zodat je Fleur weer thuis zult krijgen.’
Ondanks het vanzelfsprekende gevoel dat nu weer heerst, durf ik eindelijk de vraag te stellen die al een tijdje op de loer lag. ‘Jij kent de Kramers beter dan ik. Wat weet je van ze? Er schijnen problemen te zijn, maar de gezinsvoogd wil mij er natuurlijk niets over vertellen.’
‘De Kramers zijn lieve mensen. Ik heb het idee dat ze goed voor Fleur zorgen, en dat ze het daar best naar haar zin heeft.’
Ilses woorden geven me een dubbel gevoel.
‘Fleur is regelmatig bij ons geweest. Soms kwam Frank haar ophalen.’
‘En soms deed Roderick dat,’ vul ik haar aan.
‘Ja, dat kwam wel voor. Op zich zag ik daar geen probleem in, tot jij aangaf waar Roderick mee bezig was. Ik heb er gewoon niet bij stilgestaan dat hij met andere zaken bezig kon zijn.’
‘Welke andere zaken?’
‘Eigenlijk drong alles pas tot me door nadat Roderick… was gevonden. Hij kende Frank uit het netwerk van de tennisclub. Ik wist dat Frank en Ank graag kinderen wilden, maar dat het niet lukte. Toen ik hoorde dat Fleur bij hen ondergebracht zou worden, vond ik dat eigenlijk alleen maar een heel goed idee. Het zou Fleur wat rust geven, jou de mogelijkheid om je zaken op orde te krijgen en de Kramers zouden het heerlijk vinden om tijdelijk voor Fleur te kunnen zorgen.’
‘Tijdelijk.’ De cynische klank laat het gezicht van Ilse betrekken.
‘Ik wist toch niet wat er verder allemaal speelde?’
‘Sorry, ga verder.’ Ik streel even over het been dat nog steeds over mijn buik ligt.
‘In die tijd bleek echter dat jij de weg een beetje kwijtraakte.’ Ze kijkt me aan en wacht of ik reageer.
Ik knik echter alsof ik wil aangeven dat ik het met haar eens ben. Mijn keel zit echter zo op slot dat ik geen woord uit kan brengen.
‘Ik heb geprobeerd je zo veel mogelijk op te vangen, maar toen werd Dennis ziek. Ik had zelf hulp en steun nodig en klopte tevergeefs bij jou aan. Ik moest je wel loslaten om zelf mijn hoofd boven water te houden. Ik was blij dat Dennis op gezette tijden welkom was bij de Kramers.’
Ik schraap mijn keel. Het schuldgevoel is immens aanwezig. ‘Ik ben behoorlijk verkeerd bezig geweest. Toch blijft het bij mij knagen waarom Roderick zich zo ingespannen heeft om Fleur bij de Kramers te krijgen. Zijn dochter interesseerde hem helemaal niet. Of is hij er alleen maar op uit geweest om mij te kwetsen?’ Dat laatste is het. Dat moet wel.
‘Judith heeft Fleur soms ook wel opgevangen. Maar weet je wat zo vreemd was?’
De naam raakt me minder dan ik dacht. Ze is in Rodericks val getrapt, net als ik.
‘Roderick wilde zijn dochter pertinent niet zelf in huis hebben. Hij wilde dat Fleur bij de Kramers zou gaan wonen. Hij gaf als reden op dat het voor Fleur beter was om niet geconfronteerd te worden met de minnares van haar vader, maar dat geloofde Judith helemaal niet. Ze vond het een vreemde inconsistentie.’
‘Het klinkt wel precies zoals Roderick was. Hij vond Fleur alleen maar lastig.’
‘Judith had het idee dat er iets anders achter zat. Vanaf de scheiding had Roderick opeens wel verdacht veel aandacht voor Fleur.’ Ilse kijkt nu peinzend voor zich uit.
‘Nou, in ieder geval was het geen vaderliefde, dat is mij wel duidelijk.’ Ik trek mijn been iets opzij, omdat die langzaam afgekneld wordt.
‘Judith vertelde dat hij het steeds over zijn oude maatjes had. Daar werd ze gek van. Die tennislui waren alles voor hem.’
‘Zijn machtige netwerk heeft hem overal doorheen gesleept. Zo is de politie bewerkt, het straatverbod ingetrokken en heb ik geen alimentatie gekregen, omdat Roderick alles van tevoren op papier had gezet. Hij heeft zelfs Jeugdzorg ingeschakeld.’
De verbijstering op Ilses gezicht doet me goed.
‘En hij heeft een prachtig pand kunnen kopen, maar zijn vrouw onderhouden vond meneer niet nodig.’ Het klinkt zuur, maar dat maakt me niets uit. ‘Geld is machtiger dan wat dan ook. Dat netwerk werd verbonden door geld, misschien waren de Kramers daar ook wel op uit.’
‘Nee,’ zegt Ilse heel beslist. ‘De Kramers zijn niet zo, dat weet ik zeker. Ik hoorde…’ Ze zwijgt abrupt.
‘Wat hoorde je?’
‘Nee, laat maar.’ Ze buigt opzij om haar glas te pakken en neemt tergend langzaam een slok.
‘Kom op, Ilse. Het is nu te laat om te zwijgen. Het gaat om Fleur, besef dat wel.’
Ze strijkt over haar blonde stekels, trekt haar benen naar zich toe en gaat rechtop zitten. ‘Ik wil de Kramers niet zwartmaken.’
Wat kan ik zeggen? Ik zou haar door elkaar willen schudden, willen dwingen alles te vertellen wat kan maken dat ik Fleur weer terugkrijg. Maar ja, eigenlijk maakt het niet eens uit wat ze zegt, gezinsvoogd Els gelooft alleen de Kramers maar. Pas als ik dat duidelijk gemaakt heb, gaat ze verder.
‘Op een dag was ik bij de Kramers om Dennis op te halen toen er aangebeld werd. Dat was Roderick. Vanuit de woonkamer hoorde ik Frank roepen. “Nee, ik ga er niet voor betalen. Doe je best maar als je dat niet laten kan.” Daarna volgde een scheldpartij van Roderick en hoorde ik de deur dichtklappen. Natuurlijk heb ik er later niet naar gevraagd, dat zijn niet mijn zaken.’
Ik laat de woorden tot me doordringen. Frank moest ergens voor betalen? Dat is vreemd, je zou eerder denken dat Roderick de kosten zou vergoeden voor de opvang van Fleur, maar dat is dus niet zo. Mijn ex is ook niet iemand die graag betaalt, hij zou het eerder zo regelen dat hij betaald krijgt. Een stiekeme ritselaar die zaken zo draait dat ze hém goed uitkomen.
Een idee zet zich in mijn hoofd vast. Is hij betaald? Zou hij zoiets kunnen doen? Niets lijkt onmogelijk, maar dit gaat wel heel ver.
Ik laat mijn vastgezette adem ontsnappen. ‘Fijn dat je het me verteld hebt, Ilse. Mogelijk kan het me verder helpen.’
‘Wist je maar wie Roderick heeft vermoord, dan ben je ook direct vrijgepleit.’ Ze zucht en laat zich weer wat onderuitzakken.
Een beetje stijf geworden sta ik op. Ik zie dat Ilse direct haar benen uitstrekt. Het voelt goed dat ze zich weer thuis voelt bij me, zelfs in een flat in Kanaleneiland. Ik schud mijn spieren los en loop naar het toilet. Er draait van alles door mijn hoofd, maar er lijkt zich ook een duidelijk spoor vast te zetten. Roderick is met veel smeriger zaken bezig geweest.
Haar laatste woorden brengen me terug bij Horace en ik wil haar graag vertellen over de speciale vriendschap die ik voor hem voel en de verwarrende verdenking die daar doorheen speelt.
Terwijl ik doortrek denk ik aan de ring die ik gevonden heb. Zou Ilse de ring herkennen? Ik glip de slaapkamer in en neem de ring mee terug naar de woonkamer, waar Ilse zachtjes ligt te neuriën.
‘Zegt deze ring je wat?’ Terwijl ik op de zitzak ga zitten houd ik haar gezicht goed in de peiling. Ze draait de zegelring om en om en bekijkt de afbeelding op de ring.
‘TCU. Dat moet wel van de tennisclub zijn.’
‘Klopt.’ Ik knijp mijn lippen op elkaar.
‘Had Roderick niet zo’n ring?’ Ze geeft me de ring terug.
‘Klopt weer.’
‘Hoe kom jij er dan aan?’ Ik peil of ik wantrouwen zie, maar haar blik vraagt alleen maar om meer informatie.
Ik vraag me af of ik de naam Horace moet noemen. Ik wil eigenlijk alleen maar positieve dingen over hem zeggen, vertellen over de zachtheid waarmee hij met me gevreeën heeft, de zorgzaamheid waarmee hij me omringd heeft en dan hopen dat Ilse met me mee wil dromen over een toekomst die misschien wel onzeker, maar tegelijkertijd weer vol hoop is. Het is echter ook duidelijk dat alles wat ik nu ga zeggen alleen maar verdenking oproept. Hoe kan het ook anders. Als ik zelf die achterdocht al heb, dan is die bij Ilse vast in de vergrotende trap aanwezig.
‘De ring zat tussen spullen die ik van Horace heb gekregen.’
‘Horace?’
Ze is hem vergeten, kan ik alleen maar denken.
‘Die… eh man die beneden in de hal…’
‘Getver, die engerd!’ onderbreekt ze me direct. ‘Hoe komt hij aan een ring van de tennisclub?’ Haar ogen wijzen alles af wat met mijn Horace te maken heeft.
Ik vertel haar over mijn gesprekken met hem, de steun die hij heeft gegeven in de afgelopen maanden, wat hem zelf allemaal is overkomen waardoor hij op straat terecht is gekomen.
‘Het is een zwerver. Janna, dat meen je niet.’ Ik zie haar veroordelende blik.
‘Hij heeft me bewaakt.’
‘In de gaten gehouden, bedoel je,’ zegt Ilse meteen.
‘Hij wilde me beschermen.’
‘Tegen zichzelf?’
‘Nee, hij wilde me behoeden voor de dingen die hem overkomen zijn.’
‘Je hoeft niet op straat te leven als je dat niet wilt.’ Haar oordeel komt hard aan.
‘Dat is niet waar. Ik heb nu zelf ervaren…’
‘Jij leeft niet op straat.’ Ik weet dat Ilse meestal snel een mening klaar heeft. Mannen zijn eikels, en de meeste kinderen lastpakken, vrouwen op platte schoenen boerinnen en politici spreken nooit de waarheid. Ik weet nu dat alles subtieler ligt. Het had niet veel gescheeld of ik was Horace achternagegaan.
Ik bestudeer een korstje op de rug van mijn hand. Het jeukt, een teken dat het geneest.
‘Hé, je hebt ons bandje om,’ merkt Ilse op.
Ik draai aan het satijnen bandje tot de bloedvlek zichtbaar is. ‘Heb jij ’m nog?’
‘Natuurlijk, die heeft een ereplaatsje in mijn sieradenkastje.’
Dus ook zij koestert ons teken van verbondenheid. Er zijn allerlei blokkades geweest, maar tot nu toe hebben we steeds de weg naar elkaar weer teruggevonden.
‘Ik begrijp dat het lastig is om te geloven dat een zwerver ook een mens is, maar Horace is echt anders.’ Waarom blijf ik hem toch verdedigen? Mijn schoen en nu de ring, wat heb ik nog meer nodig om te weten dat er iets niet goed zit?
‘Hij heeft de ring van Roderick, dat is op zijn minst verdacht.’
Als Ilse weer weg is zit ik nog lang in de kamer. De schemering omsluit me. Met mijn vingers om de hak van de schoen geklemd probeer ik meer herinneringen terug te halen. Alles over de kroegbezoeken is wel terug te halen. Het drankje dat ik aangeboden kreeg van de visman, is ook blijven hangen. Daarna is er een mist, alsof de visman alles heeft laten overstromen. Hij had drank met een smerige nasmaak, maar ik heb geen idee meer hoe we daaraan gekomen zijn. Ik herinner me alleen die happende mond die steeds maar weer voor mijn ogen hing tot ik er knettergek van werd.
Weer staar ik naar de rode pump, glijd met mijn vingers over de scherpe hak. Wanneer heb ik mijn schoen verloren? Ik weet nog dat ik door de stad gedwaald heb, geen idee meer waar ik was. Was er toen niemand bij me?
Het beeld van Rodericks huis is iets wat me bijstaat. De luxe die zo onverenigbaar was met mijn eigen armoedige flat. Er komen alleen maar gevoelens op die in dat moment vastgelegd zijn: mijn onmacht tegenover zijn kracht, jaloezie op zijn georganiseerde leven, ondefinieerbare wraak, en de wens hem compleet kapot te maken. Hij moest boeten voor alles wat hij me aangedaan had. Die intense woede kan ik zo oproepen. Die heeft mij vastgegrepen op het moment dat ik de koperen klopper op zijn voordeur zag. Het staat symbool voor zijn rijkdom en maakte me duidelijk dat ik echt helemaal niets meer had. Ik was alles kwijt. Ook Fleur.
Verder zijn er slechts flarden. De brug waarop ik opeens lig, geen idee hoe ik daar terecht ben gekomen. De geur van rottende bladeren. Een stem. Een stem? Was er iemand?
Ik sluit mijn ogen en blijf de schoen betasten alsof ik mijn herinneringen vanuit die stiletto los kan masseren. Er was een man, weet ik opeens heel zeker. Niet achter me, of naast me, maar ergens beneden. Ik hoor een fluistering die me opdraagt weg te gaan, te verdwijnen in de nacht. Heeft Horace mij weggejaagd?
Was Rodericks beeltenis wel echt? Dat moet wel. Hij had die krankzinnige grijns op zijn gezicht, alsof ik het meest belachelijke schepsel op aarde was. Ik sla opeens met mijn schoen in het rond. Zo is het gegaan. Toch? Ik heb gestoken, met iets scherps.
Met een schok open ik mijn ogen. Ik herinner me de weekheid waar ik dat scherpe voorwerp ingedreven heb. Met mijn eigen handen.