De wereld is voor de levenden. Wie zijn dat? Wij tartten het duister het warme licht te raken. Zij was de wind toen ik de wind vond op mijn pad. 's Middags nog levend om in haar lijf mijn laatste kreet te slaken. Wie uit het vlees tot geest verrijst kent het verval: Het woord springt boven de wereld uit en licht is al.

Theodore Roethke {Historische Citaten: Dar-es-Balat)

Teg had maar weinig bewuste wilskracht nodig om in een wervelwind te veranderen. Eindelijk had hij de aard van het gevaar dat van de Achtenswaarde Matres dreigde herkend. De herkenning zocht zich een plaats in de razendsnelle eisen die aan hem werden gesteld door het nieuwe mentat bewustzijn dat met zijn verhoogde snelheid gepaard ging.

Monsterlijk gevaar vereiste monsterlijke tegenmaatregelen. Bloedspatten regenden op hem neer terwijl hij door het hoofdkwartier raasde en iedereen die hij tegenkwam afslachtte.

Zoals hij van zijn Bene Gesserit onderwijzers had geleerd, lag het grote probleem van het menselijk heelal in de manier waarop je voortplanting hanteerde. Hij hoorde de stem van zijn eerste onderwijzeres terwijl hij in het hele gebouw verderf zaaide.

'Misschien beschouw jij dit uitsluitend als seksualiteit, maar wij geven de voorkeur aan het fundamenteler begrip: voortplanting. Dat heeft vele facetten en zijtakken en het heeft een kennelijk onuitputtelijke voorraad energie. De gemoedsbeweging "liefde" is er maar een klein onderdeel van.'

Teg verbrijzelde de keel van een man die stokstijf voor hem bleef staan, en vond eindelijk de regelkamer van de verdedigingswerken van het gebouw. Daar zat maar een man, met zijn rechterhand bijna op een rode knop op het regelpaneel recht voor hem.

Met een harde slag van zijn linkerhand onthoofdde Teg de man bijna. Zijn lijf zakte uiterst traag achterover en er welde bloed op uit de gapende keelwond.

De Zusters noemen hen terecht hoeren.

Met het aanwenden van de reusachtige krachten van de voortplanting, kon je de mensheid bijna overal toe brengen. Je kon mensen prikkelen tot daden die ze nooit voor mogelijk zouden hebben gehouden. Een van zijn onderwijzeressen had het heel rechtstreeks uitgedrukt: 'Deze energie moet een uitlaat hebben. Als je hem laat ophopen wordt hij monsterlijk gevaarlijk. Weet je hem te richten, dan zal hij over alles heenwalsen wat hij op zijn pad tegenkomt. Dat is het grote geheim van alle godsdiensten.'

Teg was zich ervan bewust dat hij meer dan vijftig lijken achterliet toen hij het gebouw uitliep. De laatste dode was een soldaat in camouflage-uniform die in de deuropening stond, kennelijk net van plan om binnen te stappen.

Terwijl hij langs bewegingloze mensen en voertuigen rende, vond Tegs opgevoerde verstand de tijd om na te denken over wat hij had achtergelaten. Kon hij enige troost putten uit het feit dat de oude Achtenswaarde Mater haar laatste adem uitblies met een uitdrukking van oprechte verbazing? Kon hij zichzelf gelukwensen met het feit dat Muzzafar zijn spantstruik huis nooit meer zou terugzien?

Maar de noodzaak voor wat hij in een paar hartslagen had aangericht was voor iemand met een Bene Gesserit opleiding glashelder. Teg kende zijn geschiedenis. Er waren in het Oude Keizerrijk een heleboel paradijselijke planeten, en onder het volk van de Verstrooiing waren er misschien nog wel meer. Mensen leken wel altijd weer in staat om dat dwaze experiment uit te proberen. In zulke oorden lummelden de mensen maar wat rond. Slimmeriken beweerden dat dit kwam door het aangename klimaat op dergelijke planeten. Hij wist dat dat een stomme opmerking was. Het kwam doordat in zulke oorden de seksuele energie een makkelijke uitlaat vond. Laat de Zendelingen van de Gespleten God of een of andere confessionele sekte maar eens op een van deze paradijzen los en het afschuwelijkste geweld barstte los.

'Wij van de Zusterorde kunnen dat weten,' had een van Tegs onderwijzeressen gezegd. 'Wij hebben met onze Missionaria Protectiva meer dan eens een lont in dat kruitvat geworpen.'

Teg hield pas op met hollen ergens in een steeg, minstens vijf kilometer uit de buurt van het slachthuis dat eens het hoofdkwartier van de oude Achtenswaarde Mater was geweest. Hij wist dat er maar heel weinig tijd was verstreken, maar hij moest nu eerst nadenken over iets dat belangrijker was. Hij had niet iedereen in het gebouw gedood. Er waren daar mensen met ogen die gezien hadden wat hij kon doen. Ze hadden hem Achtenswaarde Matres zien doden. Ze hadden Muzzafar door zijn hand zien sneuvelen. Het spoor van lijken dat hij had achtergelaten en een vertraagd afdraaien van de monitoropnamen zou alles verraden.

Teg leunde tegen een muur. Zijn linkerhandpalm was ontveld. Hij liet zich naar zijn normale tempo terugzakken terwijl hij naar het bloed staarde dat uit de wond welde. Het bloed was vuurrood.

Meer zuurstof in mijn bloed?

Hij stond te hijgen maar toch niet zo erg als je na deze inspanningen zou verwachten. Wat is er met me gebeurd?

Het had iets te maken met zijn Atreides afkomst, wist hij. Een kritieke situatie had hem in een andere dimensie van menselijke mogelijkheden doen belanden. Wat die verandering ook inhield, hij ging heel ver. Hij had nu inzicht in een wijde kring van noodzaken. En de mensen die hij op zijn wilde ren naar deze steeg voorbij was gehold hadden wel standbeelden geleken.

Zal ik hen ooit als drek gaan beschouwen?

Dat kon alleen maar gebeuren als hij het liet gebeuren, wist hij. Maar de verleiding was aanwezig, en even voelde hij medelijden met de Achtenswaarde Matres. Grote verleiding had hen in hun eigen drek doen tuimelen.

Wat nu te doen?

De hoofdlijn was duidelijk. Er was een man hier in Ysai, een man die vast en zeker iedereen zou kennen die Teg nodig had. Teg keek in de steeg rond. Ja, die man was nabij.

Van ergens uit de steeg dreef een geur van bloemen en kruiden Tegs neus binnen. Hij liep in de richting van die geur, zich ervan bewust dat die hem zou brengen waar hij wezen moest en dat hem daar geen geweld te wachten stond. Dit was tijdelijk een rustig vaarwater.

Al snel bereikte hij de bron van de geur. Het was een diep portiek met een blauwe markies erboven waarop twee woorden geschilderd stonden in modern Galach: 'Persoonlijke Bediening.'

Teg ging naar binnen en zag onmiddellijk wat hij had gevonden. In het Oude Keizerrijk trof je ze op een heleboel plaatsen aan; deze eethuizen die op vroeger tijden teruggrepen en waar van keuken tot tafel automaten geschuwd werden. De meeste ervan werden door 'ingewijden' bezocht. Je gaf je nieuwste 'ontdekking' aan je vrienden door met de vermaning er verder met niemand over te praten.

'Te veel mensen zouden het bederven.'

Teg had dit altijd vermakelijk gevonden. Je gaf het bestaan van zulke tentjes aan anderen door, maar dat deed je onder het mom van geheimhouding.

Uit de keuken achterin kwamen geuren die hem het water in zijn mond deden lopen. Een kelner liep langs met een dampend dienblad dat allerlei heerlijks beloofde.

Een jonge vrouw in een korte zwarte jurk met een wit schortje kwam naar hem toe. 'Deze kant op, meneer. We hebben in de hoek nog een tafel vrij.'

Ze hield een stoel klaar waarop hij met zijn rug naar de muur kon plaatsnemen. 'Er komt zo iemand bij u, meneer.' Ze reikte hem een stijf vel goedkoop dubbeldik papier aan. 'Ons menu is gedrukt. Ik hoop dat u daar geen aanstoot aan neemt.'

Hij keek haar na toen ze wegliep. De kelner die hij had gezien passeerde hem nu in de richting van de keuken. Het dienblad was leeg.

Tegs voeten hadden hem hierheen geleid alsof hij over een spoorlijn liep. En daar was de man die hij zocht; hij zat aan een nabije tafel te eten.

De kelner was blijven staan om een praatje te maken met de man die volgens Teg het antwoord wist op de zetten die hier vervolgens gedaan zouden moeten worden. Ze lachten alle twee. Teg keek de rest van de kamer rond: er waren maar drie andere tafels bezet. Aan een tafel in de hoek tegenover hem zat een oudere vrouw van een berijpte lekkernij te snoepen. Ze droeg een nauwsluitende korte rode jurk met een diep uitgesneden hals en bijpassende schoenen; vast het toppunt van modieusheid dacht Teg. Aan een tafel rechts van hem zat een jong stel. Zij hadden alleen oog voor elkaar. Bij de deur zat een oudere man in een ouderwetse, krappe bruine tuniek zuinig van een rauwe groenteschotel te eten. Hij had alleen oog voor zijn eten.

De man die met de kelner zat te praten lachte hardop.

Teg staarde naar het achterhoofd van de kelner. Plukken blond haar sproten uit de achterkant van zijn hals als geknakte bosjes verdord gras. Onder de plukken haar was de kraag van de man versleten. Teg liet zijn blik omlaag zakken. De schoenen van de kelner waren van achteren afgetrapt. De zoom van zijn zwarte jasje was gestopt. Waren ze hier zo zuinig? Uit spaarzaamheid of wegens economische druk? De geuren uit de keuken wekten anders helemaal geen zuinige indruk. De couverts waren glanzend en schoon. Hij zag nergens gebarsten borden. Maar het rood met wit gestreepte kleedje op de tafel was op een paar plaatsen gestopt, zorgvuldig met de kleuren van het oorspronkelijke weefsel.

Weer bekeek Teg de andere klanten. Ze zagen er welgesteld uit. Geen straatarme sloeber te bekennen in deze tent. Ineens had Teg het door. Dit was niet alleen een etablissement voor 'ingewijden', iemand had het speciaal daarop ontworpen. Hier stak een slimme geest achter. Dit was het soort restaurant dat opkomende jonge zakenlieden verklapten om indruk te maken op hun potentiele klanten of om meerderen te behagen. Het eten zou fantastisch zijn en de porties gul. Teg besefte dat zijn instinct hem hier volkomen terecht heengeleid had. Vervolgens boog hij zich aandachtig over het menu en liet hij zijn honger eindelijk tot zijn bewustzijn doordringen. Die honger was minstens zo hevig als die waarmee hij wijlen Veldmaarschalk Muzzafar verbaasd had doen staan.

De kelner verscheen naast hem met een dienblad waarop een klein open kistje stond en een pot waaruit de bijtende geur van huidheel-zalf opsteeg.

'Ik zie dat u uw hand heeft bezeerd, Bashar,' zei de man. Hij zette het dienblad op tafel. 'Ik vraag verlof om uw wond te mogen verzorgen voor u bestelt.'

Teg hief zijn gewonde hand op en keek naar de snelle, vaardige behandeling.

'U kent mij?' vroeg Teg.

'Ja, Bashar. En na wat ik allemaal heb gehoord, bevreemdt het me u hier in uniform te zien. Zo.' De hand was verbonden.

'Wat heeft u allemaal gehoord?' Teg sprak zacht.

'Dat de Achtenswaarde Matres jacht op u maken.'

'Ik heb er zojuist een aantal gedood en een heleboel van hun... hoe moeten we ze noemen?'

De man verbleekte, maar hij zei ferm: 'Slaven zou een uitstekend woord zijn, Bashar.'

'U was in Renditai, niet waar?' zei Teg.

'Ja Bashar. Velen van ons hebben zich naderhand hier gevestigd.'

'Ik heb voedsel nodig, maar ik kan u niet betalen,' zei Teg. 'Niemand uit Renditai heeft geld van u nodig, Bashar. Weten ze dat u deze kant uit ging?' 'Volgens mij niet.'

'De mensen hier zijn vaste klanten. Geen van hen zou u verraden. Ik zal proberen u te waarschuwen als er iemand binnenkomt die gevaarlijk is. Wat had u willen eten?'

'Een grote hoeveelheid voedsel. De keus laat ik aan u over. Tweemaal zoveel koolhydraten als eiwitten. Geen opwekkende middelen.'

'Wat bedoelt u met een grote hoeveelheid, Bashar?'

'Blijf maar aanslepen tot ik zeg dat het genoeg is... of tot u meent dat ik de grenzen van uw edelmoedigheid heb overschreden.'

'In weerwil van de schijn is dit geen arm etablissement, Bashar. Ik ben rijk geworden van de fooien hier.'

Dat had hij dus goed geraden, bedacht Teg. De zuinigheid hier was een uitgekiende pose.

De kelner liep weg en praatte weer even met de man aan de tafel in het midden. Toen de kelner in de keuken verdween, staarde Teg de man openlijk aan. Ja, dat was de man die hij zocht. De eter had al zijn aandacht bij een bord vol macaroni met een groenige saus.

Deze man miste duidelijk een zorgende vrouwenhand, bedacht Teg. Zijn kraag was scheef dichtgeknoopt en de klitstrips zaten in de war. Op zijn linkermanchet zaten spatten van de groene saus. Hij was van nature rechts, en hij liet onder het eten zijn linkerhand voor zijn bord liggen waar alles wat gemorst werd naar beneden kwam. De omslagen van zijn broek waren rafelig. Van een broekspijp was de zoom half los en die sleepte van achteren over de grond. Zijn sokken hoorden niet bij elkaar - een was er blauw en een lichtgeel. Dat leek hem allemaal niets te kunnen schelen. Hij was nooit door een moeder of een andere vrouw in zijn nekvel gegrepen met de opdracht zich eerst fatsoenlijk aan te kleden voor hij de deur uitging. Zijn grondhouding werd door zijn hele uiterlijk weerspiegeld: 'Wat je ziet is fatsoenlijk genoeg.'

De man keek plotseling op, met een rukkerige beweging alsof iemand hem met een speld in zijn achterste had geprikt. Hij liet zijn bruine ogen door het vertrek dwalen en staarde kort naar elk gezicht alsof hij op zoek was naar een bepaald gelaat. Toen hij alle aanwezigen had afgewerkt boog hij zich weer over zijn bord.

De kelner kwam terug met een heldere soep waarin draden ei en wat groene groenten zichtbaar waren.

'Voor terwijl de rest van uw maaltijd wordt klaargemaakt, Bashar,' zei hij.

'Bent u na Renditai meteen hierheen gekomen?' vroeg Teg. 'Ja, Bashar. Maar ik heb bij Acline ook onder u gediend.' 'Het zevenenzestigste Gammu,' zei Teg. 'Juist, Bashar!'

'Daar hebben we die keer heel wat levens gered,' zei Teg. 'De hunne en de onze.'

Toen Teg nog steeds niet begon te eten vroeg de kelner op nogal kille toon: 'Wenst u soms een snuiver, Bashar?'

'Niet zolang u me bedient,' zei Teg. Hij meende wat hij zei maar hij voelde zich een beetje een bedrieger omdat zijn tweede gezicht hem vertelde dat het eten veilig was.

De kelner draaide zich vergenoegd om.

'Een ogenblikje nog,' zei Teg.

'Bashar?'

'Die man aan de tafel in het midden. Is hij een van uw vaste klanten?'

'Professor Delnay? Ja zeker, Bashar.' 'Delnay. Ja, dat dacht ik al.'

'Professor in de krijgskunde, Bashar. En in de geschiedenis daarvan.'

'Ik weet het. Als het tijd wordt om mijn dessert op te dienen, wilt u dan professor Delnay vragen of hij bij me wil komen zitten?'

'Zal ik hem vertellen wie u bent, Bashar?' 'Zou hij dat niet al weten?' 'Waarschijnlijk wel, Bashar, maar toch...'

'Voorzichtigheid waar voorzichtigheid thuishoort,' zei Teg. 'Zet het eten maar op tafel.'

Delnay's belangstelling was al lang gewekt voor de kelner Tegs uitnodiging overbracht. De eerste woorden die de professor uitte toen hij tegenover Teg plaatsnam waren: 'Dat was de meest opmerkelijke gastronomische prestatie die ik ooit heb gezien. Weet u wel zeker dat u het dessert nog op kunt?'

'Minstens twee of drie porties,' zei Teg.

'Verbazend!'

Teg proefde een hap van het met honing gezoete gebak. Hij slikte de hap door en zei toen: 'Dit eethuis is een juweel.'

'Ik heb het zorgvuldig geheim gehouden,' zei Delnay. 'Op een paar goede vrienden na, uiteraard. Waaraan heb ik de eer van uw uitnodiging te danken?'

'Bent u ooit door een Achtenswaarde Mater... eh, bestempeld?

'Hel en verdoemenis, nee! Daar ben ik niet belangrijk genoeg voor.'

'Ik hoopte u te vragen uw leven te wagen, Delnay.' 'Op welke manier?' Geen enkele aarzeling. Dat was een hele geruststelling.

'Er is een plaats in Ysai waar mijn vroegere soldaten elkaar ontmoeten. Ik wil daarheen en er zo veel mogelijk van hen ontmoeten.'

'Gewoon in uniform over straat met alles erop en eraan zoals nu?'

'Op elke manier die u maar kunt regelen.'

Delnay legde een vinger tegen zijn onderlip en leunde achterover terwijl hij Teg schattend aanstaarde. 'Uw gestalte is nu niet bepaald makkelijk te vermommen, weet u. Maar, misschien weet ik wel een manier.' Hij knikte bedachtzaam. 'Ja.' Hij grijnsde. 'U zult het helaas niet erg leuk vinden.'

'Wat had u in gedachten?'

'Wat vulling en een paar andere wijzigingen. We zullen u vermommen als een Bordano-opzichter. U stinkt natuurlijk naar het riool. En u zal moeten doen of u daar niets van merkt.'

'Waarom denkt u dat dat zal lukken?' vroeg Teg.

'O, er komt vanavond onweer. Vaste prik in deze tijd van het jaar. Brengt het vocht voor de koude-grond gewassen van volgend jaar. En vult de spaarbekkens voor de verwarmde akkers, weet u wel.'

'Ik kan uw redenering niet helemaal volgen, maar als ik nog zo'n stuk gebak op heb, gaan we op pad,' zei Teg.

'De plaats waar we voor de bui gaan schuilen zal u wel bevallen,' zei Delnay. 'Ik lijk wel gek dat ik dit doe, weet u. Maar de eigenaar hier zei dat ik hier nooit meer mocht komen als ik u niet hielp.'

Het was al een uur donker toen Delnay hem naar de ontmoetingsplaats bracht. Teg was in leer gehuld en wendde een mank been voor. Hij had heel wat geestkracht nodig om zijn eigen stank te negeren. Delnay's vrienden hadden Teg met rioolslib ingesmeerd en hem daarna afgespoten. Het versnelde drogen met een hete luchtstroom bracht de rioolstank grotendeels terug.

Een van veraf te lezen weerstation bij de deur van de ontmoetingsplaats vertelde Teg dat de buitentemperatuur het afgelopen uur vijftien graden was gedaald. Delnay ging hem voor en liep gehaast een overvolle zaal binnen waaruit veel lawaai en gerinkel van glaswerk klonk. Teg bleef staan om op het weerstation naast de deur te kijken. De wind was al bijna aangewakkerd tot dertig klikken, zag hij. De barometer zakte nog steeds. Hij keek naar het bordje boven het station: 'Een dienst aan onze klanten.'

Waarschijnlijk ook een dienst aan de tap. Na een blik op deze cijfers zouden vertrekkende klanten wel eens terug kunnen keren naar de warmte en de kameraadschap die ze hadden achtergelaten. In een grote vuurplaats met aangebouwde alkoof aan het eind van de tap brandde een echt vuur van geurig hout.

Delnay kwam terug, trok zijn neus op voor Tegs stank en nam hem langs de rand van het gezelschap mee naar een achterkamer, en vandaar naar een privebadkamer. Daar hing Tegs uniform -gewassen en geperst - over een stoel.

'Ik zit in de alkoof als je straks naar buiten komt,' zei Delnay.

'In uniform met alles erop en eraan, he?' vroeg Teg.

'Dat is alleen gevaarlijk op straat,' zei Delnay. Hij ging terug zoals ze hier gekomen waren.

Kort daarna kwam Teg naar buiten en zocht zich een weg naaide alkoof tussen groepjes mensen door die plotseling stil vielen als ze hem herkenden. Gemompeld commentaar golfde door het vertrek. 'De oude Bashar in eigen persoon.' 'O ja, dat is Teg. Heb nog onder hem gediend. Zou dat gezicht en die gestalte overal herkennen.'

De klanten zaten dicht bijeengekropen in de atavistische warmte van het vuur. Er hing daar een sterke geur van natte kleren en van drank benevelde adem.

Het onweer had deze hele meute dus de bar binnengedreven? Teg keek naar de door het krijgsbedrijf geharde gezichten om zich heen en bedacht dat dit geen gewone bijeenkomst was, wat Delnay ook zei. Maar de mensen hier kenden elkaar en hadden verwacht elkaar hier te treffen.

Delnay zat op een van de banken in de alkoof met een glas vol barnsteenkleurige vloeistof in zijn hand.

'Jij hebt hen opgeroepen om ons hier te ontmoeten,' zei Teg. 'Was dat niet wat u wilde, Bashar?' 'Wie bent u, Delnay?'

'Ik ben de eigenaar van een winterboerderij een paar klikken zuidelijk van hier en ik heb een paar vrienden die bankier zijn die me aPS en toe hun grondwagen uitlenen. En als u wilt dat ik me wat duidelijker uitdruk, ik ben net als de rest van de mensen in dit vertrek - iemand die de Achtenswaarde Matres kwijt wil.'

Een man achter Tegs rug vroeg: 'Is het waar dat u er vandaag honderd hebt gedood, Bashar?'

Zonder zich om te draaien zei Teg op droge toon: 'Dat aantal is sterk overdreven. Zou ik misschien iets te drinken kunnen krijgen?'

Vanuit zijn staande positie keek Teg het vertrek rond terwijl iemand een glas voor hem haalde. Toen hij het in zijn hand gedrukt kreeg zag hij, zoals hij al had verwacht, de diepblauwe kleur van Danse Marinete. Deze oude soldaten kenden zijn voorkeuren.

In het vertrek werden de glazen weer geheven, maar met wat minder vaart. Ze wachtten tot hij zou vertellen wat zijn bedoeling was.

Het gezelligheidsdier in de mens kwam op zo'n buiige avond helemaal vanzelf naar boven, bedacht Teg. Kom met z'n allen achter het vuur in de ingang van de grot zitten, stamgenoten! Er zal niets gevaarlijks langs ons naar binnen kunnen glippen, vooral niet als de dieren ons vuur zien. Hoeveel van dit soort bijeenkomsten vonden er op zo'n nacht over heel Gammu plaats? vroeg hij zich af terwijl hij een slok uit zijn glas nam. Slecht weer kon verplaatsingen verbergen die de verzamelde kameraden niet aan de openbaarheid wilden prijsgeven. Het weer zou ook bepaalde mensen binnen kunnen houden die anders gewoonlijk niet binnen bleven.

Hij herkende een paar gezichten van vroeger - officieren en manschappen - een gemengd stelletje. Aan sommigen van hen had hij goede herinneringen; betrouwbare mensen. Een aantal van hen zou vannacht sterven.

Het geluidsniveau begon weer toe te nemen toen de mensen aan zijn aanwezigheid begonnen te wennen. Niemand drong aan op een verklaring. Dat wisten ze ook van hem. Teg stelde zijn eigen tijdschema vast.

De geluiden van praten en lachen waren het soort geluiden dat al sinds de oertijd, toen de mensen bij elkaar kropen voor wederzijdse bescherming, zulke bijeenkomsten moest hebben vergezeld, wist hij. Het getinkel van glazen, plotselinge uitbarstingen van bulderend lachen en hier en daar wat gegrinnik. Dat waren natuurlijk de mensen die zich het meest bewust waren van hun eigen kracht. Rustig gegrinnik zei dat je je heel goed kon vermaken zonder een brullende idioot van jezelf te maken. Delnay was een rustige grinniker.

Teg keek op en zag dat het balkenplafond de gebruikelijke laagte had. Dat deed de besloten ruimte groter lijken en tegelijk intiemer. Hier was zorgvuldig gebruik gemaakt van menselijke psychologie. Hij had dit al op een heleboel plaatsen op deze planeet waargenomen. Het zorgde ervoor dat ongewenste oplettendheid binnen de perken bleef. Zorg dat ze zich prettig en veilig voelen. Dat waren ze natuurlijk niet, maar dat mochten ze vooral niet merken.

Teg bleef nog een tijdje zitten kijken naar het bedienende personeel dat vakkundig de glazen ronddeelde: donker plaatselijk bier en af en toe een dure geimporteerde soort. Op de tap en op de schemerig verlichte tafels stonden kommen met knapperig gebakken plaatselijke groenten, stevig gezouten. Niemand nam kennelijk aanstoot aan deze duidelijk opzettelijke poging om de dorst te vergroten. Het werd nu eenmaal verwacht in dit soort gelegenheden. Het bier zou ook flink gezouten zijn, natuurlijk. Dat was altijd zo. Brouwers wisten wel hoe ze iemand dorstig konden krijgen.

Een aantal van de groepen begon luidruchtiger te worden. De drank begon zijn oeroude magische uitwerking te krijgen. Bacchus was hier! Teg wist dat als deze bijeenkomst op zijn natuurlijke beloop werd gelaten, het vertrek later op de avond zijn crescendo zou bereiken, waarna het geluidsniveau heel geleidelijk aan weer zou afnemen. Dan zou er iemand op het weerstation naast de deur gaan kijken. Afhankelijk van wat hij daar zag, zou de tent beginnen leeg te lopen of het zou nog een tijdje op het mindere niveau doorgaan. Toen besefte hij dat er achter de tap vast wel een apparaatje zou zitten waarmee de stand van het weerstation beinvloed kon worden. Deze bar zou zo'n manier om zijn klandizie uit te breiden vast niet schuwen.

Lok ze binnen en hou ze binnen, op alle manieren waar ze geen bezwaar tegen hebben.

De mensen die hierachter zaten zouden zich zonder een spier van hun gezicht te vertrekken achter de Achtenswaarde Matres scharen.

Teg zette zijn glas neer en riep: 'Mag ik uw aandacht, alstublieft?' Stilte.

Zelfs het personeel staakte zijn arbeid.

'Een paar mensen bij de deuren,' zei Teg. 'Niemand mag erin of eruit tot ik daar opdracht toe geef. Die achterdeuren ook graag.'

Toen dat geregeld was, keek hij zorgvuldig het vertrek rond om de mensen eruit te pikken die volgens zijn tweede gezicht en zijn lange militaire ervaring het meest te vertrouwen waren. Wat hij nu moest doen was hem inmiddels volkomen duidelijk. Aan de rand van zijn nieuwe gezichtsveld had hij Burzmali, Lucilla en Duncan waargenomen en hun behoeften waren duidelijk te zien.

'Ik neem aan dat jullie betrekkelijk snel aan wapens kunnen komen,' zei hij.

'We hebben ons voorbereid, Bashar!' riep iemand in het vertrek. Teg hoorde de drank in die stem, maar ook de vertrouwde adrenalinestoot die deze mensen zo dierbaar zou zijn.

'We gaan een non-schip buitmaken,' zei Teg.

Dat hakte erin. Geen enkel ander product van de beschaving werd zo goed bewaakt. Deze schepen landden op luchthavens of andere plaatsen en vertrokken dan meteen weer. Hun gepantserde romp leek wel een stekelvarken, zoveel wapens staken eruit. Op kwetsbare landingsplaatsen was de bemanning voortdurend in staat van paraatheid. Met een list zou het kunnen lukken; een openlijke aanval maakte weinig kans. Maar hier in dit vertrek had Teg een nieuw niveau van bewustzijn bereikt, gedreven door noodzaak en de wilde genen van zijn Atreides afstamming. Hij kon de positie zien van elk non-schip op en rond Gammu. Zijn innerlijk oog nam ze waar als heldere stippen en zijn tweede gezicht wees hem door deze doolhof een pad, dat als een rijgdraad van de ene schitterende kraal naar de andere liep.

Oh, maar ik wil helemaal niet, dacht hij.

Maar het ding dat hem dreef liet zich niet opzij zetten.

'Om precies te zijn, we gaan een non-schip uit de Verstrooiing innemen,' zei hij. 'Zij hebben een paar fantastische schepen. Jij, jij en jij en jij.' Hij pikte een paar mannen uit. 'Jullie blijven hier en zorgen ervoor dat er niemand deze tent verlaat of contact opneemt met iemand van buiten. Ik denk dat jullie op een aanval moeten rekenen. Probeer het zo lang mogelijk uit te zingen. En wat de anderen betreft; pak jullie wapens, dan gaan we.'