Dat je op Caladan mag sterven!
Oude heildronk
Duncan probeerde zich te herinneren waar hij was. Hij wist dat Tormsa dood was. Er was bloed uit Tormsa's ogen gespoten. Ja, dat herinnerde hij zich duidelijk. Ze waren een donker gebouw binnengegaan en ineens was er overal fel licht. Duncan voelde een zere plek op zijn achterhoofd. Een klap? Hij probeerde zich te bewegen maar zijn spieren wilden niet gehoorzamen.
Hij herinnerde zich dat hij aan de rand van een groot grasveld zat. Er was een of ander kegelspel aan de gang - excentrische ballen die stuiterden en rolden zonder duidelijke bedoeling. De spelers waren jonge mannen in de dagelijkse kleding van... Giedi Prime!
'Ze oefenen voor als ze oude mannen zijn,' zei hij. Hij herinnerde zich dat hij dat had gezegd.
Zijn metgezel, een jonge vrouw, keek hem niet begrijpend aan.
'Alleen oude mannen zouden dit soort buitenspelen moeten beoefenen,' zei hij.
'Oh?'
Dat was een vraag waarop geen antwoord mogelijk was. Ze wees hem af met een enkel eenvoudig woord.
En verraadde me het volgende moment aan de Harkonnens]
Dat was dus een voor-ghola herinnering. Ghola!
Hij herinnerde zich de Bene Gesserit Burcht op Gammu. De bibliotheek: holografieen en 3-d-foto's van de Atreides Hertog Leto 1. Tegs gelijkenis was geen toeval: hij was een beetje langer, maar verder waren alle kenmerken aanwezig - dat lange, smalle gezicht met de haviksneus, het befaamde Atreides charisma...
Teg!
Hij herinnerde zich het dappere verzet van de oude Bashar in de nacht van Gammu. Waar hen ik?
Tormsa had hem hier gebracht. Ze liepen over een overwoekerd pad langs de rand van Ysai. Baronie. Voor ze goed en wel tweehonderd meter over het pad hadden afgelegd begon het te sneeuwen. Natte sneeuw die aan hen bleef plakken. Koude, ellendige sneeuw die hen binnen een minuut deed klappertanden. Ze stonden stil om hun capuchons op te zetten en hun isolerende jassen dicht te doen. Dat was beter. Maar het zou weldra nacht worden. Veel kouder.
'Daarginds is een schuilplaats,' zei Tormsa. 'Daar kunnen we de nacht doorbrengen.'
Toen Duncan geen antwoord gaf zei Tormsa: 'Het is er niet warm, maar wel droog.'
Driehonderd passen verder zag Duncan de grijze omtrek van de schuilplaats opdoemen. Het gebouw stak een verdieping of twee boven de smerige sneeuw uit. Hij herkende het onmiddellijk: een Harkonnen telpost. Waarnemers telden de mensen die hier langstrokken (en soms doodden ze hen). De post was opgetrokken uit inheemse klei die op een eenvoudige manier in een reusachtige baksteen was veranderd. Eerst werd er gebouwd met stenen van ongebakken klei en dan werd het hele zaakje tot hoge temperatuur verhit met een grof kaliber vlammenwerper van het soort dat de Harkonnens gebruikten om het gepeupel onder de duim te houden.
Toen ze dichterbij kwamen zag Duncan de overblijfselen van een volledig verdedigend pantser, met vuurmondopeningen in de richting van de toe leidende wegen. Iemand had lang geleden het pantsersysteem vernield. Scheefgetrokken gaten in het generator-veld-netwerk waren gedeeltelijk overwoekerd door struiken. Maar de vuurmondopeningen waren vrij gehouden. O ja - om de mensen binnen uitzicht op de toe leidende wegen te geven.
Tormsa bleef staan om te luisteren en hun hele omgeving met zorg te bestuderen.
Duncan keek naar de telpost. Hij herinnerde zich dit soort posten heel goed. Wat hij hier voor zich zag was een ding dat was gaan spruiten als een misvormde, uitgelopen knol. Het oppervlak was door de grote hitte helemaal verglaasd. Wratten en puisten verraadden de plaatsen waar de temperatuur te hoog was opgelopen. De erosie van al die eeuwen had fijne krassen in het oppervlak gemaakt, maar de oorspronkelijke vorm was behouden gebleven. Hij keek omhoog en herkende een stuk van een oude suspensieliftkoker. Iemand had provisorisch een blok met takel aan een buitenspant bevestigd.
De opening in het pantsernetwerk was dus van recente datum.
Tormsa verdween door die opening.
Alsof er een schakelaar was overgehaald sprong Duncans geheugen plotseling op een ander beeld over. Hij bevond zich met Teg in de bibliotheek van de non-bol. De projector vertoonde een aantal beelden van het moderne Ysai. Het begrip modern kreeg voor hem een eigenaardige bijklank. Baronie was een moderne stad geweest, als je modern opvatte als technologisch beantwoordend aan de normen van zijn tijd. Vervoer van mensen en goederen geschiedde uitsluitend met suspensie geleidestralen - allemaal hoog in de lucht. Op de begane grond was geen deur te bekennen. Hij legde dit aan Teg uit.
Het ontwerp groeide materieel uit tot een stad die elke mogelijke vierkante meter verticale en horizontale ruimte gebruikte voor andere doeleinden dan het verplaatsen van mensen en goederen. De geleidestraal poorten hoefden maar net breed en hoog genoeg te zijn voor de universele transportcocons.
Teg zei: 'De ideale vorm zou een cilinder zijn met een plat dak voor de 'thopters.'
'De Harkonnens hadden een voorkeur voor rechthoeken en vierkanten.'
Dat was waar.
Duncan herinnerde zich Baronie zo levendig dat hij ervan huiverde. Suspensiekokers doorsneden het als een netwerk van wormgangen - recht, krom, onder schuine hoeken afbuigend... omhoog, omlaag en opzij. Afgezien van de Harkonnense gril die de rechthoekige vorm had bepaald, was Baronie gebouwd naar een ontwerp dat de bevolking als uitgangspunt had: alles zo vol mogelijk proppen en zo min mogelijk materiaal gebruiken.
'Het platte dak was de enige op mensen georienteerde ruimte in dat hele vervloekte ding!' Hij herinnerde zich dat hij dat tegen Teg en Lucilla beiden had gezegd.
Daarboven waren dakflats met wachtposten langs alle randen, bij alle 'thopterstrips, bij alle ingangen van beneden en rondom alle parken. Mensen die daarboven woonden konden vergeten dat er vlak onder hen nog een krioelende massa lijven dicht op elkaar gepropt leefde. Boven werd geen enkel geluid of geur van die warboel beneden toegelaten. Bedienden moesten zich eerst wassen en ontsmette kleding aantrekken voor ze boven werden toegelaten.
Teg had een vraag: 'Waarom bleven die opgepropte mensen daar zo dicht op elkaar wonen?'
Het antwoord lag voor de hand en hij verduidelijkte het. De wereld buiten de stad was een gevaarlijk oord. En de beheerders van de stad dikten dat gevaar nog eens flink aan. Bovendien wisten maar weinig mensen dat er Buiten een beter leven mogelijk was. Het enige betere leven dat ze kenden was het leven aan de top. En de enige manier om daar te komen was volledige, vernederende dienstbaarheid.
'Het zal gebeuren en je kunt er helemaal niets aan veranderen!'
Een andere stem klonk in Duncans schedel. Hij hoorde hem duidelijk.
Paul!
Wat was dat toch eigenaardig, dacht Duncan. Voorzienigen hadden een bepaalde arrogantie, verwant aan de arrogantie die in de aller strakste mentat logica wortelde.
Ik heb Paul nog nooit eerder arrogant gevonden.
Duncan staarde naar zijn eigen gezicht in een spiegel. Met een deel van zijn verstand besefte hij dat dit een voor-ghola herinnering was. Ineens was het een andere spiegel, zijn eigen gezicht maar anders. Dat donkere, ronde gezicht had de scherpere vormen aangenomen die het kon krijgen als het volwassen werd. Hij keek in zijn eigen ogen. Ja, dat waren zijn ogen. Hij had iemand zijn ogen eens horen beschrijven als 'holbewoners'. Ze lagen diep weggedoken tussen de wenkbrauwen en de hoge jukbeenderen. Er was hem verteld dat je, als het licht niet precies goed was, onmogelijk kon uitmaken of zijn ogen nu donkerblauw of donkergroen waren.
Een vrouw had dat gezegd. Hij kon zich de vrouw niet herinneren.
Hij probeerde zijn hand omhoog te brengen om zijn haar aan te raken, maar zijn hand wilde niet gehoorzamen. Toen herinnerde hij zich dat zijn haar gebleekt was. Wie had dat gedaan? Een oude vrouw. Zijn haar was niet langer een muts van donkere krulletjes.
Daar stond Hertog Leto hem aan te staren uit de deuropening van de eetzaal op Caladan.
'We gaan nu aan tafel,' zei de Hertog. Het was een vorstelijk bevel dat net niet aanmatigend werd door zijn vage grijns die zei: 'Ja, iemand moest het toch zeggen.'
Wat is er met mijn hoofd aan de hand?
Hij herinnerde zich dat hij Tormsa volgde naar de plaats waar volgens Tormsa het non-schip hen zou komen oppikken.
Het was een groot gebouw dat in de nacht helemaal reusachtig leek. Naast het grote gebouw stonden verscheidene lagere bijgebouwen. Die waren kennelijk in gebruik want ze hoorden er stemmen in en machines. Voor de smalle ramen was geen gezicht te bekennen. En er ging nergens een deur open. Toen ze langs een van de grotere bijgebouwen liepen rook Duncan etensgeuren. Dit herinnerde hem eraan dat ze die hele dag niets anders gegeten hadden dan een paar droge repen leerachtig spul dat Tormsa 'reis-voedsel' noemde.
Ze gingen het donkere gebouw binnen.
Fel licht gloeide aan.
Tormsa's ogen explodeerden in bloed.
Duisternis.
Duncan keek naar het gezicht van een vrouw. Hij had al eens eerder een gezicht gezien dat hier op leek: een enkele 3-d-opname uit een langere holoreeks. Waar was dat? Waar had hij dat gezien? Het was een bijna ovaal gezicht dat bij het voorhoofd iets breder werd waardoor de volmaakte ronding verstoord werd.
Ze sprak: 'Mijn naam is Murbella. Je zult dat niet onthouden, maar ik deel die met je nu ik mijn stempel op je druk. Ik heb jou uitgekozen.'
Ik herinner me je wel, Murbella.
Haar groene, wijd uiteen staande ogen onder haar gebogen wenkbrauwen eisten onmiddellijk alle aandacht op, zodat de rest van haar gezicht met de kin en de kleine mond pas later bekeken werd.
De mond had volle lippen en hij wist dat die in ontspannen toestand een beetje konden pruilen.
De groene ogen staarden in zijn ogen. Wat een kille blik. En wat school er een kracht in.
Hij voelde iets op zijn wang.
Hij deed zijn ogen open. Dit was geen herinnering! Dit overkwam hem echt. Het overkwam hem nu!
Murbella! Ze was hier geweest en ze was weer weggegaan. Nu was ze terug. Hij herinnerde zich dat hij naakt wakker werd op een zachte ondergrond... een matras. Zijn handen herkenden die. Murbella kleedde zich vlak boven hem uit terwijl haar groene ogen hem met een verschrikkelijke hevigheid bleven aanstaren. Ze streelde hem op een heleboel plaatsen tegelijk. Uit haar mond klonk een zacht zoemen.
Hij voelde de snelle erectie, zo stijf dat het pijn deed.
Hij had geen kracht meer om zich te verzetten. Haar handen gleden over zijn lijf. Haar tong. Het zachte zoemen! Overal voelde hij haar mond. Haar tepels streken langs zijn wangen, langs zijn borst. Toen hij haar ogen zag, zag hij doelbewuste planmatigheid.
Murbella was terug en ze deed het opnieuw!
Over haar rechterschouder ving hij een glimp op van een breed plazraam - Lucilla en Burzmali achter die barriere. Een droom? Burzmali drukte zijn handpalmen tegen het plaz. Lucilla stond met haar armen over elkaar geslagen en met op haar gezicht een mengeling van woede en nieuwsgierigheid.
Murbella murmelde in zijn rechteroor: 'Mijn handen zijn van vuur.'
Haar lichaam verborg de gezichten achter het plaz. Overal waar ze hem aanraakte voelde hij het vuur.
Plotseling stond zijn geest in vuur en vlam. Verborgen plaatsen in zijn binnenste kwamen tot leven. Hij zag rode capsules als een sliert glimmende worstjes langs zijn ogen glijden. Hij voelde zich koortsig. Hij was een ingeslikte capsule en zijn hele bewustzijn gloeide van opwinding. Die capsules! Die kende hij! Die waren hemzelf... die waren...
Alle Duncan Idaho's, de oorspronkelijke en de hele reeks ghola's stroomden zijn geest binnen. Ze waren net openspringende zaadpeulen die elk ander leven dan zijzelf ontkenden. Hij zag zichzelf verpletterd worden onder een grote worm met een mensengezicht.
'Leto, vervloekt!'
Verpletterd en verpletterd en verpletterd... telkens weer. 'Vervloekt! Vervloekt! Vervloekt!...'
Hij stierf onder een Sardaukar-zwaard. Pijn dijde uit tot een felle gloed, opgeslokt door duisternis.
Hij stierf in een 'thopterongeluk. Hij stierf onder het mes van een Visspreker moordenaar. Hij stierf en hij stierf en hij stierf.
En hij leefde.
De herinneringen bleven binnenstromen tot hij zich afvroeg hoe zijn hoofd die allemaal kon bevatten. De lieflijkheid van een pasgeboren dochter in zijn armen. De muskusachtige geuren van een hartstochtelijke partner. De waterval van smaken van een goede Danse wijn. De hijgende inspanningen op de oefenvloer.
De axolotl-tanks!
Hij herinnerde zich dat hij daar keer op keer uit opgedoken was: felle lampen en zachte mechanische handen. De handen draaiden hem rond en met de ongerichte, vage blik van een pasgeborene zag hij een grote berg vrouwenvlees - monsterlijk in haar vrijwel onbeweeglijke, lompe omvang... een doolhof van donkere buizen verbond haar lijf met reusachtige metalen vaten.
Axolotl-tank?
Hij snakte naar adem onder de druk van de reeksen herinneringen die zich over hem uitstortten. Al die levens! Al die levens!
Nu herinnerde hij zich wat de Tleilaxu in hem geplant hadden, het sluimerende besef dat lag te wachten op dit ogenblik dat hij door een Bene Gesserit Prenter verleid werd.
Maar dit was Murbella en zij was geen Bene Gesserit.
Maar zij was hier bij de hand, en het Tleilaxu patroon nam zijn reflexen over.
Duncan begon zacht te zoemen en streelde haar, met een behendigheid die Murbella schokte. Hij boort niet zo gretig te reageren! Niet op deze manier! Zijn rechterhand trilde tegen de lippen van haar spleet terwijl zijn linkerhand haar vlak boven haar billen streelde. Tegelijk liet hij zijn mond zachtjes langs haar neus omlaag glijden naar haar lippen en vandaar naar de plooi van haar linker oksel.
En ondertussen neuriede hij zachtjes in een ritme dat door haar hele lijf trok, haar suste... haar deed zwichten...
Ze probeerde zich bij hem vandaan te duwen toen hij het tempo van haar reacties versnelde.
Hoe wist hij dat hij me -precies op dat moment daar moest strelen? Rn daar! Rn daar! O, Heilige Rots van Dur, hoe weet hij dat?
Duncan zag haar borsten zwellen en haar neusvleugels trillen. Hij zag haar tepels stijf vooruit steken en de tepelhof donker worden. Ze kreunde en spreidde haar benen wijd open.
Grote Mater help me!
Maar de enige Grote Mater die ze zo gauw kon bedenken kon absoluut niet in dit vertrek komen, tegengehouden door een vergrendelde deur en een dikke onbreekbare ruit van plaz.
De energie der wanhoop stroomde door Murbella's leden. Ze reageerde op de enige manier die ze kende: strelen, aaien - alle technieken aanwenden die ze zich in de lange jaren van haar leertijd zo zorgvuldig eigen had gemaakt.
En op alles wat zij deed had Duncan een waanzinnig opwindend antwoord.
Murbella merkte dat ze haar reacties niet meer allemaal kon beheersen. Ze reageerde werktuiglijk, vanuit een bron van kennis die dieper ging dan wat ze tijdens haar opleiding had geleerd. De spieren van haar schede verstrakten en ze voelde haar spleet nat worden. Toen Duncan bij haar binnendrong hoorde ze zichzelf kreunen. Haar armen, haar handen, haar benen, haar hele lijf reageerde met twee stel reflexen - die van haar aangeleerde vaardigheid en die van de veel dieper grijpende gewaarwording van andere verlangens.
Hoe heeft hij me dit kunnen aandoen?
De gladde spieren van haar bekken begonnen samen te trekken in golven van wellust. Ze voelde hem tegelijk klaarkomen en de harde straal van zijn spuiter deed haar eigen vervoering nog toenemen. Vanuit haar kloppende spleet trokken golven van verrukking in steeds wijdere kringen door haar hele lijf... verder... en verder. Haar hele zintuiglijke apparaat verdronk in genot. Ze zag een explosie van wit vuur achter haar gesloten oogleden. Elke spier in haar lijf huiverde van een wellustig genot waartoe ze zichzelf niet in staat had geacht.
Weer rolden de golven door haar lijf.
En weer en weer...
Ze kon de tel niet meer bijhouden.
Toen Duncan kreunde, kreunde zij ook en de golven overspoelden haar opnieuw.
En nog eens...
Tijd en omgeving ontgingen haar volledig, het enige dat ze gewaar werd was deze waterval van aanhoudende extase.
Ze wilde dat het eeuwig zou duren en ze wilde dat het ophield. Dit zou een vrouw niet mogen overkomen! Een Achtenswaarde Mater mocht dit niet ervaren. Dit waren de gevoelens waarmee mannen werden geregeerd.
Duncan dook op uit het reactiepatroon dat in hem was ingeplant. Er was nog iets anders dat hij moest doen. Hij kon zich niet herinneren wat het was.
Lucilla?
Hij zag haar in gedachten dood voor zich. Maar deze vrouw was Lucilla niet; dit was... dit was Murbella.
Hij had nog maar heel weinig kracht in zijn lijf. Hij hees zich van Murbella omhoog en slaagde erin op zijn knieen te gaan zitten. Haar handen fladderden heen en weer in een opwinding die hij niet kon begrijpen.
Murbella probeerde Duncan van zich af te duwen, maar hij was er niet meer. Haar ogen vlogen open.
Duncan zat op zijn knieen boven haar. Ze had er geen idee van hoeveel tijd er was verstreken. Ze probeerde de kracht te vinden om te gaan zitten en slaagde daar niet in. Langzaam begon haar verstand terug te keren.
Ze staarde Duncan in zijn ogen en besefte wie deze man moest zijn. Man? Hij was nog maar een jongen. Maar hij had dingen gedaan... dingen... Alle Achtenswaarde Matres waren gewaarschuwd. De Tleilaxu hadden een ghola bewapend met verboden kennis. Die ghola moest gedood worden!
Een kleine energiestoot stroomde door haar spieren. Ze hees zich overeind op haar ellebogen. Naar adem snakkend probeerde ze bij hem vandaan te rollen maar ze viel uitgeput op het zachte dek terug.
Bij de Heilige Rots van Dur! Deze man mocht niet blijven leven! Hij was een ghola en hij kon dingen doen die alleen Achtenswaarde Matres veroorloofd waren. Ze wilde op hem inhakken en tegelijk wilde ze hem weer tegen zich aandrukken. De verrukking! Ze wist dat ze alles zou doen wat hij op dit moment van haar zou vragen. Ze zou het voor hem doen.
Nee! Ik moet hem doden!
Weer hees ze zich op haar ellebogen en van daaruit wist ze in een zittende houding te komen. Haar verzwakte blik dwaalde door het raam waarachter ze de Grote Achtenswaarde Mater en de gids had opgesloten. Ze stonden nog steeds naar haar te kijken. Het gezicht van de man was verhit. Het gezicht van de Grote Achtenswaarde Mater was even onaangedaan als de Rots van Dur zelf.
Hoe kan ze daar gewoon maar blijven staan na wat ze hier net heeft gezien? De Grote Achtenswaarde Mater moet deze ghola doden!
Murbella wenkte naar de vrouw achter het plaz en rolde naar de gesloten deur naast de matras. Ze slaagde er maar nauwelijks in om de grendels weg te schuiven en de deur te openen voor ze uitgeput op de matras terugviel. Haar ogen keken op naar de knielende jongen. Zijn lijf glom van het zweet. Zijn verrukkelijke lijf...
Nee!
Wanhoop dreef haar het bed af. Ze kroop op haar knieen over de grond en wist zich daar, voornamelijk door wilskracht, overeind te hijsen tot ze stond. Haar krachten keerden terug, maar haar benen trilden nog toen ze om het voeteneind van het bed strompelde.
Ik zal het zelf doen zonder erbij na te denken. Ik moet het doen.
Haar lijf zwaaide heen en weer. Ze probeerde stil te staan en richtte een slag op zijn hals. Ze kende deze slag van urenlang oefenen. Hij zou het strottenhoofd verbrijzelen. Het slachtoffer zou stikken door ademnood.
Duncan ontweek de slag met gemak, maar hij was traag... zo traag.
Murbella viel bijna naast hem neer, maar de armen van de Grote Achtenswaarde Mater redden haar.
'Dood hem,' hijgde Murbella. 'Hij is de man waarvoor we gewaarschuwd zijn. Hij is het!'
Murbella voelde handen om haar hals met vingers die stevig op de zenuwbundels achter haar oren drukten.
Het laatste dat Murbella hoorde voor ze het bewustzijn verloor waren de woorden van de Grote Achtenswaarde Mater: 'We doden helemaal niemand. Deze ghola gaat naar Rakis.'