Bij een ontmoeting tussen vreemdelingen moet er vanwege verschillen in gewoontes en opleiding veel door de vingers gezien worden.
Vrouwe Jessica, uit Wijsheid van Arrakis
De laatste groenige streep licht zakte achter de horizon, voor Burzmali het sein gaf om te vertrekken. Tegen de tijd dat ze de andere kant van Ysai bereikten en de rondweg die hen naar Duncan zou brengen, was het donker. Wolken bedekten de hemel en kaatsten het licht van de stad terug op de silhouetten van de stadskrotten waar hun gids hen tussendoor loodste.
Deze gidsen maakten Lucilla onrustig. Ze doken op uit zijstraten en uit plotseling openzwaaiende deuren om nieuwe instructies te fluisteren.
Te veel mensen wisten af van het voortvluchtige stel en hun voorgenomen ontmoeting!
Ze had haar haat verwerkt, maar de neerslag daarvan was een diep wantrouwen tegen elke persoon die ze zagen. En het was steeds moeilijker geworden om dit te verbergen achter het werktuiglijke gedrag van een speelvrouw met een klant.
Er lag sneeuwsmurrie op het voetpad naast de weg, grotendeels opgeworpen door voorbij rijdende grondwagens. Lucilla's voeten waren al koud voor ze een halve kilometer gevorderd waren en ze zag zich gedwongen om haar energieverbruik op te voeren om de verhoogde bloedtoevoer naar haar lichaamsuiteinden te compenseren.
Burzmali liep met gebogen hoofd zwijgend voort, schijnbaar verdiept in zijn eigen zorgen. Hij hoorde elk geluid in hun omgeving en hij zag elk naderend voertuig. Elke keer dat er een grondwagen langs kwam, trok hij haar snel van het voetpad weg. De wagens zoefden voorbij op hun suspensiegeneratoren en de natte smurrie vloog onder hun beschermrokken vandaan en bespetterde de struiken langs de weg. Burzmali hield haar naast zich in de sneeuw neergedrukt tot hij er zeker van was dat de wagens hen niet meer konden zien of horen. Niet dat iemand die erin reed veel meer kon horen dan het snorren van zijn eigen verplaatsing.
Ze liepen al twee uur toen Burzmali bleef staan en de weg voor hen in ogenschouw nam. Hun bestemming was een buitenwijk die hun als 'volkomen veilig' beschreven was. Lucilla wist wel beter. Geen enkele plaats op Gammu was volkomen veilig.
Gele lampen verlichtten de onderkant van de wolken voor hen uit en en gaven de plaats van de buitenwijk aan. Hun baggerende voeten voerden hen door een tunnel onder de rondweg en tegen een laag heuveltje op dat met een of ander soort vruchtbomen was beplant. De takken zagen er bars uit in het schemerige licht.
Lucilla keek omhoog. Het wolkendek begon dunner te worden. Gammu had een heleboel kleine maantjes - zwaarbewapende non-schepen. Sommige daarvan waren door Teg geplaatst maar ze zag hele rijen nieuwe exemplaren die ook waakzaam om de planeet cirkelden. Ze leken ongeveer vier keer zo groot als de helderste sterren en ze kwamen vaak in groepjes over, wat hun weerschijn bruikbaar maar onbetrouwbaar maakte, omdat ze zo snel overvlogen - ze verschenen aan de hemel en waren dan in een paar uur al weer achter de horizon verdwenen. Door een gat in het wolkendek ving ze een glimp op van een sliert van wel zes zulke manen en ze vroeg zich af of die deel uitmaakten van Tegs verdedigingslinie.
Ze dacht even na over de ingebouwde zwakte van de belegeringsmentaliteit die uit zulke verdedigingsstellingen sprak. Teg had gelijk wat dat betrof. Beweeglijkheid was de sleutel tot militair succes, maar ze betwijfelde of hij beweeglijkheid te voet had bedoeld.
Er waren geen makkelijke schuilplaatsen op de wit besneeuwde helling te vinden en Lucilla voelde Burzmali's zenuwachtigheid. Wat konden ze hier doen als er iemand aankwam? Een besneeuwde geul boog naast hen naar links en liep schuin in de richting van de buitenwijk. Het was geen weg, maar het zou een voetpad kunnen zijn, bedacht ze.
'Hierlangs,' zei Burzmali terwijl hij de geul inliep.
De sneeuw kwam tot hun kuiten.
'Ik hoop dat deze mensen betrouwbaar zijn,' zei ze.
'Ze haten de Achtenswaarde Matres,' zei hij. 'Dat is voor mij genoeg.'
'Als de ghola daar maar is!' Ze slikte een boze opmerking in maar kon het toch niet nalaten om eraan toe te voegen: 'Hun haat is mij niet genoeg.'
Ze kon maar beter op het ergste rekenen, bedacht ze.
Maar over Burzmali was ze nu wel gerust. Hij was net als Teg. Geen van tweeen volgden ze een koers die hen op een doodlopend spoor zou doen belanden - niet als zij het konden helpen. Ze vermoedde dat er zelfs nu in de struiken om hen heen hulptroepen verstopt zaten.
Het besneeuwde voetspoor kwam uit op een geplaveid pad dat van buiten naar binnen een beetje hol liep, en dat via een smelt-systeem sneeuwvrij werd gehouden. In het midden zaten hier en daar nog natte vlekken. Lucilla had al een paar passen op het pad gedaan, voor ze doorkreeg wat het eigenlijk was - een magbaan. Het was een antieke magnetische transportbaan die ooit goederen of grondstoffen had aangevoerd naar een fabriek van voor de Verstrooiing.
'Het wordt hier steiler,' waarschuwde Burzmali haar. 'Ze hebben treden uitgehakt, maar kijk uit want ze zijn niet erg breed.'
Even later stonden ze aan het eind van de magbaan. Die eindigde aan de voet van een vervallen muur - plaatselijk vervaardigde bakstenen op een fundering van piastaai. Bij het zwakke licht van de sterren aan de opklarende hemel zag ze dat de bakstenen niet erg vakkundig op elkaar gemetseld waren - een manier van bouwen die kenmerkend was voor de Grote Hongersnood. De muur was helemaal overgroeid met klimplanten en vlekkerige korstmossen. Maar de begroeiing kon de barsten tussen de stenen en de onbeholpen pogingen om de gaten met mortel op te vullen niet verhelen. Een enkele rij smalle ramen keek uit op de plek waar de magbaan in een massa struiken en onkruid uitmondde. Achter drie van de ramen zag ze de flakkerende blauwe gloed van een of andere bezigheid binnen, die gepaard ging met zwakke, knetterende geluiden.
'Dit was vroeger een fabriek,' zei Burzmali.
'Ik heb ogen en een geheugen,' snauwde Lucilla. Dacht deze brommende kerel nu heus dat ze geen greintje verstand in haar hoofd had?
Ergens links van hen kraakte er iets afschuwelijk. Een met gras en onkruid overdekt kelderluik kwam omhoog, vergezeld van een helder geel lichtschijnsel.
'Vlug!' Burzmali holde voor haar uit door de dichte begroeiing en daalde af langs een trap die onder het luik zichtbaar was. Het luik gleed krakend achter hen dicht onder luid mechanisch geknars.
Lucilla zag dat ze zich in een grote ruimte met een laag plafond bevond. De ruimte werd verlicht door lange rijen moderne gloeibollen die aan stevige piastaai plafondbalken hingen. De vloer was schoon maar vertoonde allerlei krassen en deuken van bedrijvigheid. Ongetwijfeld hadden hier vroeger machines gestaan. Aan de andere kant van de open ruimte zag ze iets bewegen. Een jonge vrouw in een op die van Lucilla lijkende drakenmantel, holde op hen af.
Lucilla snoof. Er hing een zurige, vaag bedorven stank in het vertrek.
'Dit was een Harkonnen fabriek,' zei Burzmali. 'Ik vraag me af wat ze hier maakten.'
De jonge vrouw kwam voor Lucilla tot stilstand. Ze had een lenige gestalte, bevallig van vorm en beweging in de nauwsluitende mantel. Haar gezicht straalde met een onderhuidse gloed. Een bewijs van goede gezondheid en veel lichaamsbeweging. Maar de harde groene ogen namen alles wat ze zagen met een kille, schattende blik op.
'Ze hebben dus nog iemand van ons gestuurd om deze plek in de gaten te houden,' zei ze.
Lucilla legde Burzmali met een handgebaar het zwijgen op toen hij wilde antwoorden. Deze vrouw was niet degene voor wie ze zich uitgaf. Net zomin als ik! Lucilla koos haar woorden met zorg. 'Wij schijnen elkaar altijd te herkennen.'
De jonge vrouw lachte. 'Ik zag u aankomen. Ik kon mijn ogen niet geloven.' Ze liet een minachtende blik over Burzmali glijden. 'Dit was zogenaamd een klant?'
'En mijn gids,' zei Lucilla. Ze zag de verbaasde trek op Burzmali's gezicht en bad dat hij niet de verkeerde vraag zou stellen. Deze jonge vrouw was gevaarlijk!
'Werden we niet verwacht?' vroeg Burzmali.
'Aha, het kan praten,' zei de jonge vrouw lachend. Haar lach was even kil als haar ogen.
'Ik heb liever dat je mij niet met "het" aanduidt,' zei Burzmali.
'Ik noem Gammu vullis wat ik wil,' zei de jonge vrouw. 'En val me niet lastig met jouw voorkeuren!'
'Hoe noemde je mij?' Burzmali was moe en zijn woede laaide fel op bij deze onverhoedse aanval.
'Ik noem jou wat ik wil, vullis!'
Burzmali was het zat. Voor Lucilla hem kon tegenhouden, klonk er een dof gegrom uit zijn keel en haalde zijn vuist uit in de richting van de jonge vrouw.
De vuist trof geen doel.
Lucilla zag gefascineerd hoe de jonge vrouw onder de arm door dook, Burzmali's mouw greep zoals iemand een op de wind mee fladderend stukje stof uit de lucht plukt, en hoe ze Burzmali in een verblindend snelle zwaai die zo vlug ging dat de geraffineerdheid ervan bijna niet te zien was, languit op de grond deed belanden. De vrouw dook in elkaar op een been, het andere been klaar om te schoppen.
'Nu zal ik hem afmaken,' zei ze.
Lucilla die niet wist wat er vervolgens zou gaan gebeuren, liet zich schuin opzij vallen, rakelings langs de plotseling uitschietende voet van de vrouw, en beantwoordde de aanval met een standaard Bene Gesserit sabad die de jonge vrouw op haar rug deed belanden, dubbelgevouwen over de plek waar ze in haar buik was getroffen.
'Jouw idee om mijn gids te doden is volkomen misplaatst, hoe je dan ook mag heten,' zei Lucilla.
De jonge vrouw snakte naar adem en zei vervolgens hijgend: 'Ik heet Murbella, Grote Achtenswaarde Mater. U zet me te schande door me met zo'n trage uitval te verslaan. Waarom doet u dat?'
'Je had een lesje nodig,' zei Lucilla.
'Ik draag de mantel nog maar kort, Grote Achtenswaarde Mater. Vergeef me alstublieft. Ik dank u voor de fraaie les, en ik zal u elke keer dat ik uw tegenstoot gebruik die ik nu in mijn geheugen zal prenten, opnieuw danken.' Ze boog haar hoofd en sprong vervolgens lenig overeind met een ondeugende grijns op haar gezicht.
Met haar kilste stem zei Lucilla: 'Weet je wel wie ik ben?' Uit haar ooghoek zag ze Burzmali traag en moeizaam overeind krabbelen. Hij bleef terzijde naar de vrouwen staan kijken, maar zijn gezicht was rood van woede.
'Aan uw vermogen om mij die les te leren, zie ik dat u bent wie u bent, Grote Achtenswaarde Mater. Kunt u mij vergeven?' De ondeugende grijns was van Murbella's gezicht verdwenen. Ze stond met gebogen hoofd.
'Ik vergeef je. Is er een non-schip op komst?'
'Dat zeggen ze hier. We zijn erop voorbereid.' Murbella keek schuins naar Burzmali.
'Ik kan hem nog gebruiken en het is nodig dat hij me vergezelt,' zei Lucilla.
'Uitstekend, Grote Achtenswaarde Mater. Gaat uw vergiffenis ver genoeg om me uw naam te vertellen?' 'Nee!'
Murbella zuchtte. 'Wij hebben de ghola gevangen genomen,' zei ze. 'Hij kwam uit het zuiden als Tleilaxu vermomd. Ik zou net met hem naar bed gaan toen u aankwam.'
Burzmali strompelde naar hen toe. Lucilla zag dat hij het gevaar had herkend. Deze 'volkomen veilige' plaats was vergeven van de vijanden! Maar de vijanden wisten nog steeds heel weinig.
'Werd de ghola niet gewond?' vroeg Burzmali.
'Hij praat nog steeds,' zei Murbella. 'Wat gek.'
'Jij mag niet met de ghola naar bed,' zei Lucilla. 'Ik ben speciaal met hem belast.'
'De jacht was vrij, Grote Achtenswaarde Mater. En ik heb mijn stempel al op hem gedrukt. Hij is al gedeeltelijk onderworpen.'
Ze lachte opnieuw met een achteloze ongevoeligheid die Lucilla schokkend vond. 'Deze kant op. Er is een plaats waar u kunt kijken.'