Sommige dagen is het melange, andere dagen is het bittere aarde.
Rakische zegswijze
In haar derde jaar bij de priesters van Rakis, lag het meisje Sheeana languit bovenop een hoog glooiend duin. Ze tuurde in de vroege verte waar een geweldig, donderend schuren hoorbaar was. Het licht was een spookachtige zilveren schijn die een vliesdun waas over de horizon legde. De kilte van de nacht hing nog aan het zand.
Ze wist dat de priesters haar gadesloegen vanuit de geborgenheid van hun met water omringde toren die een kilometer of twee achter haar lag, maar daar maakte ze zich niet erg druk om. Het trillen van het zand onder haar lijf eiste haar aandacht op.
Het is een grote, dacht ze. Minstens zeventig meter lang. Een mooie grote.
Het stilpak voelde glad en zacht aan tegen haar huid. Het had tenminste niet van die schurende plekken zoals het oude afdankertje dat ze had gedragen voor de priesters haar opnamen. Ze voelde zich dankbaar voor het mooie stilpak en de dikke wit met paarse mantel die het bedekte, maar bovenal voelde ze de opwinding van haar aanwezigheid hier. Op ogenblikken zoals dit voelde ze zich vervuld van een rijke, gevaarlijke gewaarwording.
De priesters begrepen niet wat er hier gebeurde. Dat wist ze. Ze waren laf. Ze keek over haar schouder naar de toren in de verte en zag het zonlicht in lenzen spiegelen.
Ze was een voorlijk kind van elf standaardjaar oud met een rank lijf, een donkere huid en door de zon gebleekte strepen in haar bruine haar. Ze kon zich heel goed voorstellen wat de priesters nu door hun spiedende kijkers zagen.
Ze zien mij doen wat ze zelf niet durven. Ze zien mij op het pad van Shaitan. Ik lijk op het zand heel klein, en Shaitan lijkt heel groot. Ze kunnen hem nu al zien.
Uit het schurende geluid maakte ze op dat ook zij weldra de reuzenworm te zien zou krijgen. Sheeana beschouwde het naderende monster niet als Shai-hulud, de God van de zandvlakten. De priesters zongen dat elke morgen ter ere van de parel van Leto u's bewustzijn die in elk van de veelringige heersers van de woestijn lag ingekapseld. Ze noemde de wormen in gedachten meestal 'zij die me spaarden,' of Shaitan.
Ze hoorden nu bij haar.
Het was een verhouding die iets meer dan drie jaar geleden in de maand van haar achtste verjaardag, volgens de oude kalender de maand Igat, begonnen was. Haar geboortedorp was heel arm geweest, een voortrekkersnederzetting ver buiten de veilige barrieres zoals de qanats en ringgrachten van Keen. Zulke voortrekkersdorpen werden slechts beschermd door een gracht van vochtig zand. Shaitan meed water maar de zandworm-vector onttrok alle vocht aan de bodem. Kostbaar vocht dat in windvallen werd opgevangen moest elke dag opnieuw verbruikt worden om de barriere te vernieuwen. Haar dorp was een treurig hoopje hutten en krotten met twee kleine windvallen, toereikend voor drinkwater maar met slechts zelden een overschot dat aan de wormbarriere kon worden toebedeeld.
Die bewuste ochtend - die veel weg had van deze ochtend, met de nachtkilte scherp in haar neus en longen en de horizon versluierd door een spookachtig waas - waren de meeste kinderen uit het dorp de woestijn in getrokken om daar stukjes en brokjes melange te zoeken die Shaitan soms op zijn pad achterliet. Ze hadden 's nachts twee grote langs horen gaan. Voor melange kon je, zelfs met de hedendaagse lage prijzen, de geglazuurde bakstenen kopen om de binnenkant van een derde windval mee te bekleden.
Elk speurend kind was niet alleen op zoek naar specie, maar keek ook uit naar tekenen die wezen op de aanwezigheid van een van de oude Vrijmanse veststerkten. Er bestonden nu alleen nog ruines van zulke vesten, maar de rotsbarrieres boden een betere beveiliging tegen Shaitan. En er werd verteld dat in sommige van de vestruines verloren gegane melangevoorraden lagen. Zo'n ontdekking was de droom van elke dorpsbewoner.
In haar opgelapte stilpak en haar flodderige mantel trok Sheeana in haar eentje naar het noordoosten, in de richting van de verre, rokende berg lucht die de plaats aangaf waar de vochtrijkdom van de grote stad Keen op de door de zon opgewarmde luchtstromen omhoog steeg.
De jacht op snippers melange in het zand was grotendeels een kwestie van al je aandacht op je neus richten. Het was een vorm van concentratie die maar een klein beetje aandacht overliet voor het zandige schuren dat de nadering van Shaitan aankondigde. De beenspieren bewogen zich werktuiglijk in het onregelmatige zandloop tempo dat helemaal opging in de natuurlijke geluiden van de woestijn.
Aanvankelijk hoorde Sheeana het gegil niet. Het paste helemaal in het ruisen van het zand dat door de wind in sprongetjes werd voortgejaagd over de barkaanduinen die het dorp voor haar verborgen hielden. Langzaam drong het geluid tot haar bewustzijn door en toen vergde het al haar aandacht.
Geschreeuw van een heleboel stemmen.
Sheeana liet haar behoedzame zandloop van onregelmatige passen varen. Zo snel haar kinderspieren haar konden dragen krabbelde ze tegen de glijkant van de barkaan op en staarde over het duin in de richting van dat angstaanjagende geluid. Ze was nog net op tijd om datgene te zien dat de laatste kreten deed verstommen.
Wind en zandforel hadden een grote boog van de barriere aan de overkant van haar dorp uitgedroogd. Ze herkende de bres aan het kleurverschil. Een wilde worm was door de bres binnengedrongen. Hij draaide rond in kringen binnen de resterende vocht-barriere. De reusachtige, vurige muil schepte mensen en hutten naar binnen in een steeds kleiner wordende kring.
Sheeana zag de laatste overlevenden op een kluitje staan in het hart van deze verwoesting, een plek waar al geen primitieve hut meer overeind stond en die bezaaid was met de resten van de windvallen. Terwijl zij toekeek probeerden een paar mensen te ontkomen naar de woestijn. Sheeana herkende haar vader onder de voor hun leven rennende mensen. Er ontkwam er geen een. De grote muil slokte hen allemaal op voor hij de rest van het dorp met de grond gelijk maakte.
Rokend zand was het enige dat overbleef van het nietige dorp dat zich een snippertje van Shaitans domein had durven toe-eigenen. De plaats waar het dorp had gestaan was weer net zo vrij van enig teken van menselijke bewoning als voordat iemand daar ooit een stap had gezet.
Sheeana hijgde van ontzetting, keurig door haar neus om haar lichaamsvocht te sparen zoals elk goed woestijnkind zou doen. Ze zocht langs de horizon naar enig levensteken van de andere kinderen, maar Shaitans spoor liep in grote bogen en kringen om de verste kant van het dorp heen. Nergens was ook maar een enkel mens te bekennen. Ze schreeuwde met een hoge stem die ver zou dragen op de droge lucht. Ze kreeg geen antwoord.
Alleen.
Ze liep als in trance over de rug van het duin naar de piekwaar haar dorp had gestaan. Toen ze de plek naderde blies de wind, die nog steeds de toppen van de duinen afstofte, haar een golf sterke kaneellucht tegemoet. Toen besefte ze wat er gebeurd was. Het dorp was rampzaligerwijs precies bovenop een pre-specie spuiter gebouwd. En toen de grote massa diep onder het zand rijp was en in een melange-uitbarsting omhoog stuwde, was Shaitan gekomen. Elk kind wist dat Shaitan geen weerstand kon bieden aan een speciespuiter.
Sheeana raakte vervuld van woede en wilde wanhoop. Als een kip zonder kop rende ze over het duin op Shaitan af en ze haalde de worm van achteren in toen die terugkeerde door de droge bres waardoor hij het dorp was binnengedrongen. Zonder erbij na te denken rende ze naast de staart voort, klauterde er bovenop en rende naar voren over de grote geringde rug. Bij de bult achter de muil hurkte ze neer en beukte met haar vuisten tegen het keiharde oppervlak.
De worm stopte.
Haar woede sloeg om in doodsangst en Sheeana staakte haar gebeuk op de worm. Pas toen besefte ze dat ze had zitten schreeuwen. Een afschuwelijk gevoel van onbeschermde eenzaamheid overviel haar. Ze wist niet hoe ze hier was gekomen. Ze wist alleen waar ze nu was en dat vervulde haar met kwellende doodsangst.
De worm bleef rustig op het zand liggen.
Sheeana wist niet wat ze moest doen. De worm kon zich elk moment omrollen en haar verpletteren. Of hij kon zich in het zand ingraven zodat zij op het oppervlak achterbleef waar hij haar met gemak kon opslokken.
Ineens ging er een trilling door het lange wormlijf, van de staart tot vlak achter de muil waar Sheeana zat. De worm begon voorwaarts te kruipen. Hij maakte een wijde bocht en zette vervolgens steeds sneller koers naar het noordoosten.
Sheeana boog zich voorover en greep de voorrand van een ring-segment op de rug van de worm. Ze was doodsbang dat hij ineens onder het zand zou verdwijnen. Wat kon ze dan doen? Maar Shaitan groef zich niet in. Toen er minuten verstreken zonder dat de worm afweek van dat rechte, snelle pad door de duinen, merkte Sheeana dat haar verstand weer werkte. Ze had van dit soort ritten gehoord. De priesters van de Gespleten God hadden het verboden, maar de geschreven en mondelinge overleveringen vertelden dat de Vrijmans in vroeger tijden zo reden. Vrijmans stonden rechtop op Shaitans rug met behulp van dunne staken met haken aan de uiteinden. De priesters verkondigden dat dit gedaan werd voor Leto n zijn bewustzijn met de God van de woestijn deelde. Nu was alles verboden dat de verspreide fragmenten van Leto n zou kunnen kleineren.
Met een snelheid die haar verbaasde, droeg de worm Sheeana in de richting van Keens in nevel gehulde silhouet. De grote stad lag als een luchtspiegeling op de vervormde horizon. Sheeana's tot op de draad versleten mantel ranselde tegen het dunne materiaal van haar opgelapte stilpak. Haar vingers deden zeer waar ze de voorste rand van de reuzenring omklemde. Vlagen van kaneel, geschroeid gesteente en ozon uit de hitte wisselaar van de worm, bliezen haar af en toe om de oren op de veranderlijke wind.
Voor haar uit begon Keen duidelijke vormen aan te nemen.
De priesters zullen me zien en boos worden, dacht ze.
Ze herkende de lage bakstenen bouwsels die de eerste rij qanats vormden en daarachter de gesloten tongewelven van een bovengronds aquaduct. Boven deze bouwsels uit verrezen de muren van terrastuinen en de hoge profielen van reusachtige windvallen, en daar weer bovenuit zag ze het tempelcomplex met zijn eigen waterbarrieres.
Een hele dagmars over open zand in minder dan een uur! Haar ouders en de buren uit het dorp hadden deze reis vele malen gemaakt om te handelen en mee te doen met het dansen, maar Sheeana was maar tweemaal mee geweest. Ze herinnerde zich voornamelijk het dansen en de gewelddadigheid die erop was gevolgd. De omvang van Keen vervulde haar met ontzag. Zo veel gebouwen! Zo veel mensen! Zo'n oord als dit kon Shaitan nooit vernielen.
Maar de worm stormde er recht op af alsof hij dwars over qanat en aquaduct heen wilde razen. Sheeana staarde naar de stad die steeds hoger voor haar oprees. Ze was zo geboeid dat haar angst afnam. Shaitan zou niet stoppen!
De worm kwam knarsend tot stilstand.
De ronde luchtkokers van de qanat lagen niet meer dan vijftig meter voor zijn gapende muil. Ze rook de gloeiende kaneeldampen en hoorde het diepe gebulder van Shaitans inwendige vuurhaard.
Eindelijk werd het haar duidelijk dat de tocht ten einde was. Langzaam liet Sheeana de ring los. Er op rekenend dat de worm elk moment weer in beweging kon komen, stond ze op. Shaitan bleef rustig liggen. Voorzichtig bewegend liet ze zich van haar hoge plaats glijden en belandde met een sprong op het zand. Daar bleef ze staan. Zou hij nu in beweging komen? Ze had vaag het plan om naar de qanat te hollen, maar deze worm fascineerde haar. Glijdend en strompelend liep Sheeana over het omgewoelde zand naar de kop van de worm en staarde in de vreselijke muil. Binnen de krans van kristallen tanden rolden vlammen voor- en achteruit. Een verschroeiende adem van speciegeuren overspoelde haar.
De bezetenheid van die eerste ren langs het duin naar de kop van de worm kreeg Sheeana weer in zijn greep. 'Vervloekte Shaitan!' riep ze en ze zwaaide met haar gebalde vuist naar de vreselijke muil, 'we hebben je toch nooit wat gedaan!'
Deze woorden had ze haar moeder horen gebruiken toen er een knollentuin verwoest was. Op geen enkel bewustzijnsniveau had Sheeana zich ooit verwonderd over die naam, Shaitan, of over haar moeders woede. Ze was afkomstig uit de allerarmste droesem op de bodem van de Rakische overvloed en ze wist het. Haar mensen geloofden in de eerste plaats in Shaitan en in de tweede plaats pas aan Shai-hulud. Wormen waren wormen en vaak nog veel erger. Op de open zandvlakten was geen gerechtigheid. Daar loerde alleen gevaar. Haar mensen mochten dan door armoede en angst voor de priesters de duinen op gejaagd zijn, maar dan nog bewogen ze zich door het leven met dezelfde woedende volharding die de Vrijmans had voortgedreven.
Maar dit keer had Shaitan gewonnen.
Ineens drong het tot Sheeana door dat ze het dodelijke monster in de weg stond. Nog maar half besefte ze dat ze iets krankzinnigs had gedaan. Veel later, toen haar bewustzijn door de lessen van de Zusters was aangevuld, zou ze beseffen dat ze in de greep was geraakt van hevige angst voor eenzaamheid. Ze had gewenst dat Shaitan haar in het gezelschap van haar doden opnam.
Een knarsend geluid klonk vanonder de buik van de worm.
Sheeana slikte een gil in.
Eerst heel langzaam en daarna wat sneller, kroop de worm een paar meter achteruit. Daar draaide hij zich om en begon vervolgens te versnellen langs het dubbele spoor van richels dat hij had achtergelaten toen hij uit de woestijn kwam. Het geluid van zijn knarsende gang verdween langzaam in de verte. Sheeana werd zich bewust van een ander geluid. Ze richtte haar blik op de hemel. Het swok-swok van een priester ornithopter overspoelde haar en bestreek haar met zijn schaduw. Het vliegtuig glinsterde in de ochtendzon toen het de worm achterna vloog de woestijn in.
Toen voelde Sheeana een meer vertrouwde angst.
De priesters!
Ze bleef de 'thopter in de gaten houden. Hij bleef in de verte even hangen, keerde toen terug en landde zachtjes op een nabij stuk zand dat door de worm gevlakt was. Ze kon de smeermiddelen ruiken en de vieze zure lucht van de 'thopterbrandstof. Het ding was een reusachtig insect dat op het zand was neergedoken en klaar stond om haar te bespringen.
Er vloog een luik open.
Sheeana rechtte haar schouders en plantte haar voeten stevig op de grond. Goed; ze hadden haar betrapt. Ze wist wat haar nu te wachten stond. Vluchten zou niets uithalen. Alleen de priesters maakten gebruik van 'thopters. Ze konden overal komen en alles zien.
Twee kostbaar uitgedoste priesters, in kleren vol goud en wit met paarse randen, stapten uit en renden over het zand op haar af. Ze vielen voor Sheeana op hun knieen, zo dichtbij dat ze hun zweet kon ruiken en de muskusachtige melangewierook lucht die in hun kleren hing. Ze waren jong maar leken verder precies op alle priesters die ze zich kon herinneren: weke gezichten, handen zonder eelt en onverschillig voor het verlies van lichaamsvocht. Geen van tweeen droeg een stilpak onder die mantels.
De priester aan haar linkerhand bracht zijn ogen op gelijke hoogte met die van Sheeana en zei: 'Kind van Shai-hulud, we zagen hoe je Vader je hierheen bracht uit Zijn land.'
De betekenis van de woorden ontging Sheeana volkomen. Priesters waren mensen waar je bang voor moest zijn. Haar ouders en alle volwassenen die ze ooit had gekend hadden haar dat ingeprent met woorden en daden. Priesters bezaten ornithopters. Priesters voerden je voor het minste vergrijp aan Shaitan, of ook wel zonder enig vergrijp, zo maar in een priesterlijke opwelling. Haar mensen wisten een heleboel voorbeelden.
Sheeana deinsde achteruit bij de knielende mannen vandaan en keek vlug om zich heen. Waar kon ze heen vluchten?
De priester die gesproken had hief bezwerend zijn hand op. 'Blijf bij ons.'
'Jullie zijn slecht!' Sheeana's stem sloeg over van emotie.
Beide priesters wierpen zich languit op het zand.
Ver weg op de torens van de stad spiegelde het zonlicht in lenzen. Sheeana zag het. Ze wist wat zulke lichtflitsen betekenden. In de steden werd je altijd bespied door priesters. Als je die lenzen zag glinsteren was dat een sein om je gedeisd te houden, om 'zoet' te zijn.
Sheeana sloeg haar handen in elkaar om het trillen ervan tot bedaren te brengen. 2e keek naar links en naar rechts en toen naar de uitgestrekte priesters. Er was hier iets mis.
De twee priesters legden hun hoofd op het zand en wachtten rillend van angst af. Geen van tweeen sprak een woord.
Sheeana wist niet hoe ze moest reageren. Haar achtjaar oude geest kon de schok van haar jongste ervaringen niet verwerken. 2e wist dat haar ouders en alle buren door Shaitan waren opgeslokt. Dat had ze met eigen ogen gezien. En Shaitan had haar hierheen gebracht en geweigerd haar in zijn vreselijke vlammen op te nemen. 2e was gespaard gebleven.
Dit was een woord dat ze begreep. Gespaard. Dat was haar uitgelegd toen ze het danslied leerde.
'Shai-hulud spaar ons! Verlos ons van Shaitan...'
Langzaam, om de liggende priesters niet te prikkelen, zette Sheeana de schuifelende, a-ritmische passen van de dans in. Toen de muziek in haar herinnering sterker werd, deed ze haar verstrengelde handen open en spreidde haar armen wijd uit. Haar voeten kwamen ver omhoog in de statige passen. Haar lijf draaide, eerst langzaam maar toen de vervoering van de dans toenam steeds sneller. Haar lange bruine haar zwiepte om haar hoofd.
De twee priesters durfden hun hoofd op te tillen. Het vreemde kind voerde de Dans uit! 2e herkenden de bewegingen: de Verzoeningsdans. 2e vroeg Shai-hulud zijn volk te vergeven. 2e vroeg God om vergiffenis voor hen!
Ze draaiden hun hoofd om, keken elkaar aan en gingen allebei met een ruk weer op hun knieen zitten. Daar begonnen ze te klappen in de van oudsher gebruikelijke pogingen om de danser af te leiden. 2e klapten ritmisch in hun handen terwijl ze de oeroude woorden zongen:
'In de woestijn aten onze vaders manna,
In brandend zand waar de wervelwind raast!'
De priesters sloten alles uit van hun aandacht behalve het kind. 2e was een rank ding, zagen ze, met pezige spieren, en magere armen en benen. Haar mantel en haar stilpak waren versleten en opgelapt zoals die van de allerarmsten. Ze had hoge jukbeenderen die schaduwen wierpen over haar olijfkleurige huid. Bruine ogen, zagen ze. Rossige door de zon uitgebleekte slierten trokken strepen in haar haar. Haar trekken hadden de scherpte van waterschaarste - de smalle neus en kin, het brede voorhoofd, de brede, dunne mond en de lange nek. Ze leek op de Vrijmansportretten in het heilige der heiligen in Dar-es-Balat. Uiteraard! Zo zou het kind van Shai-hulud er natuurlijk uitzien.
Ze danste ook goed. Nog niet het kleinste vlug herhaalbare ritme sloop haar bewegingen binnen. Er was wel ritme, maar het was een bewonderenswaardig lange maat, minstens honderd passen uit elkaar. Ze bleef doordansen terwijl de zon steeds hoger klom. Het was al bijna middag toen ze uitgeput op het zand viel.
De priesters stonden op en keken uit over de woestijn waarin Shai-hulud was verdwenen. Het stampen van de dans had Hem niet teruggeroepen. Ze hadden vergiffenis gekregen.
Zo begon Sheeana's nieuwe leven.
Vele dagen lang voerden de oudere priesters in hun eigen vertrekken luidkeels twistgesprekken over haar. En tenslotte legden ze hun overwegingen en hun verslagen voor aan de Hogepriester, Hedley Tuek. Ze kwamen in de middag bijeen in de Kleine Synodezaal, Tuek en zes priesterraadsleden. Muurschilderingen van Leto II, een mensengezicht op het grote wormlijf, keken welwillend op hen neer.
Tuek nam plaats op een stenen bank die in de resten van Vest Windbres was gevonden. Men zei dat Muad'Dib zelf nog op deze bank had gezeten. Op een van de poten was in het beeldhouwwerk nog de Atreides havik te herkennen.
Zijn raadsleden namen tegenover hem plaats op mindere, modernere banken.
De Hogepriester was een indrukwekkende figuur. Zijn zijdeachtige grijze haar hing gladgekamd omlaag tot op zijn schouders. Het was een passende omlijsting voor zijn vierkante gezicht met de brede, dikke mond en de zware kin. Tueks ogen hadden hun natuurlijke helderwitte kleur rondom donkerblauwe irissen behouden. Wilde, borstelige grijze wenkbrauwen overschaduwden zijn ogen.
De raadslieden waren een bont gezelschap. Het waren allen nazaten van oude priestergeslachten en ze waren stuk voor stuk in hun hart van mening dat de zaken heel wat beter zouden marcheren als zij op Tueks bank zaten.
De magere Stiros met zijn benepen gezicht wierp zich op als woordvoerder van de tegenstanders: 'Ze is gewoon een arm zwerverskind uit de woestijn en ze heeft Shai-hulud bereden. Dat is verboden en dat moet gestraft worden.'
Onmiddellijk mengden de anderen zich erin: 'Nee! Nee, Stiros. Je hebt het mis! Ze stond niet op de rug van Shai-hulud zoals de Vrijmans deden. Ze had geen makerhaken of...'
Stiros probeerde hen schreeuwend te overstemmen.
Het zat muurvast, zag Tuek: drie tegen drie met Umphrud, een dikke levensgenieter als advocaat voor 'behoedzame aanvaarding'.
'Ze kon op geen enkele manier Shai-huluds koers beinvloeden,' voerde Umphrud aan. 'We zagen allemaal hoe ze zonder angst op het zand sprong en tegen Hem praatte.'
Ja, dat hadden ze allemaal gezien, of op het moment zelf of op de holografie die een verstandige toeschouwer had gemaakt. Woestijnzwerver of niet, ze was voor Shai-hulud gaan staan en had met Hem gesproken. En Shai-hulud had haar niet opgeslokt. Integendeel. De Worm-van-God had zich op bevel van het kind teruggetrokken en was naar de woestijn teruggekeerd.
'We zullen haar op de proef stellen,' zei Tuek.
De volgende morgen vroeg bracht een ornithopter, bestuurd door de twee priesters die haar uit de woestijn hadden meegenomen, Sheeana ver uit het gezicht van de bevolking van Keen. De priesters zetten haar op een duintop aan de grond en plantten vervolgens een nauwgezette kopie van een Vrijmanse stamper in het zand. Toen de pal van de stamper werd losgetrokken, bonkte er een diepe trilling door de woestijn - de oeroude lokroep aan Shai-hulud. De priesters vluchtten naar hun 'thopter en wachtten hoog in de lucht terwijl een doodsbange Sheeana, die haar ergste angsten vervuld zag, in haar eentje een meter of twintig bij de stamper vandaan stond.
Er kwamen twee wormen. Het waren niet de langste exemplaren die de priesters ooit gezien hadden, niet meer dan dertig meter lang. Een van hen bracht de stamper tot zwijgen door hem te verzwelgen. Samen maakten ze vervolgens in een evenwijdige baan een grote bocht, om op nog geen zes meter bij Sheeana vandaan naast elkaar tot stilstand te komen.
Zij bleef gelaten staan met haar vuisten gebald langs haar lijf. Dit deden de priesters dus. Ze voerden je aan Shaitan.
In hun zwevende 'thopter keken de twee priesters geboeid toe. Hun lenzen gaven het tafereel door aan even geboeide toeschouwers in de vertrekken van de Hogepriester in Keen. Ze hadden allemaal al eerder dergelijke tonelen aanschouwd. Het was een standaardstraf, een handige manier om hinderlijke elementen uit het volk of het priesterbestand te verwijderen, of om de weg vrij te maken voor een nieuwe concubine. Maar ze hadden nog nooit eerder een eenzaam kind als slachtoffer gezien. En wat voor kind!
Nadat ze even stilgelegen hadden kropen de Wormen-van-God langzaam naar voren. Toen ze nog maar ongeveer drie meter van Sheeana af waren bleven ze opnieuw doodstil liggen.
Sheeana had zich bij haar lot neergelegd en holde niet weg. Weldra zou ze bij haar ouders en haar vrienden zijn, dacht ze. Toen de wormen bewegingloos bleven liggen maakte haar angst plaats voor woede. De lelijke priesters hadden haar hier achtergelaten! Ze kon hun 'thopter boven haar hoofd horen. De lucht om haar heen was vervuld van de hete speciegeur van de wormen. Plotseling hief ze haar rechterarm op en ze wees omhoog naar de 'thopter.
'Vooruit, eet me dan op! Dat is wat ze willen!'
De priesters boven haar hoofd konden haar woorden niet horen maar het gebaar was duidelijk zichtbaar en ze zagen dat ze tegen de twee Wormen-van-God praatte. De naar hen wijzende vinger voorspelde niet veel goeds.
De wormen verroerden zich niet.
Sheeana liet haar hand zakken. 'Jullie hebben mijn vader en moeder vermoord en al mijn vrienden!' zei ze beschuldigend. Ze deed een stap naar voren en zwaaide met haar gebalde vuist.
De wormen kropen achteruit zodat ze op gelijke afstand bleven.
'Als jullie me niet moeten, ga dan terug naar waar je vandaan komt!' Ze joeg hen weg naar de woestijn.
Gehoorzaam kropen ze verder achteruit en keerden allebei tegelijk om.
De priesters in de 'thopter volgden hun spoor tot ze ruim een kilometer verderop onder het zand verdwenen. Pas toen keerden de priesters terug, vol angst en beven. Ze pikten het kind van Shai-hulud op van het zand en brachten haar terug naar Keen.
Bij het vallen van de nacht had de Bene Gesserit ambassade in Keen een uitgebreid verslag binnen. De volgende ochtend ging er een bericht uit naar het Kapittel.
Eindelijk was het zover!