Geschiedkundigen oefenen een grote macht uit en sommigen van hen weten dat. Ze herscheppen het verleden en veranderen het om het bij hun eigen opvattingen te laten aansluiten. Zodoende veranderen ze ook de toekomst.

Leto II, Zijn Stem: Dar-es-Balat

Duncan volgde zijn gids door de ochtendschemering in een straf tempo. De man leek dan misschien oud, maar hij was zo lenig als een gazelle en leek wel niet moe te kunnen worden.

Nog maar een paar minuten geleden hadden ze hun nachtbril afgezet. Duncan was blij dat hij die kwijt was. Alles buiten het bereik van de bril was pikzwart geweest in het zwakke licht van de sterren dat door de dikke takken heendrong. Buiten het gezichtsveld van de bril hield de wereld op. Opzij kreeg je een rukkerig, vervloeiend beeld - nu een groepje gele struiken, nu twee bomen met zilveren bast, nu een stenen muur met een gat erin en een plastalen hek dat beschermd werd door de flikkerende blauwe gloed van een hittepantser en dan ineens een natuurstenen boogbrug die onder je voeten helemaal zwart met groen was. Daarna een boogvormige poort van gepolijst wit gesteente. De bouwsels zagen er allemaal heel oud en duur uit, onderhouden met kostbaar handwerk.

Duncan had er geen idee van waar hij was. Nergens riep dit terrein zijn herinneringen aan de lang vervlogen tijd van Giedi Prime wakker.

De dageraad onthulde dat ze over een door bomen beschut wildpaadje tegen een heuvel opliepen. De helling werd steeds steiler. Aan zijn linkerhand ving hij af en toe door de bomen een glimp op van een dal. Een lage nevel bewaakte de hemel, hield de verten verborgen en omhulde hen naarmate ze hoger klommen. De wereld werd steeds kleiner naarmate het verband met een groter heelal steeds meer verloren ging.

Toen ze even halt hielden, niet om uit te rusten maar om naar het bos om hen heen te luisteren, bestudeerde Duncan zijn door mist verhulde omgeving. Hij voelde zich ontheemd, afgesneden van een heelal met hemel en de open kenmerken die het met andere planeten verbonden.

Zijn vermomming was eenvoudig: Tleilaxu kleren voor koud weer en wangstukken om zijn gezicht een ronder aanzien te geven. Zijn zwarte kroeshaar was ontkruld met een of andere chemische stof die warm opgebracht werd. Daarna was zijn haar gebleekt tot een blonde zandkleur en onder een donkere pet verstopt. Al zijn schaamhaar was afgeschoren. Hij herkende zichzelf nauwelijks in de spiegel die ze hem voorhielden.

Een smerige Tleilaxu!

De kunstenaar die deze gedaanteverandering tot stand bracht was een oude vrouw met glanzende grijsgroene ogen. 'Je bent nu een Tleilaxu Meester,' zei ze. 'Je naam is Wose. Een gids zal je naar je volgende schuilplaats brengen. Als je vreemden tegenkomt moet je hem als een gelaatsdanser behandelen. Verder doe je precies wat hij zegt.'

Ze brachten hem uit het grottenstelsel naar buiten door een kronkelende gang met een dikke laag van de muf ruikende groene algen op wanden en plafond. In met sterren bezaaide duisternis duwden ze hem de gang uit, de koude nacht in en de handen van een ongeziene man - een omvangrijke gestalte in gewatteerde kleren.

Een stem achter Duncans rug fluisterde: 'Hier is hij, Ambitorm. Breng hem veilig over.'

De gids sprak een dialect met veel keelklanken: 'Volg me.' Hij haakte een gidslijn aan Duncans riem vast, zette zijn nachtbril op en draaide zich om. Duncan voelde de lijn strak trekken en daar gingen ze.

Duncan begreep waarvoor de lijn bedoeld was. Niet om hem dicht achter zijn gids te houden. Met de nachtbril kon hij deze Ambitorm duidelijk genoeg zien. Nee, de lijn was om hem vlug neer te kunnen halen als ze gevaar op hun pad tegenkwamen. Maakte woorden overbodig.

Een groot deel van de nacht trokken ze dwars over kleine, met ijs bedekte waterloopjes in vlak terrein. Het licht van Gammu's vroege manen drong maar af en toe door dichte begroeiing heen.

Tenslotte belandden ze op een lage heuvel die uitzicht bood over een met struiken begroeid natuurterrein dat in het maanlicht onder zijn sneeuwdek wel van zilver leek. Daar daalden ze in af. De struiken die ongeveer tweemaal zo hoog waren als de gids, welfden zich over modderige dierenpaadjes heen die maar weinig ruimer waren dan de rotsgangen waar ze deze reis begonnen waren. Het was hier warmer, de warmte van een composthoop. Er drong bijna geen licht door tot de bodem die helemaal sponzig was van de rottende plantenresten. Duncan snoof de schimmelige geur op van vergane vegetatie. De nachtbril liet hem een schijnbaar eindeloze herhaling van dichte begroeiing aan beide kanten zien. De lijn die hem met Ambitorm verbond was een broze band met een onbekende wereld.

Ambitorm verbood hem te praten. Hij zei: 'Ja/ toen Duncan vroeg of zijn naam inderdaad zo luidde en daarna: 'Niet praten.'

De nachtelijke tocht was voor Duncan nogal verontrustend. Hij hield er niet van om op zijn eigen gedachten teruggeworpen te worden. De Giedi Prime herinneringen waren nogal hardnekkig. Zo'n oord als dit kon hij zich uit zijn voor-ghola jeugd totaal niet herinneren. Hij vroeg zich af hoe Ambitorm hier de weg had leren kennen en hoe hij die onthield. Het ene dierenpaadje leek precies op het andere.

Onder hun gestage sukkeldraf vonden Duncans gedachten tijd genoeg om af te dwalen.

Moet ik me door de Zusterorde laten gebruiken? Wat ben ik hun schuldig?

En hij dacht aan Teg, aan zijn laatste fiere verzet om hun tweeen de gelegenheid te geven om te ontkomen. Ik deed hetzelfde voor Paul en Jessica.

Dat schiep een band met Teg en het maakte Duncan bedroefd. Teg was de Zusterorde trouw. Wilde hij met dat laatste dappere gebaar mijn trouw kopen?

Die vervloekte Atreides!

De inspanningen van de nacht maakten Duncan sneller vertrouwd met zijn nieuwe lijf. Wat was dit lichaam nog jong! Met een schok belandde hij ineens in het verleden en hij zag die laatste voor-ghola herinnering voor zich; hij voelde het Sardaukar-zwaard op zijn hoofd neerkomen - een verblindende explosie van pijn en licht. Hij wist met zekerheid dat hij stervende was en daarna... helemaal niets tot dat moment met Teg in de Harkonnense non-bol.

Het geschenk van een nieuw leven. Was het meer dan een geschenk of juist minder? De Atreides verlangden opnieuw betaling van hem.

Vlak voor het aanbreken van de dag voerde Ambitorm hem op een plonzende sukkeldraf enige tijd door een smalle beek die zo ijskoud was dat Duncan het door zijn waterdichte, warm gevoerde Tleilaxu laarzen heen voelde. Het licht van de recht voor hen ondergaande ochtendmaan van de planeet gaf de waterloop in de schaduw van de struiken een zilveren glans.

Bij het gloren van de dageraad bereikten ze het ruimere, door bomen overdekte wildpaadje dat tegen de steile heuvel omhoog liep. Dit pad kwam uit op een smalle rotsrichel onder een scherpe graat van puntige rotsblokken. Ambitorm loodste hem achter een scherm van dode, bruine struiken, van boven bedekt met een laag smerige, door de wind aangevoerde sneeuw. Hij maakte de lijn van Duncans riem los. Recht voor hen bevond zich een ondiepe holte in het gesteente; niet echt een grot, maar Duncan zag dat hij toch wel enige beschutting zou bieden als ze tenminste geen harde wind over de struiken achter hen kregen. Er lag hier geen sneeuw op de grond.

Ambitorm liep naar de achterkant van de holte en verwijderde zorgvuldig een laag bevroren aarde en een aantal platte stenen die een kleine kuil afdekten. Hij tilde een rond zwart voorwerp uit de kuil en begon daar van alles mee te doen.

Duncan hurkte onder het overhangende gesteente en nam zijn gids nauwkeurig op. Ambitorm had een gezicht als een diep bord, met een huid als donkerbruin leer. Ja, dit zou het gezicht van een gelaatsdanser kunnen zijn. Diepe rimpels kreukten de huid rondom de bruine ogen van de gids. Vanuit de mondhoeken van de dunne mond liep een waaier van rimpels naar buiten en ook het brede voorhoofd zat vol rimpels. Naast de platte neus zaten diepe vouwen en ook de spleet in de smalle kin vertoonde een diepe rimpel. Een door de tijd getekend gezicht.

Uit het zwarte voorwerp voor Ambitorm begonnen heerlijke geuren op te stijgen.

'We zullen hier eten en wat rusten voor we verder gaan/ zei Ambitorm.

Hij sprak Oud-Galach maar met die typische keelklanken die Duncan nooit eerder had gehoord, en met een eigenaardige nadruk op aangrenzende klinkers. Was Ambitorm afkomstig uit de Verstrooiing, of kwam hij van Gammu? Sinds de Duindagen van Muad'Dib waren er natuurlijk heel wat verschuivingen in de verschillende talen opgetreden. Duncan besefte nu ook dat alle mensen in de Burcht op Gammu, met inbegrip van Teg en Lucilla, een Galach spraken dat afweek van de taal die hij als voor-ghola kind had geleerd.

'Ambitorm,' zei Duncan. 'Is dat een naam van Gammu?' 'Jij moet me Tormsa noemen,' zei de gids. 'Is dat een bijnaam?' 'Zo moet jij me noemen.'

'Waarom noemden die andere mensen jou dan Ambitorm?' 'Dat was de naam die ik hun had opgegeven.' 'Maar waarom zou je...'

'Jij hebt onder de Harkonnens geleefd en je hebt niet geleerd hoe je van identiteit moet veranderen?'

Duncan zweeg. Was dat het. Nog een vermomming? Amb... Tormsa had zijn uiterlijk niet gewijzigd. Tormsa. Was dat een Tleilaxu naam?

De gids hield Duncan een dampende kom voor. 'Een kop drinken waar je van opknapt, Wose. Drink het vlug op. Het zal je warm houden.'

Duncan sloeg zijn handen om de kom. Wose. Wose en Tormsa. Tleilaxu Meester en zijn gelaatsdanser gezel.

Duncan hief de kom op naar Tormsa in het oude gebaar van Atreides strijdmakkers, en zette hem toen aan zijn mond. Heet! Maar toen hij de vloeistof doorslikte werd hij er lekker warm van. De drank had een sterke kruidige geur en smaakte een beetje zoet. Hij blies erop en dronk zijn kom leeg, zoals hij Tormsa zag doen.

Vreemd dat ik helemaal niet verdacht ben op gif of een slaapmiddel, dacht Duncan. Maar deze Tormsa en de anderen van gisteravond hadden iets weg van de Bashar. Het gebaar naar een strijdmakker was hem werktuiglijk ontglipt.

'Waarom waag je hier je leven?' vroeg Duncan.

'Jij kent de Bashar en toch moet je dat nog vragen?'

Duncan zweeg beschaamd.

Tormsa leunde voorover en pakte Duncans kom. Weldra waren alle blijken van hun ontbijt weer onder de stenen en de aarde verborgen.

Dat voedsel verraadde zorgvuldige voorbereidingen, bedacht Duncan. Hij draaide zich om en hurkte op de koude grond. De mist hing nog steeds achter de beschuttende struiken. Kale takken sneden het uitzicht in vreemde stukken en brokken. Terwijl hij zo zat te kijken begon de mist op te trekken en werd aan de overkant van het dal vaag de omtrek van een stad zichtbaar.

Tormsa liet zich naast hem op zijn hurken zakken. 'Hele oude stad,' zei hij. 'Harkonnens broeinest. Kijk maar.' Hij reikte Duncan een kleine eenogige kijker aan. 'Vannacht gaan we daar heen.'

Duncan hield de kijker voor zijn linkeroog en probeerde de olielens scherp te stellen. Hij was niet vertrouwd met de bediening van deze kijker; die ging heel anders dan wat hij als voor-ghola jongeman had geleerd of later in de Burcht. Hij haalde de kijker voor zijn oog vandaan en bekeek hem onderzoekend.

'Ixiaans?' vroeg hij.

'Nee. Wij hebben hem gemaakt.' Tormsa stak zijn hand uit en wees twee kleine knopjes aan die uit de zwarte buis omhoog staken. 'Langzaam, snel. Naar links duwen voor ver weg en naar rechts voor dichtbij.'

Weer zette Duncan de kijker aan zijn oog.

Wie waren de wij die dit ding gemaakt hadden?

Een druk op de snel-knop bracht het tafereel binnen zijn gezichtsbereik. Kleine stipjes bewogen in de stad. Mensen! Hij liet de vergroting toenemen. De mensen werden kleine poppetjes. Met die als vergelijkingsmaat besefte Duncan dat de stad aan de rand van het dal reusachtig was... en verder weg dan hij had gedacht. In het hart van de stad stond een eenzaam, rechthoekig gebouw waarvan de top achter de wolken schuilging. Reusachtig. Nu herkende Duncan dit oord. De omgeving was veranderd maar dat gebouw daar in het hart was onuitwisbaar in zijn geheugen gegrift.

Hoevele van ons zijn in dat zwarte hellegat verdwenen om nooit meer terug te keren?

'Negenhonderdvijftig verdiepingen,' zei Tormsa toen hij zag waar Duncan naar keek. 'Vijfenveertig kilometer lang, dertig kilometer breed. Een en al piastaai en gewapend plaz.'

'Ik weet het.' Duncan liet de kijker zakken en gaf hem terug aan Tormsa. 'Vroeger heette die stad Baronie.'

'Ysai,' zei Tormsa.

'Zo noemen ze hem nu,' zei Duncan. 'Ik ken er heel andere namen voor.'

Duncan zoog een diepe teug lucht naar binnen en onderdrukte zijn oude haat. Die mensen waren allemaal dood. Alleen het gebouw was gebleven. En de herinneringen. Hij tuurde naar de stad rondom dat reusachtige bouwwerk. Een nonchalante massa buurten. Overal verspreid zag hij groene vlekken, elk omringd door hoge muren. Grote villa's met eigen parken, had Teg gezegd. De kijker had hem laten zien dat er wachters op de muren heen en weer liepen.

Tormsa spoog voor zich op de grond.

'Harkonnens broeinest.'

'Ze bouwden zo om mensen het gevoel te geven dat ze heel klein waren,' zei Duncan.

Tormsa knikte. 'Klein en machteloos.'

Zijn gids was bijna spraakzaam geworden, vond Duncan.

In de loop van de nacht had Duncan af en toe het bevel om te zwijgen genegeerd en had hij een gesprek proberen aan te knopen.

'Wat voor dieren hebben dit pad gemaakt?'

Het had een logische vraag geleken voor mensen die over een duidelijk door dieren gemaakt pad holden, waar zelfs de lucht van dieren nog te ruiken was.

'Niet praten!' snauwde Tormsa.

Later vroeg Duncan waarom ze niet een of ander voertuig konden bemachtigen, om daarin hun vlucht voort te zetten. Zelfs een grondwagen was nog te verkiezen boven deze pijnlijke land-over-zand mars waar de ene koers amper van de andere te onderscheiden was.

Tormsa hield halt op een door de maan verlichte plek en keek Duncan aan alsof hij vermoedde dat zijn beschermeling plotseling van zijn verstand beroofd was.

'Dan kunnen we door voertuigen gevolgd worden!'

'Kan dan niemand ons volgen als we te voet gaan?'

'Dan moeten de achtervolgers ook lopen. En dan worden ze hier gedood. Dat weten ze.'

Wat een griezelig oord! Wat een primitief oord!

In de bescherming van de Bene Gesserit Burcht had Duncan het karakter van de planeet om hem heen niet ingezien. En later in de non-bol was hij van de buitenwereld afgesneden geweest. Hij had voor-ghola- en ghola-herinneringen, maar wat waren die ontoereikend! Als hij er nu over nadacht, waren er wel aanwijzingen geweest. Het was duidelijk dat Gammu een rudimentaire weerregeling bezat. En Teg had gezegd dat de ruimtemonitors die de planeet tegen een aanval van buitenaf beschermden van de allerbeste kwaliteit waren.

Alles voor de veiligheid en verdomd weinig voor het gemak! In dat opzicht was deze planeet net Arrakis. Rakis, verbeterde hij zichzelf.

Teg. Zou de oude man nog in leven zijn? Was hij een gevangene? Wat betekende het in deze tijd om hier gevangen genomen te worden? In de oude tijd van de Harkonnens had het wrede slavernij betekend. Burzmali en Lucilla... Hij keek Tormsa aan.

'Zullen we in de stad Burzmali en Lucilla treffen?'

'Als ze het halen.'

Duncan keek naar zijn kleren. Was de vermomming afdoende? Een Tleilaxu Meester met een metgezel. De mensen zouden de metgezel natuurlijk voor een gelaatsdanser houden. Gelaatsdansers waren gevaarlijk.

De wijde broek was van een materiaal dat Duncan nog nooit gezien had. Het voelde aan als wol, maar hij begreep dat het een kunstvezel was. Als hij erop spuugde bleef zijn speeksel er niet aan hangen en het rook ook anders dan wol. Zijn vingers bespeurden een gelijkmatigheid in de textuur die een natuurlijk materiaal nooit kon bereiken. De lange, zachte laarzen en de pet waren van hetzelfde materiaal. De kleren waren los en bloezend, behalve bij de enkels. Toch waren ze niet gevoerd. De isolerende werking was een gevolg van een uitgekiende snit waardoor stilstaande lucht tussen de verschillende lagen werd vastgehouden. De kleur was groen met grijs gespikkeld - in dit terrein een uitstekende schutkleur.

Tormsa droeg gelijksoortige kleren.

'Hoe lang blijven we hier wachten?' vroeg Duncan.

Tormsa beduidde hem met een hoofdbeweging dat hij stil moest zijn. De gids zat nu met zijn armen om zijn opgetrokken knieen geslagen; zijn hoofd rustte op zijn knieen en zijn ogen keken uit over het dal.

Tijdens de nachtelijke tocht had Duncan de kleren als uiterst gerieflijk ervaren. Behalve die ene keer in het water, waren zijn voeten steeds warm gebleven zonder te warm te worden. Zijn broek, bloes en jas waren zo ruim dat hij zich er heel makkelijk in kon bewegen. Er schuurde nergens iets langs zijn huid.

'Wie maakt zulke kleren als deze?' vroeg Duncan.

'Die hebben wij gemaakt,' gromde Tormsa. 'En zwijg nu.'

Dit was niet anders dan de tijd in de Burcht voor hij zijn oorspronkelijke geheugen terughad, bedacht Duncan. Tormsa bedoelde: 'Dat hoef je niet te weten.'

Na enige tijd strekte Tormsa zijn benen en hij rekte zich uit. Hij zag er ontspannen uit. Hij keek Duncan aan. 'Vrienden in de stad seinen dat er speurders in de lucht zijn.'

"Thopters?'

'Ja-'

'Wat gaan wij dan doen?'

'Jij moet precies doen wat ik doe en verder niets.' 'Jij zit hier gewoon maar.'

'Voorlopig nog wel, ja. We gaan zo dadelijk het dal in.' 'Maar hoe-'

'Als je zulk terrein als dit oversteekt, word je een van de dieren die hier wonen. Kijk naar de sporen om te zien hoe zij lopen en hoe ze af en toe gaan liggen rusten.'

'Maar kunnen de speurders dan het verschil niet zien tussen...'

'Als de dieren grazen, maak jij graasbewegingen. Als er speurders komen ga je gewoon door met wat je aan het doen was, zoals elk dier zou doen. Speurders blijven hoog in de lucht. Dat is een geluk voor ons. Ze kunnen een mens niet van een dier onderscheiden tenzij ze lager gaan vliegen.'

'Maar doen ze dat dan-'

'Zij vertrouwen op hun machines en op de bewegingen die ze waarnemen. Ze zijn lui. Ze vliegen hoog. Dan zijn ze vlugger klaar met speuren. Ze vertrouwen erop dat zij met hun verstand wel op hun instrumenten kunnen zien wanneer iets een dier is en wanneer een mens.'

'Ze zullen ons dus gewoon voorbij vliegen als ze denken dat we wilde dieren zijn?'

'Als ze twijfelen, vliegen ze nog een keer over. Nadat we waargenomen zijn mogen we ons gedragspatroon niet veranderen.'

Dat was een hele toespraak voor de gewoonlijk zwijgzame Tormsa. Hij keek Duncan onderzoekend aan. 'Begrijp je het?'

'Hoe kan ik weten of we waargenomen worden?'

'Je hele buik gaat tintelen. In je maag voel je een drank prikken die geen mens ooit zou moeten drinken.'

Duncan knikte. 'Ixiaanse aftasters.'

'Je moet er niet van schrikken,' zei Tormsa. 'De dieren hier zijn eraan gewend. Soms staan ze wel eens stil, maar dat is dan maar voor een tel en daarna gaan ze gewoon door alsof er niets gebeurd is. Wat voor hen natuurlijk ook waar is. Alleen ons kan iets kwalijks overkomen.'

Meteen daarna stond Tormsa op. 'We gaan nu het dal in. Blijf dicht achter me. Doe precies wat ik doe en niets anders.'

Duncan volgde zijn gids op de voet. Weldra bereikten ze de beschutting van de bomen. Ergens in de loop van de nacht, besefte Duncan, was hij zijn plaats in het plan van anderen gaan aanvaarden. Een nieuw geduld had zich meester gemaakt van zijn bewustzijn. En hij werd geprikkeld door een opwindende nieuwsgierigheid.

Wat voor soort heelal was er ontstaan na de tijd van de Atreides? Gammu. Wat was Giedi Prime een vreemd oord geworden.

Langzaam maar zeker werden hem steeds meer dingen duidelijk en elk nieuw ding bood uitzicht op nog meer dat te leren viel. Hij voelde allerlei patronen gestalte krijgen. Op zekere dag, bedacht hij, zou er een overkoepelend patroon duidelijk worden en dan zou hij weten waarom ze hem uit de dood teruggehaald hadden.

Ja, het was een kwestie van deuren openen, dacht hij. Je deed een deur open en dan kwam je in een ruimte met nieuwe deuren. Je koos een deur in die nieuwe ruimte en je keek wat er achter die deur te vinden was. Soms zou je misschien wel alle deuren moeten proberen, maar naarmate je meer deuren opende, wist je ook met meer zekerheid welke deur je vervolgens moest openmaken. Uiteindelijk zou je een deur openen die toegang gaf tot een plek die je herkende. Dan kon je zeggen: 'Ahhh, dit verklaart alles.'

'Speurders op komst,' zei Tormsa. 'We zijn nu grazende dieren.' Hij strekte zijn hand uit naar een beschuttende struik en rukte een takje af.

Duncan deed hetzelfde.