Het geheugen kan nooit de werkelijkheid doen herleven. Het geheugen reconstrueert. Alle reconstructies veranderen het oorspronkelijke en worden externe referentiekaders die onvermijdelijk te kort schieten.

Mentat handboek

Lucilla en Burzmali kwamen van het zuiden Ysai binnen, in een wijk voor lagere klassen met wijd uit elkaar staande lantaarnpalen. Over een uur zou het al middernacht zijn en toch waren er in deze wijk dichte drommen mensen op straat. Sommigen gingen zwijgend over straat, anderen liepen druk te kletsen onder invloed van een drug en weer anderen liepen afwachtend rond te kijken. Ze groepten bijeen op de straathoeken en Lucilla staarde hen geboeid aan in het voorbijgaan.

Burzmali spoorde haar aan om door te lopen, een gretige klant die zo snel mogelijk met haar alleen wilde zijn. Lucilla bleef heimelijk naar de mensen staren.

Wat deden ze hier? De mannen die in dat portiek stonden te wachten: waar wachtten ze op? Arbeiders met zware voorschoten kwamen uit een brede steeg toen Burzmali en Lucilla die passeerden. Er hing een sterke stank van bedorven rioolwater en zweet om hen heen. De arbeiders, bijna evenveel mannen als vrouwen, waren lang, zwaar gebouwd en hadden dikke armen. Lucilla kon zich niet voorstellen wat voor werk ze deden, maar ze waren allemaal van eenzelfde type en ze deden haar beseffen hoe weinig ze eigenlijk van Gammu afwist.

De arbeiders hoestten en spuugden in de goot toen ze de nacht in stapten. Moesten ze een kwalijke stof uit hun longen kwijt?

Burzmali bracht zijn mond dicht bij Lucilla's oor en fluisterde: 'Die arbeiders zijn de Bordano's.'

Ze waagde vlug een blik over haar schouder naar de arbeiders die in de richting van een zijstraat liepen. Bordano's? Ach ja: mensen die speciaal gefokt en geoefend werden om de compressie apparatuur te bedienen die de rioolgassen verwerkte. Hun geurzin was weggefokt en de musculatuur van hun schouders en armen was uitgebreid. Burzmali duwde haar een hoek om, waar ze de Bordano's niet meer kon zien.

Uit een donker portiek naast hen sprongen vijf kinderen naar voren, die zich in een sliert opstelden en Lucilla en Burzmali begonnen te volgen. Lucilla zag dat ze kleine voorwerpen in hun handen hadden. Ze volgden hen met een vreemde gespannenheid. Ineens bleef Burzmali staan en hij draaide zich om. De kinderen bleven ook staan en staarden hem aan. Het was Lucilla duidelijk dat de kinderen op geweld waren voorbereid.

Burzmali sloeg zijn handen voor zijn borst ineen en maakte een buiging naar de kinderen. Hij zei: 'Guldur!'

Toen Burzmali met Lucilla verder liep, volgden de kinderen hen niet meer.

'Ze zouden ons gestenigd hebben,' zei hij.

'Waarom?'

'Het zijn kinderen van een sekte van volgelingen van Guldur -de plaatselijke naam voor de Dwingeland.'

Lucilla keek achterom maar de kinderen waren niet meer te zien. Ze waren al weer op zoek naar een ander slachtoffer.

Burzmali stuurde haar weer een hoek om. Nu bevonden ze zich in een straat waar een heleboel kleine kooplui hun waren aan de man brachten vanuit kraampjes op wielen - etenswaren, kleren, klein gereedschap en messen. Een zangerig mengelmoes van kreten waarmee de kooplieden kopers probeerden te trekken, vulde de lucht. Hun stemmen hadden die opgewektheid die bij het eind van de werkdag hoort - een valse vrolijkheid ingegeven door de hoop dat oude dromen in vervulling zouden gaan, en toch gekleurd door de wetenschap dat het leven voor hen niet zou veranderen. Lucilla bedacht dat de mensen in deze straat een vergankelijke droom najoegen, dat de vervulling die ze nastreefden niet het ding zelf was, maar een mythe die ze geleerd hadden na te streven, zoals dieren werd geleerd om op de eindeloze omloop van de renbaan achter het rondtollende lokaas aan te hollen.

Vlak voor hen in de straat stond een forse gestalte in een dik gevoerde jas luidkeels ruzie te maken met een koopman die een net vol ronde, donkerrode, zoetzure vruchten te koop had. Er hing een sterke fruitgeur om hen heen. De koopman klaagde: 'U steelt mijn kinderen het eten uit de mond!'

De forse persoon antwoordde met een hoge piepstem en in een tongval die Lucilla verkillend vertrouwd voorkwam: 'Ik heb ook kinderen!'

Lucilla wist zich met moeite te beheersen. Toen ze de marktstraat uit waren fluisterde ze tegen Burzmali: 'Die man in die dikke jas daarnet - een Tleilaxu Meester!' 'Onmogelijk,' protesteerde Burzmali. 'Veel te lang.' 'Twee stuks, de een op de schouders van de ander.' 'Weet je het zeker?' 'Absoluut.'

'Na mijn aankomst hier heb ik zulke gasten wel meer gezien, maar ik had er geen flauw vermoeden van.'

'Het krioelt hier in deze straten van de speurders,' zei ze.

Lucilla merkte dat het dagelijks leven van de achterbuurtbewoners van deze achterbuurtplaneet haar niet erg aantrok. Ze begon ook de verklaring voor het feit dat de ghola hierheen gebracht was te wantrouwen. Waarom had de Zusterorde juist deze planeet uitgekozen, uit alle planeten waarop ze de kostbare ghola hadden kunnen grootbrengen? Was de ghola eigenlijk wel zo kostbaar? Was het mogelijk dat hij louter als lokaas diende?

In de mond van een smalle steeg naast hen stond een man een hoog apparaat met tollende lichtjes aan te prijzen.

'Leef!' schreeuwde hij. 'Leef!'

Lucilla vertraagde haar pas om te zien hoe een voorbijganger de steeg instapte, de eigenaar een muntstuk overhandigde en vervolgens met zijn hoofd boven een hol bekken ging hangen dat schitterde door de tollende lichtjes. De eigenaar staarde terug naar Lucilla. Ze zag een man met een smal, donker gezicht, het gezicht van een primitieve Caladaan op een lijf dat maar weinig groter was dan dat van een Tleilaxu Meester. Er had een minachtende blik op zijn sombere gezicht gelegen toen hij het geld van de klant aanpakte.

De klant trok huiverend zijn gezicht boven het bekken weg en liep vervolgens een beetje wankel en met glazige ogen de steeg uit.

Lucilla herkende het apparaat. Gebruikers noemden het een hypnobong en het was verboden op alle redelijke beschaafde werelden.

Burzmali trok haar haastig mee uit het gezicht van de sombere eigenaar van de hypnobong.

Ze bereikten een bredere straat met een gebouw tegenover hen met een hoekingang. Rondom hen was niets anders te zien dan voetverkeer; er was geen voertuig te bekennen. Op de onderste tree van het hoekportaal zat een lange man met zijn knieen opgetrokken tot aan zijn kin. Hij had zijn lange armen om zijn knieen geslagen en de dunne vingers van zijn handen zaten stijf in elkaar gestrengeld. Hij droeg een zwarte hoed met een brede rand die zijn gezicht afschermde van de straatverlichting, maar de twee gloeiende puntjes in de schaduw onder die rand vertelden Lucilla dat dit een mensensoort was die zij nog nooit had ontmoet. Dit was iets waarover de Bene Gesserit alleen maar gissingen had kunnen maken.

Burzmali wachtte tot ze een flink eind bij de zittende gestalte uit de buurt waren voor hij haar nieuwsgierigheid bevredigde.

'Futar,' fluisterde hij. 'Zo noemen ze zichzelf. Ze zijn hier pas kortgeleden op Gammu gesignaleerd.'

'Een Tleilaxu experiment,' vermoedde Lucilla. En ze dacht: Een mislukking die uit de Verstrooiing is teruggekeerd. 'Wat doen ze hier?' vroeg ze.

'Een handelskolonie, zeggen de inwoners van Gammu.'

'Kan je net geloven. Dat zijn roofdieren die met mensen gekruist zijn.'

'Aha, hier moeten we zijn,' zei Burzmali.

Hij stuurde Lucilla door een smalle deuropening een schemerig verlicht eethuis binnen. Lucilla wist dat dit deel uitmaakte van hun vermomming: doe wat de anderen in deze wijk doen. Maar eten in deze tent lokte haar helemaal niet aan, zeker niet met wat ze uit de geuren kon afleiden.

Het eethuis was stampvol geweest maar begon net leeg te lopen toen zij binnenstapten.

'Deze restomaat werd hoog aangeprezen,' zei Burzmali toen ze plaatsnamen in een mechagleuf en wachtten tot het menu geprojecteerd werd.

Lucilla keek naar de vertrekkende klanten. Mensen met nachtdienst uit nabije fabrieken en kantoren, vermoedde ze. Ze leken zenuwachtig in hun haast, misschien wel bang voor wat hun zou overkomen als ze te laat kwamen.

Wat had zij geisoleerd geleefd in de Burcht, dacht ze. De dingen die ze over Gammu te weten kwam stonden haar helemaal niet aan. Wat een sjofele tent was deze restomaat! De krukken voor het buffet aan haar rechterhand waren geblutst en gehavend. Het tafelblad voor haar was met krassende schoonmaakmiddelen gepoetst en geschrobd tot het niet langer schoon gehouden kon worden door de zuigbezem waarvan ze de tuit naast haar linkerelleboog zag hangen. Geen spoor te bekennen van zelfs maar de goedkoopste sonische apparatuur om de boel schoon te houden. Etensresten en andere blijken van ontaarding hadden zich in de krassen van het tafelblad verzameld. Lucilla huiverde. Ze kon het gevoel niet van zich afzetten dat het een vergissing was geweest om zich van de ghola te laten scheiden.

Het menu was geprojecteerd, zag ze en Burzmali was het al aan het bekijken.

'Ik bestel wel voor je,' zei hij.

Burzmali's manier om te zeggen dat hij niet wilde dat ze de vergissing zou maken om iets te bestellen dat een vrouw van de Hormu nooit zou nemen.

Het ergerde haar verschrikkelijk om zo afhankelijk te zijn. Ze was een Eerwaarde Moeder! Ze was opgeleid om in elke mogelijke situatie de leiding te nemen, meesteres van haar eigen lot. Wat was dit allemaal vermoeiend. Ze gebaarde naar het smerige raam aan haar linkerhand waarachter ze de mensen door de smalle straat kon zien lopen.

'Dat geteut hier kost me klanten, Skar.'

Daar! Dat paste ten minste bij haar rol!

Burzmali slaakte bijna een zucht van opluchting. Eindelijk! dacht hij. Ze begon nu ten minste weer als een Eerwaarde Moeder te functioneren. Hij begreep haar verstrooide houding niet, de manier waarop zij tegen de stad en zijn bevolking aankeek.

Twee glazen melkige vloeistof gleden uit de gleuf op tafel. Burzmali dronk het zijne in een teug leeg. Lucilla testte haar drank met de punt van haar tong om de samenstelling te bepalen. Een surrogaat caffiaat, aangelengd met notensmaak sap.

Burzmali beduidde haar met een beweging van zijn kin dat ze het vlug moest opdrinken. Ze gehoorzaamde en trok heimelijk een vies gezicht over de kunstmatige smaak. Burzmali staarde strak naar iets achter haar rechterschouder, maar ze durfde niet om te kijken. Dat paste niet bij haar rol.

'Kom.' Hij legde een muntstuk op de tafel en nam haar vlug mee naar buiten. Om zijn mond speelde de lach van een beluste klant, maar zijn ogen stonden waakzaam.

Het tempo van de straten was veranderd. Er waren minder mensen. De donkere portieken zagen er nu veel dreigender uit. Lucilla hield zichzelf voor dat zij geacht werd een vertegenwoordigster te zijn van een machtig gilde, waarvan de leden immuun waren voor het gewone achterbuurtgeweld. De weinige mensen op straat gingen inderdaad voor haar opzij, met een blik vol ontzag op de draken op haar mantel.

Burzmali bleef voor een portiek staan.

Precies zo'n portiek als alle andere portieken in deze straat, een klein stukje van het trottoir af en zo hoog dat het smaller leek dan het in werkelijkheid was. Een ouderwetse beveiligingsbundel borgde de deur. De nieuwere systemen waren kennelijk nog geen van alle tot de achterbuurt doorgedrongen. De straten zelf getuigden daar ook van: ontworpen voor grondwagens. Ze betwijfelde of er in deze hele wijk een landingsdak te vinden zou zijn. Nergens enig teken van fladders of 'thopters te zien of te horen. Ze hoorde wel muziek - een vaag ruisen dat haar aan semuta deed denken. Een nieuwe ontwikkeling in semuta verslaving? Dit was echt een wijk waar verslaafden zich zouden verschuilen.

Lucilla keek omhoog naar de gevel van het gebouw terwijl Burzmali haar voorbij liep en hun aanwezigheid kenbaar maakte door de beveiligingsbundel te doorbreken.

Er zaten geen ramen in de gevel van het gebouw. Slechts hier en daar bespeurde ze in de doffe glans van het oude piastaai de zwakke schittering van buiten 'ogen. Het waren ouderwetse communicatie zag ze, veel groter dan de moderne exemplaren.

Diep in het duistere portiek zwaaide een deur naar binnen open in geluidloze hengsels.

'Deze kant op.' Burzmali stak zijn arm naar achteren en trok haar mee met een hand om haar elleboog.

Ze stapten een schemerig verlichte gang in waar het naar uitheems voedsel en bittere reukstoffen rook. Het duurde even voor ze een aantal van de geuren die haar neus bestormden kon thuisbrengen. Melange. Ze ving de onmiskenbare sterke kaneellucht op. En ja, semuta. Ze herkende aangebrande rijst en snuifzouten. Iemand probeerde een ander soort kokkerellen te camoufleren. Er werden hier springstoffen vervaardigd. Ze overwoog of ze Burzmali zou waarschuwen, maar besloot het niet te doen. Hij hoefde het niet te weten en in deze besloten ruimte zouden misschien de verkeerde oren horen wat ze zei.

Burzmali ging haar voor over een schemerige trap met een zwakke gloeistrip langs de schuine plint. Bovenaan zocht hij een geheime schakelaar die verborgen zat achter een reparatie in de opgelapte en nog eens opgelapte wand. Er was niets te horen toen hij op de knop drukte, maar Lucilla voelde een verandering in alle beweging om hen heen. Stilte. Het was voor haar een onbekend soort stilte, een behoedzame voorbereiding op vlucht of geweld.

Het was koud in het trappenhuis en ze huiverde, maar niet van de kou. Achter de deur naast de geheime schakelaar klonken voetstappen.

Een oude, grijze bes in een geel jak deed de deur open en tuurde door haar borstelige wenkbrauwen naar hen omhoog.

'O, zijn jullie het,' zei ze met bevende stem. Ze stapte opzij om hen binnen te laten.

Lucilla keek vlug de kamer rond toen ze de deur achter hen hoorde dichtvallen. Het was een kamer die een onoplettend iemand armoedig zou vinden, maar dat was schijn. Onder die schijn school kwaliteit. De armoedigheid was maar een masker en gedeeltelijk te wijten aan het feit dat dit vertrek was aangepast aan een uiterst veeleisend persoon: Dit hoort hier en nergens anders! Dat komt daar en blijft daar! De meubels en de snuisterijen zagen er een beetje versleten uit maar iemand hier had daar geen bezwaar tegen. De kamer voelde er prettiger door aan. Zo'n soort kamer was het.

Van wie was deze kamer? Van de oude vrouw? Ze strompelde nu moeizaam naar een deur links van hen.

'Wij willen tot morgenochtend vroeg niet gestoord worden,' zei Burzmali.

De oude vrouw stond stil en draaide zich om.

Lucilla keek haar onderzoekend aan. Was dit er ook zo een die ouderdom voorwendde? Nee. De hoge leeftijd was echt. Elke beweging was doordrongen van onzekerheid - een trilling van de hals, een weigering van het lichaam dat haar verraadde op manieren die ze niet kon verhinderen.

'Ook niet als het een belangrijk iemand is?' vroeg de oude vrouw met haar bevende stem.

Haar ogen knipperden als ze praatte. Haar mond bewoog niet meer dan nodig was om de geluiden door te laten en haar woorden kwamen traag, alsof ze ze ergens van heel diep uit haar binnenste moest trekken. Haar rug, kromgegroeid van jarenlang over haar werk gebogen zitten, kon ze niet meer recht krijgen om Burzmali in de ogen te kunnen kijken. Ze tuurde hem vanonder haar wenkbrauwen schuin aan, een vreemd stiekeme houding.

'Welk belangrijk persoon verwacht u dan?' vroeg Burzmali.

De oude vrouw huiverde en het duurde blijkbaar even voor ze die vraag begreep.

'Belangrijke mensen komen hier,' zei ze.

Lucilla herkende de lichaamstaal en omdat Burzmali dit moest weten flapte ze er vlug uit: 'Zij komt van Rakis!'

De eigenaardige schuinse blik van de oude vrouw verplaatste zich naar Lucilla. De oude stem zei: 'Ik was een priesteres, Hormu Vrouwe.'

'Natuurlijk komt ze van Rakis,' zei Burzmali. Zijn toon waarschuwde haar om verder geen vragen te stellen.

'Ik zou u nooit kwaad doen,' jammerde de oude bes. 'Dien je nog steeds de Gespleten God?'

Weer duurde het een hele tijd voor de oude vrouw antwoord gaf.

'Velen dienen de Grote Guldur,' zei ze.

Lucilla tuitte haar lippen en keek nogmaals de kamer rond. De oude vrouw bleek dus helemaal niet zo belangrijk. 'Ik ben blij dat ik je niet hoef te doden,' zei Lucilla.

De mond van de oude vrouw viel open in een parodie van verbazing en het kwijl droop van haar lippen.

Was dit een afstammeling van de Vrijmans? Lucilla uitte haar afkeer in een lange huivering. Dit jammerende stuk wrakhout kwam voort uit een volk dat met fier opgeheven hoofd rondwandelde, een volk dat dapper stierf. Dit exemplaar zou jankend ten onder gaan.

'Vertrouw me alstublieft,' jammerde de oude bes en ze vluchtte de kamer uit.

'Waarom deed je dat?' wilde Burzmali weten. 'Dit zijn de mensen die ons naar Rakis zullen brengen!'

Ze keek hem alleen maar aan en herkende de angst achter zijn vraag. Het was angst om haar!

Maar ik heb hem daar helemaal niet geprent, dacht ze.

Met een schok besefte ze dat Burzmali de haat in haar had herkend. Ik haat hen! dacht ze. Ik haat de mensen van deze planeet!

Dat was een gevaarlijke gemoedsbeweging voor een Eerwaarde Moeder. En toch voelde ze die haat in haar binnenste branden. Deze planeet had haar veranderd op een manier die zij niet wenste. Zij wilde niet beseffen dat zulke dingen echt bestonden. Met het verstand iets begrijpen was een ding; het aan den lijve ervaren was iets heel anders.

Naar de hel ermee!

Maar ze waren al in de hel.

Ze voelde een steek in haar borst. Frustratie! Ze kon niet om dit nieuwe bewustzijn heen. Wat was er met deze mensen gebeurd?

Mensen?

De omhulsels waren er, maar die konden niet langer echt levend genoemd worden. Maar wel gevaarlijk. Uiterst gevaarlijk.

'We moeten rusten nu het kan,' zei Burzmali.

'Moet ik mijn geld dan niet verdienen?' wilde ze weten.

Burzmali verbleekte. 'Wat we deden was noodzakelijk! We hadden geluk dat we niet aangehouden werden, maar het had kunnen gebeuren!'

'En dit is een veilige plaats?'

'Zo veilig als ik hem kan maken. Iedereen hier is door mij of door mijn mensen nagetrokken.'

Lucilla zocht een lange bank op die naar verschaald parfum rook, en strekte zich daarop uit om haar emoties te zuiveren van de gevaarlijke haat. Waar haat binnensloop, kon liefde volgen! Ze hoorde Burzmali zich uitstrekken op een hoop kussens tegen een van de wanden. Al gauw hoorde ze zijn ademhaling dieper worden, maar Lucilla kon de slaap niet vatten. Ze bleef maar allerlei herinneringen waarnemen, naar voren geschoven door de Anderen die haar innerlijke gedachten deelden. Ineens liet haar innerlijk oog haar een beeld zien van een straat vol gezichten, mensen die in de stralende zon liepen. Het duurde even voor ze doorhad dat ze dit alles onder een eigenaardige hoek waarnam - dat ze in iemands armen lag. Toen wist ze dat dit een van haar eigen persoonlijke herinneringen was. Ze kon de persoon die haar omhelsde benoemen, ze voelde zijn warme hartslag tegen haar warme wang.

Lucilla proefde haar eigen zilte tranen.

Toen besefte ze dat Gammu haar dieper had geraakt dan enige andere ervaring die ze sinds haar eerste dagen op de Bene Gesserit scholen had opgedaan.