Sarah Weiss trouwt in 1964 met Jonas Berg, geboren in 1933. Dus hij is elf jaar ouder dan zij. Die keus bevestigt het zoeken naar een symbolische verwantschap, om, voor zover mogelijk, de afwezigheid van bloedverwanten te compenseren. Jonas Berg is een zeer actieve, vindingrijke man. Een harde werker en een zeer intuïtieve zakenman. Jonas Berg grijpt de economische kans aan die de naoorlogse bloeiperiode hem biedt. In 1959 richt hij de eerste minisupermarktketen van Frankrijk op. Vijftien jaar later, als het bedrijf franchising toepast, telt het niet minder dan 430 winkels. Dat verzekert de familie Berg ervan dat ze in welstand kunnen blijven leven tijdens de economische crisis van de jaren zeventig. Ja, hun vermogen zal zelfs nog groeien door de aankoop van huurpanden. Jonas Berg zal in 1999 overlijden.
Vanwege zijn betrouwbaarheid en de oprechte gevoelens die hij voor haar koestert blijft Jonas Berg voor zijn echtgenote een onmiskenbaar baken van veiligheid. Het schijnt dat de eerste jaren van het echtpaar gemarkeerd waren door de toename van depressieve verschijnselen van Sarah. Eerst niet erg duidelijk, en later, in de loop der tijd, steeds merkbaarder. De symptomen krij-gen geleidelijk aan een echt melancholieke dimensie.
In februari 1973 is Sarah voor het eerst zwanger. Het jonge paar verwelkomt die gebeurtenis vol vreugde. Jonas Berg droomt ongetwijfeld heimelijk van een zoon, en Sarah hoopt op de komst van een meisje. Natuurlijk bestemd om 'het ideale geneesmiddel' te worden, en het lapmiddel om de oorspronkelijke narcistische zwakke plek te beperken. Die hypothese wordt bevestigd door het buitengewone geluk van het paar in de eerste maanden van de zwangerschap en de vrijwel complete verdwijning van Sarah's depressieve symptomen.
De tweede beslissende gebeurtenis in het leven van Sarah (na de verdwijning van haar ouders) vindt plaats in juni 1973, als ze voortijdig bevalt van een doodgeboren meisje. De weer openge-reten wond leidt tot schade die niet meer hersteld kan worden door haar tweede zwangerschap.
Toen ze er zeker van was dat hij sliep is Sophie naar de kelder gegaan. Ze heeft het schrift gepakt dat het dagboek van Frantz bevat, en heeft liet mee naar boven genomen. Ze steekt een sigaret op, legt het schrift op de keukentafel en begint te lezen. Vanaf de eerste woorden is alles er, alles staat op zijn plaats, bijna zoals ze het zich heeft voorgesteld. Bladzijde na bladzijde neemt haar haat toe en wordt een bal in haar buik. De woorden in het schrift van Frantz vormen een afspiegeling van de foto's waarmee hij de muren van zijn kelder heeft behangen. Na de portretten trekken nu de namen voorbij: allereerst Vincent en Valérie... Af en toe kijkt Sophie naar het raam. Ze maakt haar sigaret uit en steekt een nieuwe op. Als Frantz opstond, zou ze een mes in zijn buik kunnen steken zonder een spier te vertrekken. Zo groot is haar haat. Ze zou hem ook in zijn slaap kunnen doodsteken, dat zou heel makkelijk zijn. Maar juist omdat ze hem zo haat, piekert ze er niet over. Ze heeft verscheidene oplossingen. Ze heeft nog geen keus gemaakt.
Sophie heeft een deken uit de kast gehaald. Ze slaapt in de zitkamer op de bank.
Frantz duikt op na een uur of twaalf te hebben geslapen, maar het is alsof hij nog steeds slaapt. Hij beweegt zich traag, zijn gezicht is ontzettend bleek. Hij kijkt naar de bank waarop Sophie de deken heeft achtergelaten. Hij zegt niets. Hij kijkt haar aan. 'Heb je honger?' vraagt ze. 'Wil je een dokter laten komen?'
Hij schudt zijn hoofd, maar ze weet niet of dat voor de dokter geldt of voor de honger. Misschien allebei.
'Als het griep is, gaat het wel weer over,' zegt hij met een klankloze stem.
Hij ploft neer in de stoel tegenover haar. Dan legt hij zijn handen voor zich, alsof het voorwerpen zijn.
'Je móét iets nemen,' zegt Sophie.
Frantz maakt een gelaten gebaar en zegt: 'Zoals je wilt...'
Ze gaat staan, loopt naar de keuken en legt een diepvriesmaaltijd in de magnetron. Terwijl ze wacht op het signaal dat de maaltijd klaar is, steekt ze een verse sigaret op. Frantz rookt niet en normaal gesproken heeft hij last van de rook, maar hij is zo zwak, dat hij niet eens lijkt te merken dat ze rookt. Dat ze haar peuken uitmaakt in de kommen die ze bij het ontbijt gebruiken. Hij, die gewoonlijk zo'n pietje-precies is.
Frantz wendt zijn hoofd af. Als de maaltijd warm is, schept ze de helft ervan op een bord. Ze kijkt of Frantz nog steeds op zijn plaats zit en mengt het slaapmiddel en de tomatensaus door elkaar.
Frantz proeft. Hij kijkt haar aan. De stilte geeft haar een onge-makkelijk gevoel.
'Het is lekker,' zegt hij ten slotte.
Hij eet wat van de lasagne, wacht een paar seconden, en eet wat van de saus.
'Is er brood?' vraagt hij.
Ze staat weer op en brengt een plastic zak met gesneden fabrieks- brood naar hem toe. Hij begint een stukje brood in de saus te dopen. Hij eet het brood lusteloos op, automatisch, plichtmatig, tot het eind.
'Wat heb je precies?' vraagt Sophie. 'Heb je ergens pijn?'
Hij wijst met een vaag gebaar naar zijn borstkas. Zijn ogen zijn opgezet.
'Warme thee zal je goeddoen...'
Ze staat op en zet thee voor hem. Als ze terugkomt, merkt ze dat zijn ogen opnieuw vol tranen zijn. Hij neemt een paar slokjes van de thee, maar algauw geeft hij het op. Hij zet de kom neer en komt moeizaam overeind. Hij gaat naar de wc. Daarna kruipt hij weer in bed. Sophie staat in de deuropening toe te kijken. 'Ik ga boodschappen doen...' waagt ze te zeggen. Nooit laat hij haar naar buiten gaan. Maar deze keer doet Frantz slechts zijn ogen open en kijkt haar strak aan. Daarna lijkt zijn hele lichaam te worden overmeesterd door versuftheid. Als Sophie zich heeft aangekleed, is hij weggezonken in een diepe slaap.
Sarah is vanaf februari 1974 voor de tweede keer zwanger. Ze is zwaar depressief en die zwangerschap resoneert natuurlijk krachtig in symbolisch opzicht. Aangezien de nieuwe conceptie op de kop af een jaar na de vorige heeft plaatsgevonden, is Sarah ten prooi aan angsten van magische aard (dit kind heeft het vorige kind gedood om te kunnen leven). Ook aan angsten die ontstaan zijn door zelfbeschuldiging (ze heeft haar dochter gedood zoals ze haar moeder al heeft gedood). En ten slotte aan uitingen van minderwaardigheid (ze beschouwt zichzelf als een 'zeer slechte moeder', die niet in staat is iemand het leven te schenken).
De zwangerschap, die voor het paar een lijdensweg is, en voor Sarah ook een marteling, gaat gepaard met talloze incidenten waarvan de therapie ongetwijfeld maar een paar aspecten onthult. Sarah probeert, herhaaldelijk en achter de rug van haar man om, een miskraam op te wekken. De dringende fysieke behoefte aan een miskraam is ofte meten aan de heftigheid van de methodes waarvan Sarah in die periode gebruikmaakt. Ook heeft ze in die periode twee keer een barbituratenkuur gehad, tekenen van de jonge vrouw dat ze de zwangerschap afwijst. Ze beschouwt het kind dat geboren gaat worden en waarvan ze zeker denkt te weten dat het een jongetje is, steeds meer als een indringer. Een 'vreemdeling' die ze geleidelijk aan openlijk afschildert als hoosaardig, gemeen en zelfs duivels. Aan die zwangerschap komt wonderbaarlijk genoeg een einde op 13 augustus 1974 door de geboorte van een jongen, Frantz geheten.
Het kind, symbolisch voorwerp van vervanging, schuift al snel de ouderlijke rouw op de achtergrond, wat Sarah's agressiviteit ten opzichte van hem versterkt. Ze laat duidelijk en vaak merken dat ze hem haat. De eerste keer in de vorm van een mausoleum dat Sarah gedurende de eerste maanden van het leven van haar zoon opricht ter herinnering aan haar doodgeboren dochtertje. Het magische en occulte karakter van de 'zwarte missen' waaraan ze zich heimelijk overlevert in die periode, wijst op het metaforische aspect van haar onbewuste vraag: ze roept, zoals ze later aan me bekende, haar 'dode dochter in de hemel' op om de zoon levend in 'het hellevuur' te storten.
Voor het eerst sinds weken gaat Sophie naar beneden om bood-schappen te doen. Vóór haar vertrek heeft ze zichzelf in de spiegel bekeken. Ze vond zichzelf heel erg lelijk, maar het is heerlijk om op straat te lopen. Ze voelt zich vrij. Ze zou ervandoor kunnen gaan. Dat zal ze doen als alles weer in orde is, neemt ze zich voor. Ze neemt een tas met etenswaren mee naar huis, het is een paar dagen houdbaar. Maar intuïtief weet ze dat het niet nodig zal zijn.
Hij slaapt. Sophie zit op een stoel naast het bed. Ze kijkt naar hem. Ze leest niet, praat niet, beweegt niet. De rollen zijn omgedraaid. Sophie houdt het niet voor mogelijk. Zou het dan zo simpel zijn? Waarom nu? Waarom is Frantz plotseling ingestort? Hij lijkt gebroken. Hij droomt en is onrustig. Ze kijkt naar hem, als naar een insect. Hij huilt in zijn slaap. Ze haat hem zo dat ze er soms niets meer van voelt. Frantz wordt dan een idee. Een begrip. Ze gaat hem doden. Ze is bezig hem dood te maken.
Juist op het moment waarop ze denkt 'ik ben hem aan het doden' doet Frantz op onverklaarbare wijze zijn ogen open. Hij staart Sophie aan. Hoe kan hij wakker worden na alles wat ze hem heeft gegeven? Ze heeft zich waarschijnlijk vergist... Hij steekt zijn hand uit en pakt haar pols stevig vast. Ze deinst terug op haar stoel. Hij blijft haar zwijgend aankijken en vasthouden. Dan zegt hij: 'Ben je daar?' Ze slikt. 'Ja,' mompelt ze. Frantz doet zijn ogen weer dicht, alsof hij gewoon een vraag heeft gesteld in zijn droom. Hij slaapt niet. Hij huilt. Zijn ogen blijven gesloten, maar zijn tranen stromen over zijn wangen. Sophie wacht nog even geduldig af. Frantz draait zich woest om naar de muur. Zijn schouders schokken door het snikken. Even later gaat hij langzamer ademhalen en begint hij zacht te snurken.
Ze staat op, gaat in de zitkamer aan de tafel zitten en slaat het schrift weer open.
De verbijsterende sleutel tot alle raadsels. In het schrift van Frantz staat een uitvoerige beschrijving van zijn kamer tegenover de flat die Sophie met Vincent bewoonde. Elke bladzijde is een verkrachting, elke zin een vernedering, elk woord een wreedheid. Alles wat ze heeft verloren ligt vóór haar, alles wat hij van haar heeft gestolen, haar hele leven, haar liefdes, haar jeugd... Ze staat op en gaat naar de slapende Frantz kijken. Ze steekt een sigaret op. Ze heeft slechts één keer in haar leven iemand gedood, de manager van een fastfoodrestaurant. Ze denkt er zonder angst en spijt aan terug. En dat is dan nog niets. De man die in dit bed slaapt... als ze die gaat vermoorden...
Dan verschijnt in het dagboek van Frantz de forse gestalte van Andrea, de receptioniste. Een paar bladzijden verder valt Vincents moeder van de trap in haar huis, terwijl Sophie diep in slaap is. Op slag dood... Andrea stort door het raam naar beneden. Tot nu toe was Sophie bang voor haar leven. Sophie besefte nog niet dat deze verschrikkingen in de sombere coulissen van haar leven verborgen lagen. Verbijsterd doet ze het schrift weer dicht.