3

Er zijn dingen die ze zich niet meer kan herinneren van deze dag. Wat ze nu als eerste ziet, is de kerkklok van de Sint-Elisabethkerk, die aangeeft dat het kwart over elf is.

De zon schijnt volop. Haar slapen bonzen. En dan is er nog de uitputting. Opnieuw wordt ze overweldigd door het beeld van Leo's lichaam. Het is alsof ze voor de tweede keer wakker wordt. Ze probeert zich vast te houden... waaraan? Binnen handbereik is een raam. Een winkel. Het glas is koud. Ze voelt ijskoude zweetdruppels in haar oksels.

Wat doet ze hier? En waar is ze eigenlijk? Ze wil kijken hoe laat het is, maar ze heeft geen horloge meer. Ze was er toch zeker van dat ze het had... Nee, misschien niet. Ze kan het zich niet meer herinneren. Rue du Temple. Mijn hemel, ze heeft echt geen anderhalf uur nodig gehad om hier te komen. Wat heeft ze al die tijd gedaan? Waar is ze heen gegaan? En, Sophie, waar ga je nu heen? Ben je vanaf de Rue Molière hierheen gelopen? Heb je de metro genomen?

Het zwarte gat. Ze weet dat ze gek is. Nee, ze heeft tijd nodig, dat is alles, een beetje tijd om zich te concentreren. Ja, dat is het, ze heeft vast de metro genomen. Ze voelt haar lichaam niet meer, 

alleen het zweet dat langs haar armen naar beneden glijdt, lastige zweetdruppels die ze wegveegt door haar elleboog tegen haar lichaam te drukken. Hoe is ze gekleed? Ziet ze eruit als een gek? Haar hoofd is te vol, het gonst, een warboel van beelden. Nadenken. Iets doen. Maar wat?

Ze werpt een blik op haar gestalte in een etalageruit. Ze herkent zichzelf niet. Ze denkt eerst dat zij het niet is. Nee, hoor, ze is het wél, alleen is er iets anders... Iets anders, maar wat?

Ze kijkt naar de straat.

Lopen en proberen na te denken. Maar haar benen weigeren haar te dragen. Alleen haar hoofd werkt nog een beetje, in een wirwar van beelden en woorden die ze tot rust probeert te brengen door diep adem te halen. Ze heeft het benauwd, alsof haar borst in een bankschroef zit. Terwijl ze met haar ene hand op de etalageruit leunt, probeert ze haar gedachten te ordenen.

Je bent gevlucht. Ja, je bent bang en je bent gevlucht. Als ze het lichaam van Leo ontdekken, gaan ze je zoeken. Ze gaan je beschuldigen van... hoe heet dat?... iets met 'mede'. Concentreer je.

In feite is het simpel. Je paste op het kind en iemand is het komen doden. Leo...

Maar ze heeft geen verklaring voor het feit dat de voordeur dubbel was afgesloten toen ze op de vlucht sloeg. Die verklaring zal ze later wel vinden.

Ze kijkt om zich heen. Ze kent deze plek. Het is vlak bij haar woning. Ja, dat is het, je vlucht weg en gaat terug naar huis.

Hierheen gaan is dwaasheid. Als ze helder kon denken, zou ze nooit hierheen zijn gegaan. Ze gaan haar zoeken. Ze zijn haar al aan het zoeken. Een nieuwe golf van moeheid overspoelt haar. Een café. Daar, rechts. Ze gaat naar binnen.

Ze gaat achter in het café zitten, om diep na te denken. Je moet je eerst oriënteren. Ze kijkt nerveus naar het gezicht van de naderende ober. Dan werpt ze snel een blik om zich heen om te zien langs welke weg ze naar de uitgang kan rennen als... Maar er gebeurt niets. De ober vraagt niets, hij kijkt haar alleen onverschillig aan. Ze bestelt koffie. De ober sloft terug naar de toog.

Ja, je moet je eerst oriënteren.

Rue du Temple. Ze is drie, nee vier metrostations van haar huis verwijderd. Vier stations: Temple, Republique, overstappen en dan... Wat is het vierde station, mijn hemel?! Ze komt er elke dag, ze heeft honderden keren van die lijn gebruikgemaakt. Ze ziet duidelijk de ingang voor zich, de trap met zijn ijzeren leuningen, de krantenkiosk op de hoek met die vent die altijd zegt: 'Verdomme, wat een rotweer, hè?'

De ober zet een kopje koffie voor haar neer en legt er de kassabon naast: één euro tien. Heb ik geld? Ze heeft haar handtas op de tafel gelegd. Ze had niet eens beseft dat ze hem droeg.

Ze handelt automatisch, zonder aan iets te denken of iets te beseffen. Zo is alles gebeurd. Daarom is ze weggevlucht.

Ze moet zich concentreren. Hoe heet dat klotestation? Haar komst hierheen, haar tas, haar horloge... Iets werkt in haar, alsof ze uit twee personen bestaat. Ik ben twee personen. De een trilt van angst achter de koffie die koud wordt. De ander, die is weggelopen, haar tas heeft gepakt en haar horloge is vergeten, gaat nu naar huis, alsof er niets is gebeurd.

Ze neemt haar hoofd in haar handen en voelt haar tranen stromen. De ober kijkt naar haar terwijl hij quasi-ongëïnteresseerd glazen afdroogt. Ik ben gek, en dat is te zien... Ik moet hier weg. Overeind komen en vertrekken.

Ineens wordt ze overweldigd door een stoot adrenaline: als ik gek ben, zijn al die beelden misschien vals. Misschien is alles slechts een nachtmerrie. Ja, zo is het, een nachtmerrie, niets anders. Ze heeft gedroomd dat ze dat kind vermoordde. Is ze vanmorgen bang geworden en is ze daarom op de vlucht geslagen? Ik werd bang van mijn droom, dat is alles.

Bonne-Nouvelle! Dat is de naam van het metrostation, Bonne- Nouvelle! Nee, er is nog een ander station, vlak daarvoor. Maar deze keer schiet de naam haar uit zichzelf te binnen: Strasbourg- Saint-Denis.

Haar station is Bonne-Nouvelle. Ze is er zeker van. Ze ziet het nu heel goed voor zich.

De ober kijkt haar bevreemd aan. Ze is hardop gaan lachen. Ze huilt en plotseling zit ze te schaterlachen.

Is dat alles de werkelijkheid? Dat wil ze weten. Ze wil zichzelf geruststellen. Telefoneren. Wat is het vandaag? Vrijdag... Leo is niet op school. Hij is thuis. Leo moet thuis zijn.

Alleen.

Ik ben gevlucht en het kind is alleen.

Ze pakt haar tas, maakt hem open, haalt haar spullen tevoorschijn en legt ze op tafel. Daar is haar gsm. Het nummer kent ze uit haar hoofd. Ze wrijft in haar ogen om de cijfers goed te kunnen zien. De telefoon gaat over. Eén, twee, drie keer. Niemand neemt op. Leo heeft geen school, hij is alleen in het appartement, er wordt gebeld en niemand neemt op. Opnieuw begint ze te zweten, deze keer op haar rug. 'Verdomme, neem op!' Ze blijft automatisch doorgaan met lellen, vier, vijf, zes. Een klik en dan stilte. En ten slotte een stem die ze niet verwachtte. Ze wilde Leo spreken en nu antwoordt zijn moeder: 'Goedendag, dit is het antwoordapparaat van Christine en Alain Gervais...' Die kalme, resolute stem verlamt haar volledig van schrik. Waarom hangt ze niet op? Elk woord plakt haar aan haar stoel vast. 'We zijn op dit moment afwezig...' Sophie omklemt de telefoon.

Raar dat het haar zoveel moeite kost om twee simpele ideeën op een rij te zetten... Analyseren. Begrijpen. Leo weet heel goed hoe hij de telefoon moet opnemen. Het is zelfs een feest voor hem om de anderen voor te zijn, om de hoorn van de haak te nemen en te vragen wie er aan de lijn is. Als Leo daar is, zal hij de telefoon opnemen, anders betekent het dat hij er niet is. Zo simpel is het.

Verdorie, waar kan die kleine etter nou zijn als hij niet thuis is! 

Hij kan de deur niet in zijn eentje openmaken. Zijn moeder heeft grendels laten aanbrengen, toen hij overal naartoe liep en ze hem niet echt vertrouwde. Hij neemt niet op, hij kan niet naar buiten zijn gegaan: onmogelijk. Waar is dat joch?

Nadenken. Hoe laat is het? Halftwaalf.

Vóór haar liggen de voorwerpen die uit haar tas zijn gekomen, waaronder een tampon. Hoe ziet ze eruit? Bij de toog staat de ober met twee kerels te praten. Vaste klanten, kan niet missen. Ze hebben het waarschijnlijk over haar. Blikken kruisen elkaar, een beetje ontwijkend. Ze kan hier niet blijven. Ze moet weg. Zonder te aarzelen pakt ze alles wat op de tafel ligt op, stopt het in haar tas en haast zich naar de uitgang.

'Eén euro tien!'

Ze draait zich om. De drie mannen kijken haar op een vreemde manier aan. Ze rommelt in haar tas, haalt er met veel moeite twee muntstukken uit, legt ze op de toog en gaat naar buiten.

Het is nog steeds mooi weer. Automatisch merkt ze op wat zich op straat afspeelt: passerende voorbijgangers, rijdende auto's, startende motoren. Lopen. Lopen en nadenken. Deze keer ziet ze Leo's beeld duidelijk voor zich. Ze kan alles tot in het kleinste detail zien. Het is geen droom. Het kind is dood en zij is op de vlucht.

Om twaalf uur komt de werkster. Er is geen enkele reden waarom iemand het appartement vóór twaalf uur zou binnengaan. En dan zal het lichaam van het kind worden gevonden.

Daarom moet ze vertrekken. Voorzichtig zijn. Het gevaar kan overal vandaan komen, op elk moment. Niet op een en dezelfde plek blijven, bewegen, lopen. Haar spullen verzamelen, vluchten, snel, voordat ze haar vinden. Weggaan om na te denken. En te begrijpen. Als ze kalm is, zal ze alles kunnen analyseren. Ze zal terugkomen met allerlei verklaringen. Maar nu moet ze vertrekken. Waar naartoe? 

Abrupt blijft ze staan. Degene die achter haar loopt botst tegen haar op. Ze mompelt een excuus. Ze staat midden op het trottoir en kijkt om zich heen. Er is veel beweging op de boulevard. En heel veel zon. Het leven verliest iets van zijn waanzin.

Daar is de bloemist, de meubelzaak. Schiet op. Haar blik blijft rusten op de klok in de meubelzaak: vijf over halftwaalf. Ze stormt de hal van het flatgebouw binnen, rommelt in haar tas en haalt er haar sleutelbos uit. Post in de brievenbus. Geen tijd verliezen. Derde verdieping. De sleutel van de deurknip, daarna die van het slot. Haar handen trillen. Ze zet haar tas op de grond. Ze moet twee keer opnieuw beginnen. Ze probeert diep adem te halen. De tweede sleutel draait eindelijk om en de deur gaat wijd open.

Ze blijft op de drempel staan. Ze heeft geen moment gedacht dat ze het verkeerd had ingeschat. Dat ze kon worden opgewacht... Het is stil in het trapportaal. Het vertrouwde licht van haar appartement strandt aan haar voeten. Ze verstart, maar ze hoort slechts haar eigen hartslag. Plotseling schrikt ze op: een sleutel in een deur. In het trapportaal, rechts, de buurvrouw. Zonder na te denken stort Sophie zich op haar, maar de deur gaat dicht voordat ze de buurvrouw heeft kunnen vastgrijpen.

Ze blijft staan en luistert. De vaak zo ontmoedigende leegte is deze keer geruststellend. Ze loopt langzaam door de stille flat. Eén blik op de wekker: twintig voor twaalf. Bijna. Die wekker is nooit helemaal precies geweest. Maar loopt hij voor of achter? Ze meent zich te herinneren dat hij voorloopt, maar zeker is ze daar niet van.

Dan gaat ze aan de slag. Ze haalt haar koffer uit de hangkast, opent de laden van de ladekast en stopt in het wilde weg kleren in de koffer. Daarna rent ze naar de badkamer, haalt de plank boven de wastafel leeg en laat alles in een tas vallen. Dan kijkt ze om zich heen. De papieren! In de secretaire: paspoort, geld. Hoeveel ligt er? Tweehonderd euro. Het chequeboekje. Waar is dat klotechequeboekje? In mijn tas. Ze controleert het. Opnieuw kijkt ze om zich heen. Mijn jack. Mijn tas. De foto's! Ze keert zich om, opent de bovenste la van het ladekastje en haalt er een album uit. Haar blik valt op haar ingelijste trouwfoto, die op het kastje staat. Ze pakt alles beet en gooit het in de koffer, die ze daarna dichtdoet.

Gespannen, met haar oor tegen de deur gedrukt, luistert ze. Nogmaals neemt haar hartslag de hele ruimte in beslag. Ze legt haar beide handen plat tegen de deur. Concentreer je. Ze hoort niets. Dan tilt ze haar koffer op en doet de deur open: niemand in het trapportaal. Ze trekt de deur achter zich dicht, zonder de moeite te nemen hem op slot te doen. Ze rent de trap af. Wanneer er een taxi voorbijrijdt, houdt ze hem aan. De taxichauffeur wil de koffer in de kofferbak leggen. Geen tijd! Ze zet hem op de achterbank en stapt in.

De man zegt: 'Waar gaan we heen?'

Ze weet het niet. Ze aarzelt even.

'Gare de Lyon.'

Als de taxi wegrijdt, kijkt ze door de achterruit. Niets bijzonders. Een paar auto's, voorbijgangers. Ze voelt zich opgelucht. Wat moet ze er verschrikkelijk uitzien! De chauffeur kijkt haar wantrouwend aan via het achteruitkijkspiegeltje.