Nu Frantz getrouwd is, beantwoordt hij niet helemaal aan het beeld dat Sophie zich van hem had gemaakt toen hij haar verloofde was. Hij is verfijnder, minder grof in de mond. Aangezien hij regelmatig omgaat met eenvoudige types, zegt Frantz soms zelfs erg scherpzinnige dingen. Hij is ook zwijgzamer sinds hij niet meer het gevoel heeft verplicht te zijn het gesprek gaande te houden. Hij kijkt nog steeds naar Sophie als naar een van de zeven wereldwonderen, als een vleesgeworden droom. Hij zegt: 'Marianne...', uiterst vriendelijk. Sophie is uiteindelijk gewend geraakt aan die voornaam. Hij is wat je noemt een attente man'. Sophie is verbaasd bij de ontdekking dat hij deugden heeft. Als eerste, en ze zou nooit aan die deugd hebben gedacht, is hij een sterke man. Het mannelijke spierstelsel heeft haar nog nooit in vervoering gebracht. Toen ze voor het eerst samen sliepen vond ze het fijn om sterke armen te voelen, een harde buik en ontwikkelde borstspieren. Ze was stomverbaasd geweest op het moment dat hij haar op een avond glimlachend op het dak van een auto zette, zonder zijn benen te buigen. Haar verlangen naar bescherming is weer opgewekt. Iets wat heel moe was, diep in haar, is zich geleidelijk gaan ontspannen. De gebeurtenissen van haar leven hebben haar beroofd van alle hoop op echt geluk, en nu voelt ze zich lekker. Er zijn echtparen die dat tientallen jaren volhouden. Er was een beetje minachting omdat ze hem had gekozen, omdat hij zo eenvoudig was. Nu is er opluchting bij het voelen van een beetje respect. Zonder het helemaal te beseffen heeft zij zich in bed tegen hem aan genesteld, ze heeft zich in zijn armen laten nemen, ze heeft zich laten kussen, ze heeft zich laten penetreren. Zo zijn de eerste weken voorbijgegaan, zwart-wit, in nieuwe proporties. Wat de zwarte kant betreft: de gezichten van de doden vervaagden niet, maar ze kwamen met langere tussenpozen terug, alsof ze afstand namen. Wat de witte kant betreft: ze sliep beter, ze voelde zich niet herboren, maar in elk geval werden er dingen wakker. Ze schepte er een kinderlijk genoegen in om de huishouding te doen, om te koken - alsof ze kinderen waren en 'dineetje' speelden - om werk te zoeken, niet echt fanatiek omdat Frantz haar verzekerde dat zijn soldij voldoende was om hen tegen elk risico op korte termijn te beschermen.
Aanvankelijk vertrok Frantz om kwart voor acht naar de basis,
en tussen vier en vijf uur keerde hij terug, s Avonds gingen ze naar de bios, of ze gingen eten in brasserie de Templier, een paar minuutjes lopen van hun huis. Bij hen was de volgorde omgekeerd vergeleken met andere mensen. Ze waren eerst getrouwd en nu leerden ze elkaar kennen. Ondanks alles praatten ze vrij weinig. Ze zou niet kunnen zeggen hoe het kwam dat zoveel avonden zo ongedwongen waren. Eén onderwerp kwam vaak terug. Zoals bij alle net gevormde paartjes interesseerde Frantz zich buitengewoon voor het leven dat Sophie hiervóór had gehad, haar ouders, haar jeugd, haar opleiding. Heeft ze veel minnaars gehad? Hoe oud was ze toen ze werd ontmaagd? Allemaal dingen waarvan mannen zeggen er geen waarde aan te hechten, terwijl ze er toch naar blijven vragen. Sophie vertelde over geloofwaardige ouders, over hun echtscheiding, grotendeels een kopie van de echte scheiding. Ze verzon een nieuwe moeder, die weinig overeenkomsten had met haar echte moeder. En ze zei natuurlijk geen woord over haar huwelijk met Vincent. Voor de minnaars en de maagdelijkheid putte ze uit clichés, waar Frantz genoegen mee nam. Voor hem is Sophies leven vijf of zes jaar terug gestopt en heeft ze nu, na haar huwelijk, de draad weer opgepakt. Daar-tussenin is nog een groot gat. Ze denkt dat ze zich vroeg of laat zal moeten concentreren op een acceptabel verhaal dat die periode dekt. Ze heeft de tijd. Frantz is nieuwsgierig, zoals alle verliefden, maar hij is geen speurneus.
Aangezien Sophie haar rust heeft teruggevonden, is ze weer gaan lezen. Frantz brengt regelmatig pocketboeken uit de boekhandel voor haar mee. Ze is sinds lange tijd niet meer op de hoogte van de nieuw verschenen boeken en geeft zich over aan het toeval, dat wil zeggen aan Frantz. Hij heeft een goede smaak. Natuurlijk heeft hij een aantal waardeloze boeken meegebracht, maar ook Portret van een vrouw van Citati en, alsof hij voelde dat ze van Russische schrijvers hield, Leven en Lot van Vassili Grossman en Laatste nieuws uit de modderpoel van Ikonnikov. Ze kijken ook naar televisiefilms, en hij huurt wel eens een film in de videotheek. Zo heeft ze De kersentuin met Piccoli gezien, die ze een paar jaar terug in Parijs in het theater had gemist. In de loop van de weken heeft Sophie een soort bijna wellustige traagheid in zich voelen opkomen, een buitengewone luiheid die zich soms van werkeloze echtgenotes meester maakt.
Dat heeft haar misleid. Ze heeft het aangezien voor een teken van hervonden rust, terwijl het de voorbode was van een nieuwe fase van haar depressie.
Op een nacht is ze gaan woelen in bed, ze kronkelde alle kanten op. En plotseling verscheen Vincents gezicht.
In haar droom is Vincent een enorm, vervormd gezicht, als in een lachspiegel. Het is niet het gezicht van de Vincent van wie ze hield, maar van de Vincent na het ongeluk, met betraande ogen, met een hoofd dat hij voortdurend schuin houdt, met een halfopen mond. Hij brabbelt niet meer. Hij praat. Terwijl Sophie ligt te worstelen in haar slaap om te proberen aan hem te ontsnappen, kijkt hij haar strak aan en praat met een kalme, lage stem tegen haar. Het is niet echt zijn stem, zoals het ook niet echt zijn gezicht is, maar hij is het wel, omdat hij dingen zegt die hij alleen weet. Zijn gezicht beweegt vrijwel niet. Zijn pupillen worden gro-ter, totdat ze sombere, hypnotische schoteltjes zijn.
Ik ben hier, Sophie, mijn lief, ik praat met je vanuit de dood waar jij me in hebt gejaagd. Ik kom je vertellen hoeveel ik van je heb gehouden en ik kom je laten zien hoeveel ik nog steeds van je hou. Sophie verzet zich, maar Vincents blik pint haar vast aan het bed. Ze zwaait wild met haar armen, maar het helpt niets. Waarom heb je me de dood in gestuurd, liefste? Tweemaal, kun je je dat nog herinneren? In de droom is het nacht. De eerste keer was het gewoon het lot. Vincent rijdt voorzichtig door de regen over het kletsnatte wegdek. In de voorruit ziet ze dat de slaap zich geleidelijk aan meester van hem maakt. Hij zit te knikkebollen en tilt dan zijn hoofd weer op. Ze ziet zijn ogen knipperen. Hij knijpt ze dicht, in een poging weerstand aan de slaap te bieden. Het gaat nog harder regenen. De weg stroomt over en de wervelwind plakt zware plataanbladeren op de ruitenwissers. Ik was alleen maar moe, Sophie mijn slaap, ik was toen nog niet dood. Waarom wilde je dat ik doodging? Sophie doet haar uiterste best om hem antwoord te geven, maar haar tong is zwaar, dik, en vult haar hele mond. Je zegt niets, hè? Sophie zou tegen hem willen zeggen: ik mis je zo, lieverd. Sinds jouw dood is mijn leven niet leuk meer. Ik ben lusteloos sinds jij er niet meer bent. Maar niets helpt. Weet je nog hoe ik was? Ik weet dat jij het je herinnert. Sinds ik dood ben, spreek ik niet en ik beweeg ook niet. De woorden blijven nu in mij. Ik kwijl alleen maar. Weet je nog hoe ik kwijlde? Mijn hoofd is zwaar, mijn ziel is zwaar. En mijn hart is loodzwaar om hoe je die avond naar me keek! Ik zie jou ook weer voor me. Op de dag van mijn tweede dood. Je draagt die blauwe jurk waar ik altijd een hekel aan heb gehad. Je staat vlak bij de dennenboom, Sophie mijn cadeau, met je armen over elkaar, zwijgend. Kom in actie, Sophie, word wakker, blijf geen gevangene van de herinnering, je zult pijn hebben... accepteer dat niet. Je kijkt naar me, ik kwijl, ik kan niets zeggen, zoals altijd, maar ik kijk met liefde naar mijn Sophie. En jij kijkt me strak aan met een verschrikkelijke strengheid, een rancune, een afkeer, ik voel dat mijn liefde niets meer kan: je bent me gaan haten, ik ben het dode gewicht van je leven. Tot in de eeuwigheid. Accepteer dat niet, Sophie, draai je om in je bed, laat de nachtmerrie je niet overweldigen, de leugen zal je doden, word wakker, wat de prijs ook is, span je in om wakker te worden. En je draait je rustig om, je grijpt een tak van de boom vast, je kijkt me strak aan, je blik lijkt onverschillig, terwijl je een lucifer afstrijkt en een van die kleine kaarsjes aansteekt. Laat hem dat niet zeggen, Sophie. Vincent vergist zich, dat zou je nooit hebben gedaan. Hij heeft heel veel verdriet, omdat hij dood is, maar blijf leven, Sophie. Word wakker! De boom vat meteen vlam en aan het andere eind van de kamer zie ik je achter de muur van vlammen verdwijnen, terwijl het vuur de gordijnen bereikt en ik ontzet ben, gekluisterd aan mijn rolstoel. Ik span vergeefs al mijn spieren, en dan ben je vertrokken, Sophie mijn vlam. Als je je niet kunt bewegen, Sophie, schreeuw dan! Sophie, mijn fata morgana, nu ben je boven aan de trap, op de grote overloop waar je mijn rolstoel voortduwt, je komt afrekenen. Zo is het... Wat is je gezicht vastberaden en wilskrachtig. Bied weerstand, Sophie, laat je niet overweldigen door de dood van Vincent. Vóór mij de afgrond van de stenen trap, breed als een pad van een kerkhof, diep als een put, en jij, Sophie, mijn dood, jij legt zacht je hand op mijn wang. Je laatste afscheid, je hand op mijn wang, je lippen zijn op elkaar gedrukt, je kaken zijn gespannen en je handen, in mijn rug, houden de handvatten van mijn rolstoel vast. Bied weerstand, Sophie, vecht, schreeuw harder. Mijn rolstoel vliegt weg na een abrupte duw, en ik vlieg ook weg, Sophie mijn moordenares, ik ben in de hemel voor jou, en daar wacht ik op je, Sophie, want ik wil dat je dicht bij me bent, weldra zul je dicht bij me zijn. Schreeuw, schreeuw! Schreeuw maar, lieverd, ik weet dat je naar me op weg bent. Vandaag bied je weerstand, maar morgen zul je me opgelucht terugvinden. En dan zullen we tot in eeuwigheid samen zijn...