LXXXII
Mainz, 6 november 1455
Mist daalde die nacht neer. Bij het aanbreken van de dag was de
stad verdwenen. Vanuit mijn slaapkamerraam kon ik niet eens het
huis aan de overkant zien, behalve het puntje van het dak dat uit
de mist opstak als de boeg van een schip. Ik trok mijn met bont
gevoerde jas aan en dacht terug aan de jongeman die zich in deze
zelfde kamer vijfendertigjaar terug had aangekleed, in afwachting
van het besluit van het gerechtshof, waarbij hij zou horen of hij
nobel genoeg was om zijn vaders nalatenschap te erven.
Het huis stond leeg. Ik had de anderen gezegd, zij die bij mij
waren achtergebleven, vandaag niet te komen werken. Zelfs de
bedienden waren er niet. Ik had Kaspar niet gevraagd om weg te gaan
maar toen ik in zijn kamer keek was hij er niet. Ik was voor een
deel teleurgesteld, maar ook wel opgelucht. Ik zocht wat door het
verlaten huis, te ontgoocheld om zelfs maar het haardvuur aan te
steken. Ik had eigenlijk aan mijn verdediging moeten gaan werken
voor de rechtszaak, maar telkens wanneer ik daaraan dacht werd ik
door een grote angst verpletterd. Ik liep de werkplaats in en keek
naar de pers. Die stond in het midden van de kamer als een galg. De
degel omhoog, de inkttafels droog, stapels blanco papier ernaast
gestapeld. Ik gleed met mijn hand over de ruwe constructie. Ik
drukte mijn vingers op de zetletters in de galei en keek naar de
rode afdruk die ze op mijn huid achterlieten. Ik voelde me zoals ik
me die ochtend in Parijs had gevoeld leeg. Ik had in de vlammen
zitten staren en me een regenboog voor ogen getoverd. Nu had ik
alleen nog maar as.
Maar ik dacht ook terug aan die dag in Parijs toen ik voor liet
eerst Kaspars kunst onder ogen had gekregen. Ik liep naar mijn
slaapkamer en haalde zijn bestiarium van de plank. Ik bladerde door
de beduimelde bladzijden, weer helemaal in vervoering vanwege zijn
vaardigheid. Veel van de beesten leken bijna menselijk: het
verlegen hertje met zijn kin op zijn borst; de eenhoorn met
liefdesverdriet die naar de maagdelijke vrouwen staarde en niet
lette op het net van de jager achter hem; de bonasus die zijn
achtervolgers met brandende uitwerpselen en duivelse pret
roosterde.
Ik bladerde naar de laatste pagina om de kaart te bekijken, de vier
beren en vier leeuwen die me al zo ver hadden gebracht.
Ik knipperde met mijn ogen. Een tweede zin was aan het colofon
toegevoegd, geschreven in een haastig handschrift in waterige
bruine inkt. Het was het handschrift van Kaspar. Hij was blijkbaar
rechtstreeks vanaf de pers hierheen gekomen toen hij het schreef,
want hij had persinkt op de kaart eronder gemorst.
'Ik vroeg me al af wanneer je mijn briefje zou vinden.'
Er ging een schok door me heen. Kaspar was verschenen, zo stil als
een duivel, en stond me in de deuropening aan te staren met een
scheef lachje. Ik hield het boek omhoog.
'Wat heeft dit te betekenen?'
'Wat er staat.'
Hij kwam uit de schaduwen en toonde een dun, in leer gebonden
boekje. Hij gaf het aan mij.
'Een cadeautje.'
Mijn handen trilden toen ik het opende.
Nicks hand trilde toen hij het boekje opende. Een ogenblik later
voelde hij zich onverwachts inzakken, zoals hij zich ook gevoeld
had in die hotelkamer in Parijs, toen hij Gillians envelop had
geopend en eindelijk de kaart had aanschouwd. De eerste pagina was
maar al te vertrouwd een schonere, helderder versie van de pagina
die de computer voor hen in Karlsruhe had gereconstrueerd. De
bonasus met zijn boosaardige grijns en zijn vurige uitwerpselen op
de mannen achter hem afvurend: een monnik, een ridder en een
koopman.
'De leeuw is de sterkste van alle beesten en vreest niets.' Gillian
boog zich over hem heen om de bladzijde om te slaan en streek langs
hem. Nick kromp ineen. 'Maar hoeveel dapperder is niet de worm, de
zwakste aller schepselen, in constante angst verpletterd te worden
maar nederig scharrelend tussen de restjes van reuzen en monsters.
Na verloop van tijd zal hij zelfs het meest edele dier vellen.'
'Zo hoort de tekst niet te gaan,' zei Emily.
Nick bekeek het volgende plaatje. Het was een leeuw, maar niet
zoals de koninklijke dieren op de kaarten. Deze lag op zijn zij met
zijn kroon scheef op zijn hoofd. Zijn schurftige vacht was uiteen
gereten en maden deden zich te goed aan zijn ingewanden. Zijn doffe
ogen hingen in zijn schedel, bijna alsof hij nog leefde. Een
gestalte in een mantel hurkte ernaast en keek toe. Zijn gezicht
bleef verborgen in de schaduw van zijn kap, behalve een rij
zaagvormige tanden.
Nick zou nooit vergeten wat hij die avond zag. Het las als een
monument aan groteske obsessies: bestiale seks, misvormde lichamen,
venijn, martelingen en verrotting. Dankzij Bret had Nick de meest
indringende beelden gezien die het internet te bieden had. In
vergelijking met dat lugubere realisme waren de zwart-witgravures
in het boek eenvoudig, bijna naïef. Maar zelfs na vijfhonderd jaar
behielden ze hun woeste impact, een verhoogd soort waarheid in de
gekwelde gezichten en vernederde lichamen die indringender
choqueerden dan welke foto ook.
Iedere pagina toonde weer andere verzonnen beesten: de monasticus,
een uiterst lenige eunuch die constant koortsachtig de littekens
bleef likken waar zijn genitaliën hadden moeten zitten; de
equivore, een man met het hoofd van een paard en een penis die zo
groot was dat hij zijn eigen maliënkolder en helm moest dragen. Een
reeks verwoeste vrouwen lag achter hem waar hij ze had verkracht
tot ze in tweeën waren gespleten. En op elk plaatje grijnsde de
gedaante in de mantel met zijn woeste tanden goedkeurend vanonder
zijn kap.
Op de een-na-laatste pagina knielde een wezen met het lichaam van
een varken en de kop van een man, naakt op zijn muts na, op handen
en voeten. Een hond met een kroon op hurkte bij hem neer en nam hem
van achter terwijl een ander hem bij zijn oren vasthield en in de
bek van het varken toestootte. Te oordelen naar de blik van wilde
verrukking die zijn pafferige gezicht deed vertrekken, genoot het
varken ervan. Het was moeilijk te zien of het een man of vrouw was:
hij had de genitaliën van een man maar aan zijn enorme buik
bungelden de borsten van een vrouw die een bende wildemannen
zoogden die blaften aan zijn voeten. Achter dit stel verhief zich
de gedaante met de mantel, nu driemaal zo groot gegroeid, over hen
heen opstijgend als een rookpluim.
'Wie is dat?' vroeg Nick.
'Dat varken met die muts is de paus,' zei Emily. 'De honden zijn de
koning van Frankrijk en de Heilige Romeinse keizer van Duitsland.
Gezien de datum en de plaats vermoed ik dat het bedoeld is als een
soort metafoor voor de aanvallen van de Armagnaken in de jaren
veertig en vijftig van de vijftiende eeuw.'
'En die vent erachter?'
Gillian draaide zich om, haar ogen glansden van opwinding. 'Kun je
dat niet raden?'
Het laatste dier in het bestiarium was de rat. Die leek er later
nog aan toegevoegd te zijn. De figuur met de mantel die overal in
het boek voorkwam, ontbrak op deze pagina.
'De rat volgt de gans naar zijn nest en doodt haar jongen.'
Naast de tekst stond een afbeelding van huisvredebreuk. De rat, die
een vierkante lappenmuts droeg als die van Fust, zat op zijn hurken
en rukte de kop van een donzig ganzenjong af dat nog in zijn nest
lag. Zijn jonge oogjes waren groot van ontzetting en staarden de
moeder gans aan, niet begrijpend waarom zij hem niet kwam helpen.
De moeder keek toe, machteloos. Haar vleugels waren van haar
lichaam gerukt en lagen nutteloos op de grond; bloed spoot uit haar
borst waar haar hart was uitgerukt. In haar angst had ze dat nog
niet bemerkt. Een rattenjong met het gezicht van Peter Schoeffer
hing aan haar poot en knauwde eraan.
Ik geef toe dat mijn eerste reactie niet verontwaardiging of
geschoktheid waren maar jaloezie. Terwijl de katernen van mijn
bijbel in de opslagkamer van de Humbrechthof lagen te verpieteren,
langzaam in aantal toenemend, had Kaspar zich de eerste vruchten
van mijn schepping toegeëigend. Hij had me verslagen.
Hij keek me gretig aan.
'Wat vind je ervan?'
'Het is...' Ik liet me op het bed vallen terwijl de volle omvang
van wat hij had gedaan tot me doordrong. 'Obsceen.'
'Maar ook mooi. Alles waar we van droomden, voordat Fust het van
ons afpakte.' Hij knielde naast me neer en liefkoosde de
bovenliggende pagina. 'Mijn afbeeldingen en jouw woorden.'
'Dat zijn niet mijn woorden.'
'Onze twee kunstvormen samengesmolten. Dit is ons meesterwerk.'
Hij wees naar de hoofdstuktitel. 'Ik ben er zelfs in geslaagd de
rubrieken met rood te drukken.'
Ik bladerde door het boek. In één ding had hij gelijk. Het boek was
volmaakt. De verhoudingen streelden het oog, de pagina's waren heel
nauwkeurig uitgelijnd. Iedere inktdruppel leek vanaf de pagina te
spatten. De verluchtingen glansden van goud, maar het was de glans
van puur gif.
'Hoeveel heb je hiervan gedrukt?'
'Dertig.'
'Liggen die hier?'
'In de buurt.'
'Breng ze hier,' beval ik hem. 'Je moet ze hier brengen zodat ze
vernietigd kunnen worden.'
Hij bleef grijnzen, maar dan geforceerd. 'Waarom zou ik ze
vernietigen? Ze zijn volmaakt!'
'Ze zijn een gruwel,' schreeuwde ik. 'Alles wat goed of nobel was
aan mijn proces dat de verlossing van de wereld zou hebben
bevorderd, heb jij onteerd. Jij bent de verleider, de slang in de
tuin.'
'En jij een blinde sukkel.' Ogenblikkelijk veranderde een
afschrikwekkende woede zijn gezicht. 'Een zwakbegaafde idioot die
toevallig een kracht heeft ontdekt waar hij zelf niets van snapt.
Ik heb het in dienst gesteld van de ene kracht in de wereld die het
verdient.'
Ik zat op het bed, met stomheid geslagen. In de stilte tussen ons
in hoorde ik het kraken van voetstappen op de trap. We keken naar
de deur, verstijfd in de strijd als de beesten en jagers in het
boek.
Vader Günther verscheen op de overloop. 'Johann? Het is al bijna
elf uur. Ze wachten op je in de rechtszaal.'
Al mijn botten waren week als was geworden. 'Ik kan niet
komen.'
Günther staarde van mij naar Kaspar en weer terug, een
onbegrijpende toeschouwer van deze zich ontvouwende climax.
'Je moet gaan, anders zullen ze een vonnis tegen jou opstellen en
zul je alles verliezen.'
Ik liet me weer op het bed vallen. Het hof, het vonnis, Fust ze
stelden allemaal niets voor. Kaspar had de galei van mijn bestaan
losgeschroefd en de deeltjes uitgestrooid. Alles in mij wat enige
betekenis had was verloren.
'Gaan jij en Keffer maar. Laat me weten wat Fust over mij heeft
gezegd.'
Hij aarzelde. 'Als jij hem niet te woord kunt staan...'
'Ga.'
'Ben je ziek? Misschien kan ik het hof overhalen de zaak te
verdagen.' Hij keek even naar Kaspar, om hulp smekend. Kaspar
speelde met de omslag van zijn boek en zweeg.
'Laat me met rust,' siste ik. 'Het is voorbij.'
Met een laatste verwilderde blik op Kaspar haastte Günther zich uit
de kamer. Ik hoorde zijn voetstappen de trap af gaan, de deur
knalde toen hij het huis verliet.
Door mijn tranen heen keek ik op naar Kaspar. Ik voelde het
perkament van zijn walgelijke boek, zo zacht als een lammetje.
'Alles waar Fust mij van beschuldigde: de ontbrekende inkt, de
zetletters die op de verkeerde plek verschenen. Dat was allemaal
jouw werk.'
'Ten dele niet helemaal. Günther heeft al een jaar lang een
winstgevend handeltje aan het leveren van papier aan de schrijvers
van Mainz. Als ik 's nachts naar beneden sloop om de pers te
gebruiken, trof ik vaak Peter Schoeffer aan die zijn werk deed.
Misschien wist hij dat deze dag zou aanbreken.' Hij lachte me uit.
'Je mensenkennis was altijd al slecht, Johann.'
Ik staarde hem aan, probeerde de verbrijzelde stukjes van mijn hart
bij elkaar te houden. 'Waarom heb je me dit aangedaan?'
'Ik heb het juist voor jou gedaan. Om je het potentieel van wat je
hebt geschapen te tonen. Op dezelfde manier waarop de slang Adam
bevrijdde uit de tuin van volmaaktheid waarin God hem gevangen
hield, zo wilde ik jouw ogen openen voor de mogelijkheden
hiervan.'
Hij wees op het bestiarium dat hij me in Straatsburg had gegeven.
'Weetje wat dit de opdrachtgever heeft gekost? Vijftig gulden. En
wat is het anders dan een spiegel om zijn ijdelheid te strelen? Ik
gaf hem waar hij voor betaalde. Maar met jouw pers, Johann, kunnen
we de wereld veranderen.'
Hij streelde de littekens op zijn gezicht. 'Je weet hoe ik hieraan
kom. Omdat een keizer, een koning en een paus hun grond
verkrachtten in naam van God. Maar ik leerde van de Armagnaken,
door al mijn folteringen, dat er twee andere machten bestaan die
deze wereld regeren. Ik heb van hen geheimen geleerd die zelfs de
Kerk vreest.'
'Geheimen?' herhaalde ik.
'Dit boek is nog maar het begin. Met jouw pers kunnen we dingen
schrijven en zoveel exemplaren drukken dat de rijken en de Kerk het
niet meer kunnen stuiten. We zullen ze met een stortvloed van vuur
en papier wegvagen. Weetje waarom geestelijken kwijlen van jouw
bijbels? Omdat ze denken dat ze door dit proces te beheersen, de
wereld zullen beheersen.'
Ik huilde van frustratie. 'Dat wilde ik juist. Een volmaakte
eenheid.'
'Hoe kan iemand als jij, van alle mensen, zoiets nastreven?' Hij
balde zijn vuisten van woede. 'Gehoorzaamheid aan een Kerk die de
armen uitzuigt terwijl de bisschoppen goud en bont dragen? Een Kerk
die liever geld opstrijkt dan zielen doopt? Die je een aflaat geeft
om dezelfde zonden te vergeven die haar priesters in tienvoud
begaan? Zij verdienen deze uitvinding niet, Johann. Met de krachten
die wij kunnen oproepen, zullen we ze vernietigen.'
Hij pakte het boek van me af. 'Ik heb de beesten in dit boek niet
verzonnen. Ik heb ze naar het leven getekend. Ik dacht dat jij dat
wel zou zien.'
Ik begroef mijn gezicht in mijn handen. Ik hoorde een zachte plof
van het boek dat op het bed naast me neerviel, en toen het kraken
van een vloerplank. Misschien voelde ik de zachte aanraking van een
kus of een streling over mijn voorhoofd, misschien was het slechts
een zenuwschokje. Toen ik opkeek was Kaspar verdwenen.
'Ik snap wel dat de Kerk dit geheim wilde houden.'
Nick sloeg het boekje dicht. Zijn huid prikte alsof de maden uit
het boek waren gekropen en hem gingen verslinden. Hij had zich in
lange tijd niet zo vies gevoeld. Emily leek behoorlijk aangedaan.
Haar gezicht was zo bleek dat het wel doorzichtig leek. 'Het is zo
fel. Zoveel haat zit erin. Het is moeilijk voor te stellen dat dit
van dezelfde man komt die de Gutenbergbijbel drukte.'
'Het lettertype bewijst het. Denk je dat ze het daarom hebben
verborgen? Om Gutenbergs reputatie te beschermen?'
Gillian keek hem spottend aan. 'Heb je het boek wel bekeken? Het is
niet zomaar een satire. Kijk eens in de marges.'
Met tegenzin opende Nick het boek weer en tuurde naar de
gedecoreerde randen. Zodra hij de afbeeldingen had gezien, wist hij
dat hij ze nooit meer zou vergeten. Ze waren op zijn zachtst gezegd
erger dan de afbeeldingen die ze omlijstten. Plaatjes die hij
nauwelijks kon beschrijven.
'Dit is ziek.'
'Nog zieker dan je denkt. Het is niet zomaar versiering. Het is een
handleiding.'
'Hoe bedoel je?'
'Die gedaante met die mantel. Waarom denk je dat ze steeds groter
wordt op de afbeeldingen? Ze komt steeds dichterbij. Er zit een
geheim in de afbeeldingen in dit boek, net als in de oude
alchemistische teksten. Het is een boek met geheime krachten.'
Nick staarde haar aan. Zoals gebruikelijk wist hij niet wat ze nou
echt dacht.
'Je gelooft dat toch niet echt?' Maar hij kon aan haar gezicht zien
dat ze het wilde geloven.
'Iemand geloofde er in ieder geval wél in,' was het enige wat ze
zei.
Nick wist niet wat hij moest zeggen. Hij keek naar de afbeelding en
dacht aan de grappige beestjes in het boek dat ze in Brussel hadden
gered. 'Het lijkt in niets op het andere bestiarium.'
Gillian verstijfde. 'Het bestiarium van Rambouillet? Hebben jullie
dat gevonden? Mag ik het zien?'
Nick haalde het uit zijn rugzak en legde het naast zijn
soortgenoot. Ze leken bijna identiek. Hij opende de achteromslag en
bekeek het opschrift boven de kaart.
Geschreven door Libellus en verlucht door meester Franciscus. Hij
maakte ook een bestiarium en een nieuwe manier van schrijven.
'Verborgen in de Spreuken van de Koningen van Israël,' vulde Emily
de ontbrekende woorden aan.
Gillian fronste. 'Weet je, ik ben er nooit achter gekomen waar dat
precies op sloeg. Het zal wel iets met deze plek te maken hebben al
die verloren boeken.'
Nick keek omhoog naar de boven hem uittorenende planken. Hoeveel
geheimen zouden er nog liggen tussen al dat oude leer en rottend
perkament? Hoeveel verschrikkelijke visioenen en duivelse rituelen
van mannen die hadden gezocht naar de meest duistere machten van de
aarde?
Een windvlaag trof hem in zijn nek. De kou herinnerde hem eraan dat
ze niet zo lang meer moesten blijven.
'Hoe komen we hiervandaan?'
'Dat komen jullie niet.'
Nick draaide zich bliksemsnel om. De dubbele deuren stonden open.
Even dacht hij bijna dat de spreuken in het boek hadden gewerkt.
Een man met sneeuwwit haar en ogen als gloeiende kolen stond hen
aan te kijken. Zijn lange mantel wapperde in de wind rond zijn
enkels.
'Ik geloof dat u iets voor mij heeft.'
Ik lag op mijn bed te huilen. Ik was verraden. Fust en Kaspar
hadden samen alles van me afgepakt.
Ik viel in een soort slaap, een verdoofde nachtmerrie van
verscheurende beesten, krankzinnige mannen en zedeloze vrouwen die
tot leven sprongen uit Drachs boek. Een duivelse molen verslond
mensen in zijn muil en vermaalde ze tot stof. Een paus met gekloven
hoeven zat op een troon en sprak een verschrikkelijk oordeel over
me uit.
Een woest gebonk op de voordeur wekte me. Was het al zo snel
voorbij? Had het hof beslist? Ik wist niet hoe lang ik buiten
bewustzijn was geweest en toen ik uit het raam keek zag ik alleen
maar mist.
De voordeur werd opengebroken. Voetstappen bonkten op de
traptreden, zwaarder dan die van Günther. Te laat, als een
berouwvolle zelfmoordenaar in het luchtledige, vielen mij de
schellen van de ogen en ik begreep de volle, adembenemende omvang
van wat ik had verloren. Ik wenste dat ik er niet zo slordig mee
had omgesprongen.
Twee mannen beukten de deur van mijn kamer open. Het waren geen
deurwaarders maar gewapende soldaten in de livrei van de
aartsbisschop. Ze riepen me iets toe maar ik was te verdoofd om te
begrijpen wat ze zeiden. Ze sleepten me van het bed; de ene hield
me rechtop terwijl de andere me in mijn gezicht stompte. Ik vroeg
me af of dit ook weer een nachtmerrie was, tot ik bloed in mijn
mond proefde en besloot dat het de werkelijkheid moest zijn.
Ze bonden mijn handen en pakten mijn bestiarium op zonder het te
bekijken, het andere boek, Drachs gruwelboek was achter het matras
gegleden, waar ze het niet konden zien. Toen bonden ze me een zak
om het hoofd en namen ze me mee.