XLIII
In de buurt van Brussel
De man duwde Haltung naar voren en stapte uit de lift. Er volgde
nog een man. Ze droegen beiden een zwartleren jack en een zwarte
bivakmuts die hun gezicht verborg. Ze hadden allebei een pistool in
de hand.
Een van hen leunde naar voren en mompelde iets tegen Haltung, die
een trillende arm richtte naar de machinekamer aan het andere eind
van het pakhuis. De twee gewapende mannen spraken even met elkaar;
de een gebaarde de ander langs de rand te gaan. Instinctief zette
Nick een stap achteruit.
Dat was een vergissing. De vloerlichten aan zijn voeten waren
uitgegaan toen hij stilstond; nu voelden ze zijn beweging en vlogen
ze meteen aan. Niet heel fel, maar fel genoeg om hem te verraden in
de rode gloed van de kelder. De twee gewapende mannen draaiden zich
vliegensvlug om en zagen Nick; een van hen richtte zijn pistool,
maar op dat moment worstelde Haltung zich los uit de houdgreep en
rende naar de machinekamer. De gewapende man aarzelde, lang genoeg
voor Nick om in de gang links van hem weg te kunnen duiken.
Het leek dezelfde nachtmerrie als op het dak van zijn appartement.
Er weerklonken schoten, al wist Nick niet op wie die waren gericht.
Hij rende door de gang tussen de kasten door, bereikte een hoek en
sloeg af naar rechts. Een verlicht pad spreidde zich op de vloer
voor hem uit. Hij vloekte, maar er was niets aan te doen. Hij sloeg
weer links af en toen nog eens rechts, en stopte toen en wachtte
tot de lichten uit zouden gaan. Hij moest ongeveer halverwege zijn
op weg naar de machinekamer. Maar wat als de gewapende mannen daar
eerder aankwamen?
De voetlichten waren gedoofd en lieten Nick in het halfduister
achter, leunend tegen koud glas, hijgend. Hij probeerde zich om te
draaien zonder zijn voeten te bewegen en zocht het vertrek af boven
de kasten naar de verraderlijke gloed die beweging aangaf. Hij was
zo druk bezig met omhoogkijken dat hij het bijna niet zag aankomen.
Een zesde zintuig — misschien een reflectie in het glas, of iets in
zijn ooghoek redde zijn leven. Hij keek even om naar waar hij
vandaan was gekomen en verstijfde. De lichten kwamen op hem af,
golvend naar voren, stapsgewijs, terwijl de voetstappen naderden.
Ze kwamen de hoek om en schoten naar zijn voeten als een opkomende
vloed. Toen stopten ze.
De indringer moest vlak om de hoek zijn. Wist hij dat Nick daar
was? Wachtte hij om te zien of de lichten weer aangingen? Nicks
lichaam schreeuwde hem toe dat hij moest maken dat hij wegkwam, al
wist hij dat dat een zekere dood zou betekenen. Maar hij kon daar
niet blijven staan.
De lichten waren nog steeds aan. Nick kon bewegen zonder te worden
opgemerkt, maar alleen in de richting van het gevaar. Hij
onderdrukte zijn angst.
Doodsbang dat de lichten zouden doven bewoog hij zich voetje voor
voetje naar de hoek van de rij kasten, als een kind dat schuifelt
naar het eind van de hoge duikplank. Hij hurkte neer en voelde de
warmte van de lichten op zijn gezicht.
Ze flitsten weer aan toen de gewapende man de hoek omkwam. Nick
wachtte niet: hij zette zich af en vloog naar voren. De man schoot,
maar te hoog. Nick stortte zich op hem, vloerde hem en rolde toen
weg. Hij zou een gevecht niet winnen. Hij schopte het pistool uit
de hand van de man, krabbelde overeind en vluchtte weg.
Paniek maakte zich van Nick meester. Hij zigzagde tussen de kasten
door en probeerde de weg te vinden naar de machinekamer. Hij zat
opgesloten in een doolhof en kon niet meer dan een armlengte voor
of achter zich kijken. Er klonken nog drie schoten, drie
bliksemflitsen, schrikbarend luid in de lage ruimte. De laatste
bleef doorklinken in zijn oren; de knal weerkaatste in het duister.
Was hij geraakt? Was dit hoe het voelde om te sterven?
Het was een alarm. Misschien had een van de kogels iets gevoeligs
geraakt. Het hielp Nick niet. De alarmlichten knipperden door de
ruimte; het gerinkel overstemde eventuele geluiden die de vijand
maakte. Aan het andere eind van de gang daalden stalen luiken neer
vanaf het plafond, de glazen muren van de machinekamer versperrend.
Ze waren al lager dan zijn hoofd gedaald en gleden met
verontrustende snelheid omlaag. Nick had geen keus en wierp
zich naar voren. Hlij sprintte door de gang, biddend dat er niemand
met een pistool achter hem aan zat. Alle vloerlichten schenen nu op
volle sterkte, terwijl een opgenomen stem dringende instructies
blafte die hij niet kon horen of verstaan. De knarsende luiken en
rinkelende bellen klonken overal om hem heen, met op de achtergrond
een keihard gebulder als van een straalmotor die zich opmaakt voor
het opstijgen.
De deuren voelden zijn nadering en gingen automatisch open. Het
luik ging nog steeds dicht en de opening was nog maar zo'n dertig
centimeter hoog: hij wierp zich op de grond en gleed
eronderdoor.
Het luik raakte de vloer en sloeg met een klap dicht. Nick keek om
zich heen, trillend van de schrik. Atheldene en Emily gluurden
vanachter het apparaat. Van de gewapende mannen was niets te
bekennen.
Hij ging op zijn hurken zitten. Hij durfde nog niet te proberen om
op te staan. 'Wat is er gebeurd?' Hij moest schreeuwen om zichzelf
te horen boven het gebulder achter de luiken uit.
'De rook van de schoten zette het alarm in werking,' zei Atheldene.
'Dat is heel fijn afgesteld zoals u wel zult begrijpen gezien de
inhoud van die kluis.'
'Waarom zijn de sproeiers niet geactiveerd?'
'Die zijn hier niet. Water over al die boeken sproeien zou bijna
even erg zijn als ze verbranden. Ze sluiten de opslagruimte
hermetisch af en zuigen alle lucht eruit.' Hij klopte met zijn
vuist op de vriesdroogmachine. 'Net een uit de kluiten gewassen
versie van dit dingetje.'
Nick wreef over zijn gezicht. 'Gelukkig kon ik nog net op tijd
wegkomen.'
'Inderdaad.'
'Wat is er met Haltung gebeurd?'
'Ze hebben hem vermoord,' zei Emily. Haar gezicht was lijkbleek.
'Die mannen, wie het ook waren, hebben hem doodgeschoten.'
Aan de andere kant van het luik stierf het gebulder weg. De
alarmbel was ook gestopt of misschien, dacht Nick, kon het geluid
zich in het vacuüm niet verplaatsen.
'Wat moeten we nu doen?'
Atheldene knikte naar de stalen luiken. 'Niets. Die luiken kunnen
alleen vanaf de bovenverdieping worden geopend. En zelfs als we ze
konden openen, zou dat een slecht plan zijn. Het is aan de andere
kant net als in de ruimte.'
'Hoe moeten we hier dan wegkomen?' Nick keek om zich heen. Er waren
geen deuren te bekennen behalve die naar de centrale kluis.
'We zullen moeten wachten tot de politie arriveert. Dat zal niet
lang duren.'
Dat was voor Nick geen geruststelling. Hij was dan in België, maar
zodra de politie zijn naam in een computer invoerde, zou ze zeker
alles over hem te weten komen. Hij zocht verwoed om zich heen. Er
moest toch ergens een luchtkoker zijn, een vluchtluik, een
onderhoudstunnel. Wat dan ook. Het enige wat hij zag was een
betonnen gevangeniscel. De enige kans op een vluchtweg was achter
het apparaat, waar een zestig centimeter brede buis de muur in
verdween.
Nick onderzocht hem. 'Bijna volmaakt vacuüm,' had Haltung gezegd.
De lucht moest dus ergens heen gaan. Er was een stalen koppelstuk
waar de buis op de muur aansloot, met vier vleugelmoeren
vastgeschroefd. Nick rende erop af en draaide aan een ervan. Er zat
geen beweging in.
Hij zocht naar iets om mee te slaan en vond een bijl in een nis in
de muur. Hij greep hem beet, draaide hem om en hamerde op de moer
met het platte gedeelte van de bijl. Het sidderde en draaide toen
een beetje. Hij bleef doorgaan, wanhopig beukend tot hij de moer
een paar slagen had doen ronddraaien. De bout zelf moest wel
tweeënhalve centimeter dik zijn geweest, maar nu zat hij los genoeg
om met de hand los te worden gedraaid.
'Hierheen,' riep hij naar Emily. Hij wees naar de bout. 'Probeer
die eruit te krijgen.'
Ze begreep het onmiddellijk. Nog drie te gaan. Nick keek om naar de
luiken en vroeg zich af wat erachter gebeurde. Was de politie
gearriveerd? Waren de mannen met bivakmutsen gestikt, of waren ze
zoals hij ontsnapt voordat de kluis hermetisch werd gesloten?
De vierde bout was het moeilijkst. Tegen de tijd dat hij die los
had gekregen, had Emily de andere drie eraf gedraaid. Hij knielde
naast haar neer, hun handen verdrongen elkaar als die van kinderen
met een kerstcadeautje. Ondanks de kille lucht zweette Nick.
De bout liet los. Nick sprong achteruit, verwachtend dat de buis
als een baksteen zou vallen. Hij bleef zitten.
Aan de andere kant van de ruimte sloeg iets tegen de luiken. Uit
woede en frustratie tilde Nick zijn been op en ramde met zijn voet
tegen de buis. Hij sprong met een knal los van het koppelstuk en
viel op de grond, pal naast zijn tenen. Een donker gat gaapte in de
muur. Toen hij zijn hand ernaartoe bewoog, voelde hij een stroom
koude lucht.
'Beter dan niets,' mompelde hij onzeker. Hij keek om naar het
apparaat. 'Is het boek klaar?'
Atheldene keek naar de wijzers. 'Het duurt nog minstens een uur
voor het op kamertemperatuur is.'
'Zoveel tijd hebben we niet.'
'Wat bedoelt u?' Atheldene greep hem bij de arm. 'Dat boek is van
onschatbare waarde. U kunt het niet halverwege het proces eruit
rukken.'
Nick schudde hem van zich af en rende om het apparaat heen naar
liet bedieningspaneel. Hij zocht de knoppen af tot hij een grote
rode zag waarop notausschaltung stond. Uitknop voor noodgevallen.
Hij ramde er met zijn handpalm op. Het zoemende lawaai in het
apparaat stierf weg. Het slot klikte open. Hij opende het deurtje
en haalde het boek eruit. Het voelde koud aan, maar niet hard.
Ik weet niet eens waarom ik het pak, dacht hij. Maar
iemand vond het toch waard om voor te doden.
'Het is niet van u,' protesteerde Atheldene. 'Wacht gewoon op de
politie.'
'Dat kan ik niet.'
Nick stak het boek met de kaart in zijn rugtas en overhandigde die
aan Emily. Toen wurmde hij zich met zijn hoofd naar voren door het
gat. Hij kwam in een smalle betonnen tunnel, nauwelijks breed
genoeg voor zijn schouders. Hij liep een paar meter rechtdoor en
hield op bij een massieve muur.
'De lucht moet nog altijd ergens heen gaan.'
Hij wapperde met een hand boven zijn hoofd en voelde leegte. Hij
wurmde zich rond tot hij op zijn rug lag en keek omhoog. Een paar
meter boven zich zag hij een tralierooster afsteken tegen de
stadsverlichting in de lucht. Hij trok zijn knie op en zette zich
af, de schacht in kronkelend tot hij het rooster kon aanraken. Het
kon moeiteloos worden opgelicht. Hij schoof het opzij, hees zich
door het gat en liet zich neervallen op bevroren gras.
Hij was tevoorschijn gekomen aan de zijkant van het gebouw. Terwijl
Emily achter hem aan kwam, stond Nick op en liep voorzichtig naar
de voorkant. Een lichaam lag uitgestrekt op het asfalt bij het
wachthuisje, een ander bij de trap naar de voordeur. Een zwarte
Lexus fourwheeldrive met Italiaans nummerbord stond schuin
geparkeerd op de parkeerplaats, Atheldenes Jaguar blokkerend.
Sirenes huilden in de bevroren nachtlucht ver weg, maar steeds
dichterbij. Hoe moest hij daar wegkomen? Er waren geen andere
voertuigen op de parkeerplaats en geen teken van leven in de
omringende gebouwen. In dat uitgestrekte industriegebied zouden ze
te voet niet ver komen.
En toen hoorde Nick de muziek.
Eerst dacht hij dat het een zinsbegoocheling was, want zijn oren
gonsden nog steeds van het lawaai in de kelder. Maar het stierf
niet weg en begon zichzelf niet te herhalen zoals deuntjes dat
meestal doen. Hij luisterde. Het was Bob Marley, zo'n beetje het
meest misplaatste wat hij zich daar had kunnen voorstellen. Het
leek uit de Lexus te komen.
Een liedje was beëindigd en een nieuw begon. Nick keek van
dichterbij en zag dat er rook uit de uitlaat van de Lexus kwam,
opwolkend in de nachtlucht. Zat er iemand in de auto? Hij kroop
dichterbij, probeerde voorbij de hoofdsteun te kijken. Een felle
lamp aan de muur straalde door de voorruit: als er iemand in had
gezeten, zou die een volmaakt silhouet hebben gevormd. Hij zag er
geen. En de motor draaide.
Hij glipte ernaast, onder de raampjes blijvend, en reikte naar de
portierkruk aan de bestuurderskant. Met een diepe zucht rukte hij
de autodeur open.
Hete lucht vloog uit het warme interieur van de auto. Die was leeg.
Nick plofte op de stoel van de bestuurder en schakelde de
versnellingspook in zijn achteruit. De versnelling was gevoeliger
dan hij gewend was: de auto schoot met piepende banden naar
achteren. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij Emily vanaf de open
luchtschacht over het gras aan komen rennen, terwijl ze zijn tas
droeg. Toen leek ze opeens te struikelen. Ze viel voorover op
handen en knieën en verdween uit het zicht.
Nick keek weer om. De voordeur van het pakhuis was opengevlogen;
een andere man met bivakmuts stond op de traptreden met een pistool
in zijn hand. Hij keek verwilderd om zich heen; de sirenes werden
luider.
Emily trok een portier open en stortte zich op de achterbank. Zodra
Nick zag dat ze in de auto was, gaf hij vol gas. Door zijn paniek
en onbekendheid met de auto, ramde hij bijna een lantaarnpaal; hij
week uit en schoot daardoor alleen maar op het wachthuisje af. Zijn
grillige rijgedrag redde hem waarschijnlijk het leven. Het raampje
aan de bijrijderskant spatte uiteen toen de schutter op de trap
eindelijk beseft had wat er gebeurde; een regen van glasscherven
vloog door de auto, Nicks arm en gezicht verwondend, maar de kogel
trof geen doel. Nick sloeg er bijna geen acht op. Hij was al tussen
de poorten door gereden. Hij reed met gierende banden de oprijlaan
uit.