L
Straatsburg
De schikgodinnen trekken ons vaak omlaag zoals de golven van de
oceaan, en al onze inspanningen leiden dan nergens toe. Maar soms,
zelden, jagen ze ons voort op de golven, zo snel dat zelfs engelen
moeite hebben ons bij te houden. Dat was mijn ervaring in die
gouden maanden in Straatsburg. Met Dritzehns geld loste ik mijn
oude schulden af en herstelde ik mijn krediet. Daardoor kon ik
nieuwe leningen sluiten, onder betere voorwaarden, om metalen voor
ons project te kopen die op hun beurt als onderpand golden voor
andere leningen. Daarmee kocht ik weer andere metalen, die zorgden
voor meer leningen en nog eens, een virtuele cirkel. Natuurlijk
waren er in die maanden weinig inkomsten om de leningen mee af te
betalen, maar daar had ik rekening mee gehouden. Ik was
overeengekomen dat de rente bij het totale bedrag zou worden
opgeteld en dat niets ervan vóór oktober van het volgende jaar zou
moeten worden terugbetaald, wanneer de spiegels in Aken werden
verkocht. Dan zou ik, als de winst binnen was, mijn inspanningen
weer kunnen richten op de aflaten.
Sommige nachten droomde ik dat ik boven op een enorme toren van
spiegels zat die tot halverwege de hemel reikte, zwaaiend en
buigend als een touw in de wind. De hoogte deed me duizelen; ik
wist dat één enkele windstoot de hele toren zou doen instorten en
verwoesten. Maar dat gebeurde niet.
Het maken van de spiegels vereiste twee verschillende processen. De
omlijsting moest uit de legering worden gegoten en de stalen
spiegels moesten worden opgepoetst tot ze optimaal weerkaatsten.
Uiteindelijk zou het ene gedeelte aan het andere worden
bevestigd met klemmetjes, maar we waren het erover eens dat dit in
een zo laat mogelijk stadium moest gebeuren. Als de lente kwam
zouden we een boot huren om onze lading over de Rijn naar Aken te
voeren, en we wilden niet dat de spiegels onderweg vol krassen
zouden komen te zitten. Geen van beiden wisten we hoe dat de
heilige eigenschappen zou beïnvloeden. Daarom goten we de
omlijstingen in St Arbogast, waar ik de smeltoven had staan, en
gebruikten we Dritzehns huis voor de spiegels.
Eind september roerden de schikgodinnen zich opnieuw. Ik had die
dag in Straatsburg doorgebracht, het bezorgen van de volgende
lading metalen regelend en mijn schuldeisers bezwerend dat alles
volgens plan verliep. De zon zakte al naar de horizon, maar ik
hoefde me niet te haasten. Ik legde de afstand tussen mijn huis in
de stad in die maanden zo vaak af dat ik een paard had gekocht, een
makke merrie die ik Mercury noemde. Ik besloot dus Dritzehn op te
zoeken.
Ik naderde juist zijn huis, om twee honden heen rijdend die om een
stuk slachtafval vochten dat van een slagerskar was gevallen, toen
ik een luide stem achter me hoorde.
'Johann?'
Het was niet ongebruikelijk op straat te worden aangeroepen. Ik
woonde al bijna vier jaar in Straatsburg en mijn naam was
welbekend, al was het maar omdat ik zoveel mensen geld schuldig
was. Wat mij trof was de verbazing in de stem, de kracht van een
laat weerzien. Ik had geen lang verloren vrienden die ik terug
wilde zien.
Ik draaide me om, vrezend voor wie daar zou staan. In eerste
instantie herkende ik hem niet. De laatste keer dat ik hem had
gezien was hij jong en gezond geweest, bruisend van energie. Nu was
zijn gezicht gegroefd, zijn haar veel grijzer dan het mijne. Hij
liep met een stok, slepend met één been. Maar wat voor tegenslagen
zijn leven ook hadden getroffen, ze hadden het vuur dat hem
aandreef niet getemperd.
Aeneas?'
Hij straalde. 'Je bent het echt! Ik wist het wel. Je ziet eruit
alsof de tijd je genadig is geweest. Anders dan bij mij.'
Ik keek even naar zijn afgestorven been.
'Wat is er met jou gebeurd?'
'Ik ben naar Schotland gegaan.' Hij grijnsde. 'Een barbaars oord.
Ik ben er bijna omgekomen. Toen zonk mijn schip en moest ik naar
huis toe lopen.'
Het was ongetwijfeld verschrikkelijk geweest, maar hij zei het met
zoveel schik dat ik wel moest lachen. 'Je kwam op de dag dat ik je
ontmoette ook al bijna om,' herinnerde ik hem. 'Je moet toch wat
beter oppassen. Maar wat doe je hier in Straatsburg?'
'Ik moet hier een of andere priester uit Heidelberg ontmoeten. Ik
geloof dat ze willen dat ik de paus ga bespioneren.' Hij knipoogde.
'Maar ik ben een Italiaan; ze zullen wel verwachten dat ik te laat
kom. De laatste keer dat ik je zag, spraken we af in een herberg.
Ik had niet gedacht dat het zes jaar zou duren, maar ik ben blij
dat we elkaar eindelijk hebben gevonden. Drink je een glaasje met
me?'
Ik had me vergist. Er waren wel gezichten uit het verleden die ik
graag terugzag.
Ik nam hem mee naar een wijnkelder bij de rivier, een waar ik nooit
eerder was geweest. Ik wilde elke plek vermijden waar Drach ons
samen zou kunnen zien, op de een of andere manier behoorden hij en
Aeneas tot verschillende delen van mijn leven. Ik wilde niet dat ze
elkaar zouden ontmoeten.
Aeneas hief zijn glas en dronk op mijn gezondheid. 'Je bent een
buitengewone kerel, Johann. Je kwam geheel volgroeid op de wereld,
opduikend uit de riviermodder, en verdween weer als een dief in de
nacht. En daar ben je nu dan weer, gezien je dure uitmonstering
blijkbaar een rijke koopman. "Varium et mutabile semper,"
zoals de dichter zegt. Telkens veranderlijk en verrassend.'
Hij staarde me aan met zijn vertrouwde blik, hoopvol en
onderzoekend als altijd.
'Het spijt me dat ik je zo plotseling in de steek liet,' zei ik.
'Ik moest weg.'
Aeneas verwachtte meer. Toen hij zag dat dat niet kwam, knikte hij.
'Ik neem aan dat zelfs mannen die uit de modder opduiken hun
verleden hebben. Misschien vertel je me ooit nog wel eens hoe je
daar die dag terechtkwam.'
Ik veranderde van onderwerp. 'En Nicolaus? Hoe gaat het met
hem?'
Aeneas keek bedroefd. 'We spreken elkaar niet meer zo vaak. Je weet
dat de paus pas het concilie van Basel heeft ontbonden?' Dat wist
ik niet, maar ik wist wel dat het tot voor kort nog bestond. Om de
paar maanden hoorde ik wat nieuws erover in de kerk of op de markt,
en was verbijsterd dat het concilie waar ik zes jaar eerder zo kort
aan had deelgenomen, nog altijd voortduurde.
'Het concilie was eindelijk iets gaan betekenen. Er is zoveel
verrotting binnen de Kerk, en het begint allemaal aan de top. Met
concilie had wat zinnige maatregelen getroffen om de ergste
misstanden aan te pakken. Natuurlijk moest de pauselijke macht
hiervoor worden ingeschakeld. Wij het concilie — moesten zorgen dat
de paus een dienaar van de gemeenschap van de Kerk was, en niet
haar meester.'
Hij sprak geanimeerd, op zijn kruk wiebelend onder het spreken en
mij vaak in de ogen kijkend om te zien of ik instemde. Ik probeerde
neutraal te kijken; dat wakkerde zijn enthousiasme alleen maar
aan.
'De paus, die bang was om zijn positie kwijt te raken, ontbond het
concilie in Basel en beval dat het in Italië weer bijeen zou komen.
Door het dichter bij Rome te hebben, hoopte hij dat het zich naar
hem zou schikken. Veel leden gehoorzaamden: maar wie van ons inzag
dat de Kerk moest worden hervormd, weigerde. Wij bleven in Basel en
stemden voor het buiten werking stellen van de paus, die eindelijk
zijn ware gezicht had getoond.'
'Nicolaus ging zeker naar Italië,' raadde ik.
'Hij had zo zijn redenen. Ik kan me er niet mee verenigen. Hij wil
dat de Kerk verenigd wordt; ik wil dat ze verbeterd wordt.' Aeneas
staarde mistroostig naar de tafel. Toen brak er opeens een glimlach
op zijn gezicht door. 'Of liever, de mannen in Basel willen dat,
die mijn inkomen betalen.'
Ik weet niet wat er van de priesters uit Heidelberg is geworden die
hem wilden ontmoeten. We zaten urenlang in de herberg, kopjes wijn
en borden met eten legend. Zoals altijd voerde Aeneas het meest het
woord, maar ik hoorde graag toe. Hij was aangenaam gezelschap. Met
Kaspar praten was altijd netelig: alles werd betwist, geen enkel
compromis of onbeduidende onwaarheid hield ooit stand tegen zijn
sarcasme. Ik wist nooit wanneer me de onbenulligste opmerking voor
de voeten zou worden geslingerd — of hem opeens zo kwaad zou maken
dat hij de hele avond zou blijven mokken. Het was opwindend, maar
ook uitputtend.
Aeneas beroemde zich er echter op dat hij niet gauw kwaad werd of
iemand kwaad maakte. Hierin was hij maar af en toe succesvol: zijn
liefde om te spreken was zo groot dat de woorden vaak vooruitliepen
op tact. Maar hij erkende zijn fouten altijd, met zo'n oprecht
berouw dat het onmogelijk was hem niet te vergeven.
'Het is fijn om je zo gezond en wel terug te zien,' zei hij tegen
me. Ik geloofde hem: hij genoot altijd oprecht van de mensen om hem
heen. 'Ben je getrouwd?'
Iets van de herinnering aan de ellende met Ennelin moet op
mijn gezicht te zien zijn geweest. Zelfs nog voor ik kon
protesteren, sprak hij haastig verder. 'Wat mij betreft, ik ben
sinds kort verliefd. Stapel. Er is een vrouw in de herberg waar ik
verblijf Agnes heet ze uit Biscarosse. Een verrukkelijk
schepsel.'
Ik kon het niet helpen dat ik in zijn verhaal werd gezogen. 'Reist
ze alleen?'
'Haar echtgenoot is een koopman. Hij laat haar daar achter terwijl
hij de rivier af en aan vaart om zijn zaken te behartigen. Ik zag
hem twee dagen geleden aan het ontbijt. Een sukkel. Hij verdient
haar niet.'
'Wil je de Kerk op die manier hervormen? Door de vrouwen van andere
mannen te versieren?'
Aeneas staarde me met een droefgeestige blik aan. 'Ik heb de
geloftes van het priesterschap nooit kunnen aanvaarden. Ze heeft
mijn hart met één enkele blik veroverd. Zie je de wallen onder mijn
ogen? Ik kan door haar niet slapen. Elke nacht ga ik bij haar langs
en smeek ik, maar ze blijft koel en onwrikbaar als marmer. Ze laat
me niet toe maar geeft me wel reden tot hoop. Misschien zal ik haar
vanavond eindelijk veroveren. Dat moet, want morgen ga ik alweer
terug naar Basel.'
Hij liet zijn hoofd als een hond zakken. 'Ik weet dat deze liefde
me verwoest. Maar ik heb deze kwelling liever dan een suf en
gezapig leventje. Kun je dat begrijpen?'
'Ik begrijp het,' mompelde ik, en het verlangen in mijn stem moet
zijn doorgedrongen tot Aeneas' zelfmedelijden. Hij wierp een
vluchtige blik op me.
'Ik zal maar niks vragen,' zei hij. 'Je vertelt het me toch niet.
Maar ik hoop dat we allebei het hart van onze geliefde voor ons
zullen winnen.'
Daar hief ik mijn glas op.
'En nu moet ik gaan.' Hij stond plotseling op. Bij een andere man
zou dat onbeleefd zijn overgekomen; bij Aeneas betekende het alleen
dat zijn actieve geest weer een sprong vooruit had gemaakt. 'Ik
moet nu gaan slapen als ik mijn Agnes vanavond wil gaan
verleiden.'
Ik vond het jammer dat we uiteen moesten gaan. Hij had me herinnerd
aan een eenvoudiger periode van mijn leven, een rustige periode,
toen al wat ertoe deed het plichtsgetrouw kopiëren van Nicolaus'
woorden was. En wat was ik er slecht aan toe geweest voordat hij me
redde. En ik had hem alleen maar terugbetaald met een plotseling
verdwijnen en ontwijkende opmerkingen. Ik was hem meer
verschuldigd; ik wilde hem mijn dankbaarheid duidelijk maken.
'Het spijt me van Basel.' Ik trok de spiegel uit de bijbel aan mijn
riem. Het was voor mij in die gouden maanden een talisman geworden,
het
bewijs van ons geluk. Ik droeg hem overal bij me. 'Ik ben je
gulheid nooit vergeten.'
Zijn gezicht klaarde verrukt op. Hij omarmde me. 'Ik ben blij dat
ik je heb teruggevonden. Ik hoop dat je niet weer opeens
verdwijnt.' Hij nam de spiegel uit mijn hand en onderzocht hem
glimlachend. 'Mijn spiegel uit Aken. Die was ik bijna vergeten. Ik
kan me niet herinneren dat hij me ooit geluk heeft gebracht, maar
misschien heeft hij een ergere ramp afgewend die me anders zou zijn
overkomen. Misschien stond ik te ver ervandaan om het volle effect
van de stralen te voelen.'
Hij gaf me de spiegel terug. 'Ik kom toevallig net uit Aken, een
opdracht van het concilie.'
'Is alles daar in orde?' vroeg ik, onverschilligheid voorwendend.
Ik had hem het geheim van de spiegels niet verteld. 'Is alles in
gereedheid voor de bedevaart van volgend jaar?'
'Het is een ramp.' Aeneas begon al weg te lopen, popelend om naar
zijn herberg terug te keren. 'Is het nieuws hier nog niet
doorgedrongen? De pest teistert het noorden. Niemand weet wanneer
dat zal ophouden of hoeveel mensenlevens het zal kosten. De
autoriteiten van Aken hadden geen keus en moesten de bedevaart wel
een jaar uitstellen.'
Hij tuurde naar me in het toenemende duister. 'Wat is er, Johann?
Je ziet eruit alsof je weer gaat verdwijnen.'