XLII
Straatsburg
De schroef werd vaster aangedraaid. De degel piepte terwijl hij
op het vochtige papier werd gedrukt. We hielden hem even op zijn
plek en heten hem toen weer omhoogkomen. Drach pelde het papier van
de plaat en legde het over een touw dat tussen twee balken was
ingespannen.
'Achtentwintig.'
Achtentwintig. Ik liet de schroef van de pers los en liep naar het
papier om het te onderzoeken. In zekere zin was er niets te zien:
het was precies hetzelfde als de vorige zevenentwintig. Maar voor
mij was dat exact wat ik wilde. Ik staarde ernaar als een ouder
naar zijn kind. Beter dan een kind, want een zoon is maar een
onvolmaakte kopie van zijn vader. Deze was volmaakt.
Hij was niet mooi. De tekst was monotoon, moeilijk te lezen, want
de stalen drevels hadden zoveel tijd gekost om te snijden dat we
alleen nog hoofdletters hadden. Er was niets te bekennen van de
variatie in grootte of druk die een klerk zou hebben gebruikt
behalve een flamboyante initiaal die Kaspar apart in de koperen
plaat had gegraveerd. Voor de achtentwintigste maal keek ik ernaar
en zuchtte. Mijn eentonige rijen van woorden, waarvan de grootste
verdienste hun regelmatigheid was, tegenover de levendige golvingen
en wilde ranken van zijn ene letter. Het sprak boekdelen.
Kaspar legde een nieuw vel papier klaar en we namen weer onze
posities in tegenover elkaar aan de schroef. Dit waren voor mij
gouden tijden. Rustige middagen, opgesloten in onze kelder, beiden
eensgezind werkend aan ons gezamenlijk doel. Op die ogenblikken kon
ik bijna
vergeten welke prijs ik ervoor had betaald.
'Ik heb ooit een Italiaan ontmoet, een koopman, die helemaal naar
Cathay was gereisd,' zei Kaspar. 'Weet je wat hij daar
aantrof?'
'Mannen met een hondenkop en voeten als paddenstoelen?'
Kaspar lachte niet. Zoals veel scherpzinnige mannen, had hij geen
boodschap aan de lol van anderen.
'In plaats van goud en zilver, betaalden ze elkaar daar met
papier.'
Ik lachte en knikte in de richting van de achterkamer. Een riem
papier stond op een werkbank gestapeld, in afwachting van de pers.
'We zouden naar Cathay moeten gaan. Dan zouden we rijk worden. We
zouden ons papier kunnen gebruiken om hun zilver op te kopen, dat
vervolgens hierheen voeren om nog meer papier te kopen, en dat dan
weer gebruiken om nóg meer zilver in Cathay te kopen...' Ik keek
hem wantrouwig aan, me afvragend of dit weer een van zijn
gecompliceerde grapjes was. 'Als dat echt zo makkelijk was, zou
elke papierkoopman in Italië nu al zo rijk zijn als de paus.'
'Misschien.' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik geloof dat hun
prinsen hun papier met een of ander teken moeten markeren, zoals
onze koningen dat op munten doen.'
'Als je de kop van een koning van een muntje wegsmelt, is het nog
altijd goud. Als je het van een stuk papier afkrabt, is er alleen
nog maar papier over. Als je het verbrandt, heb je helemaal niks
meer.' Ik draaide de schroef terug en trok het vel papier van de
pers. 'Negenentwintig. Ik denk dat je koopman je wat op de mouw
heeft gespeld met zijn reisverhaal.'
'Is het zo moeilijk te geloven? We doen hier toch precies
hetzelfde? Wij nemen stukjes papier die ons een penning per dozijn
kosten, en verkopen ze voor drie zilveren penningen per stuk aan de
kerk. Die verkopen ze op hun beurt voor zes penning. Is het papier
intrinsiek veranderd?'
Dit moest wel een grap zijn. 'Mensen betalen niet voor het papier.
Ze kopen een boetedoening voor hun zonden. Het papier is maar een
bonnetje dat de kerk verschaft.'
'Maar zonder het papier is er geen transactie. Denk je dat we op de
Dag des Oordeels zullen opstaan met onze handen vol aflaten en die
aan Sint Pieter overhandigen alsof we een jaargeld wilden
verzilveren?'
'God mag het weten.'
'Als God het weet, waarom heeft Hij dan een stuk papier nodig om
eraan herinnerd te worden? Mensen hebben het papier nodig omdat ze
goedgelovige sukkels zijn.'
Het verbaasde me telkens weer hoe Kaspar zo grof kon praten over
mensen, alsof hij tot een andere soort behoorde.
'Het papier wordt door de kerk gezegend.'
'Omdat de kerk weet dat men er meer voor betaalt wanneer men er
meer voor terugkrijgt. Zelfs als het niet meer waard is dan het
zogenoemde geld van Cathay.' Hij toonde me weer zijn vreemde
lachje, tegelijkertijd samenzweerderig en neerbuigend. 'Je weet
best dat het waar is. Dit is de alchemie waarvan jij hoopt rijk te
worden: iets waardeloos omzetten in iets waardevols.'
'Als het lukt.'
Ik draaide de pers terug. In de tijd dat we hadden gepraat, hadden
we nog drie aflaten geperst. Ik pelde het verse exemplaar van de
pers en controleerde het, nog steeds vol ontzag voor de
volmaaktheid ervan. Hoe lang zou het duren voordat ik het zat zou
zijn? Honderdmaal? Duizendmaal? Tienduizend?
Maar zelfs terwijl ik de verrukking proefde, voelde ik haar al
wegebben. Ik onderzocht het papier van dichterbij. De letters
stonden er allemaal, elk op de juiste plek. Maar ze leken minder
scherp dan eerst, als gesteente dat door de vele voeten glad is
gesleten. Ik wreef mijn ogen uit, me afvragend of ik door de vele
uren in de kelder mijn ogen had verpest.
'Wat is er?'
Ik stond bij het raam. Het gegraveerde glas wierp kringelende
schaduwen over het papier, maar de letters waren duidelijk te zien.
Ik vergiste me niet. De lijntjes waren waziger geworden en
uitgespreid, wat elke letter dikker had gemaakt. Sommige waren
bijna onontcijferbare vlekken geworden. Zelfs Drachs kapitaal was
minder egaal.
Ik vond de eerste partij die we hadden gedrukt en vergeleek die
ermee. De tekst was scherp, veel beter leesbaar dan de andere. Ik
liet hem aan Kaspar zien.
'Misschien hebben we niet hard genoeg gedrukt.'
We drukten een andere af, en toen nog een. Bij de derde poging viel
er niet meer aan te twijfelen. Bij elke persgang werden de lijnen
langzaamaan steeds onduidelijker. Uiteindelijk zou deze
geleidelijke slijtage de tekst onleesbaar maken.
Ik keek om me heen door de kamer naar zo'n dertig en nog wat
aflaten die aan touwen hingen of op onze tafel lagen gestapeld. Ze
tartten me met hun bedrieglijke volmaaktheid.
Maar ik had nijpender problemen.
'Waarom is dit gebeurd?'
Drach leunde over de pers heen en drukte zijn vingers in de groeven
van de koperplaat. 'Koper is zacht; de druk die we nodig hebben om
de afdrukken te maken is enorm groot. Elke kopie die we maken, plet
en vervormt de plaat.'
'Valt daar niets aan te doen?'
'Een nieuwe plaat maken.'
'Het heeft Dunne een week gekost om deze te maken.' Ik maakte in
gedachten een globale berekening. 'Ik heb hem drie gulden betaald
voor het werk aan de koperplaat. Als een plaat maar dertig of
veertig of vijftig aflaten kan produceren voor drie penningen per
stuk, zouden we bij elke partij een hele gulden verliezen. En dan
rekenen we nog niet eens de kosten van papier en huur mee...'
'Je klinkt als een koopman.'
'Een van ons moet dat toch doen.' Ik voer woedend tegen hem uit.
'Waarom heb je ons hier niet voor gewaarschuwd?'
'Ik heb nooit genoeg kaarten gedrukt om daarachter te komen.'
Ik liet me op de vloer zakken. De belofte van Ennelins bruidsschat
had volstaan om Stoltz de geldschieter over te halen mij wat meer
krediet te verlenen, maar ik had al zoveel ik kon opgenomen. Zelfs
wanneer ik haar zou trouwen, zou ik het merendeel van het kapitaal
alleen al moeten gebruiken om mijn huidige schulden af te
betalen.
Ik pakte een van de aflaten op die naast me op de grond waren
gevallen. Tranen vertroebelden het geschrift. Ik had mijn leven
verpand om dit project na te jagen omdat ik geloofd had dat ik iets
waardevols kon maken.
Nu had ik alleen nog papier.