XXXVI
Straatsburg
Een poot begon vaste vorm aan te nemen. Precies zoals een
moederbeer het vormeloze hoopje tot de uiteindelijke gedaante likt
van haar jong, zo raspte de tong van de beitel over het steen om de
beeltenis uit te hakken. Ik kon de glooiing van de lende al zien
opdoemen uit het rotsblok; een gewelfde rug en een knobbel die een
oor of snuit zou worden.
De steenhouwer stond over zijn werkbank gebogen op het plein en
hakte de vorm uit. Achter hem torende de kathedraal, waar het dier
zich uiteindelijk zou schurken aan de pilaren en gewelfde takken
tussen open plekken.
Op deze manier geeft God ons allen gestalte, bedacht ik: met een
regen van slagen hamert Hij op ons, om zo uit het ruwe gesteente
van onze schepping onze ware gedaante bloot te leggen. Een tikje
hier en een breukje daar, een stofwolk, het geratel van stukjes die
vallen op de keien. Weer een stukje van onze onvolmaaktheid
weggehakt. Het gaafste soort huid is littekenweefsel.
'De glooiing van de knie is te hoekig.'
Er gleed een schaduw over de werkbank. Drach was gearriveerd,
achter mij opduikend zonder iets te zeggen. Hij keek even naar de
beer die uit het steen tevoorschijn kwam als uit een bos, en toen
naar de tekening die op het tafelblad was vastgeprikt.
De steenhouwer keek op. Hij was vertrouwd met Drachs
onderbrekingen. 'De beer moet naast de zuil passen. Ik heb hem wat
lager laten hurken.'
Drach lachte en liep zwierig weg. Ik volgde hem over het stenen
plein. Het leek op een kerkhof: een veld van stenen in
verschillende staat van voltooiing, van rotsblokken die net uit de
groeve waren gesleept tot fijn gecanneleerde gedeeltes van bogen
die alleen nog een sluitstuk nodig hadden om rechtop te staan.
'Zo maak je kopieën,' zei Drach. 'Ik maak een plaatje en hij
kopieert het. Niets is eenvoudiger.'
'Je zei zelf dat het geen echte kopie is.'
'Echt genoeg.'
'Voor mij niet.'
We gingen zitten op een grof gehakte natuursteen. Op een stenen
kapiteel tegenover ons trok een bebaarde man bladeren uiteen als
gordijnen en tuurde naar buiten. Ik tuurde ernaar maar het was er
niet een van Kaspar.
'Ik heb een manier ontdekt om geld te verdienen,' zei hij
opeens.
Er was een seizoen voorbijgegaan sinds ons experiment in Dritzehns
kelder. Dat was niet mijn bedoeling geweest, maar de tijd onttrekt
zich soms aan iedere planning en rede. Drie dagen daarna kon ik me
niet zo opschroeven om er zelfs aan te denken. Toen mijn
melancholie begon te verminderen, kon het me niet meer schelen. Ik
vond andere dingen om te doen; ik richtte mijn energie op het
verdienen van de kost en het bekostigen van mijn huishouden. Ik
bleef steeds langere pozen in St Arbogast; Drachs bezoekjes werden
steeds minder frequent. De passie die zo sterk in mijn aderen had
gestroomd, verflauwde. Maar toen Drach een jongen stuurde om mij
voor deze vergadering uit te nodigen, kwam het ongenood terug, met
volle kracht.
'Vertel op.'
'In deze stad woont een weduwe genaamd Ellewibel. Ze woont bij de
wijnmarkt in de buurt.'
Hij zweeg, spelend met de spanning. Ik kwam hem tegemoet. 'Verwacht
je van mij dat ik met die weduwe trouw om haar geld?'
'Nee. Maar zij heeft een dochter, Ennelin. Vijfentwintig jaar oud
en nog ongetrouwd. Als Ellewibel een man zou kunnen vinden die haar
wil huwen, zou de bruidsschat enorm zijn. Genoeg geld voor ons om
onze kunst te bekostigen.'
Ik staarde hem aan. Hij glimlachte, knikte, mij aanmoedigend erin
mee te gaan.
'Dat is het belachelijkste idee waar je ooit mee op de proppen bent
gekomen.'
'Hoezo?'
'Dat weet je best.'
We hadden nooit gesproken over de duivel die bezit van mij had
genomen. Maar vanaf het eerste moment dat we in De Wildeman iets
met elkaar hadden gedronken, had hij het beslist geweten. Hij had
me in de rivier toegestaan zijn rug te wassen en hem zich te zien
aankleden; toen hij in mijn huis verbleef, sliepen we in hetzelfde
bed, in elkaars armen verstrengeld als een getrouwd stel. Soms had
hij toegestaan dat mijn hand in de holte tussen zijn dijen gleed,
zodat ik wakker liggend mezelf met mogelijkheden kon kwellen.
Verder dan dat ging ik nooit. De duivel had zich in mijn ziel
genesteld, zo diep dat hij een deel van mij was geworden, als een
tumor die ik niet kon verwijderen zonder mezelf te vernietigen.
Drach was anders. Ik wist dat hij mij niet begeerde, maar dat hij
mijn verlangens aanmoedigde omdat hij gek was op perversiteit,
gevaar, de ragfijne grens die hij bewandelde langs de klippen van
de verdoemenis. Misschien, zo smeekte ik God in de eenzame
nachtelijke uren, omdat hij van me hield.
Maar nu was hij meedogenloos. 'Je bent een vrijgezel van in de
dertig. Je hebt een inkomen, een huis, een goede afkomst. Waarom
zou je dat meisje niet trouwen?'
Omdat ik van jou hou, wilde ik schreeuwen. Maar ik begreep dat ik
door dat te zeggen alles kapot zou maken.
'Als ze vijfentwintig jaar oud is, met een aanzienlijke
bruidsschat, waarom is ze dan nog steeds niet getrouwd?'
Hij streek langs mijn wang met zijn vinger, me uitdagend. 'Wat
harteloos nou toch, Johann. Het is waarschijnlijk een rozenknopje
dat nog niet is opengegaan.'
'Op haar vijfentwintigste?'
'Dan is ze misschien zo lelijk als de nacht.' Hij haalde zijn
schouders op. 'Kan jou het schelen. Zodra de aflaten als wijn uit
onze pers komen stromen, kun je een aflaat kopen om je geweten te
zuiveren.'
Hij gleed van de steen af en ijsbeerde om me heen. 'Als elke
beproeving al bij de eerste poging werd overwonnen, zou het geen
beproeving zijn geweest. Weet je wel hoeveel vellen papier en
koperplaten ik heb verpest om de speelkaarten te maken? Hoeveel
driepotige beren en eenhoorns die op geiten leken?'
'Je eenhoorns lijken nog steeds op geiten.' Ik wilde hem kwetsen,
maar hij haalde zijn schouders erover op met een onkarakteristieke
bescheidenheid.
'Vang er eentje voor me en ik zal hem beter tekenen.'
'Een eenhoorn zou tenminste nog wat waard zijn.'
'Maar wij jagen op een nog zeldzamer beest. Als wanneer we het goed
doen, een veel -waardevoller beest.'
Hij viste een muntje uit zijn zak en gooide het me toe. Hij had het
beslist meegenomen voor dit stukje theater, want ik had nog nooit
meegemaakt dat hij geld bij zich had. Ik greep het uit de
lucht.
'Stel je maar voor dat dat je bruid is.'
Op de munt stond een man, Johannes de Doper, zijn hoofd omkranst
door een hartvormige aureool. Ik las de inscriptie op de rand.
Johannis archiepiscopus maguntinus. Johannes, aartsbisschop van
Mainz.
'Ik zag gisteren Dunne de goudsmid,' zei Drach. 'Hij heeft een
nieuwe plaat gegraveerd, waarop volgens hem de letters nog rechter
zijn. Maar het kost uren om die te maken. Hij kan er niet meer tijd
in steken zonder er meer geld voor te krijgen.'
Ik luisterde niet. De letters op de munt hadden me weer aan mijn
jeugd doen denken. Een paar collega's van mijn vader uit de munt
hadden een tijd in ons huis gewoond. Een matrijsmaker was erbij
geweest. Ik herinnerde me hoe ik op een middag op mijn tenen naar
zijn kamer was gelopen en had toegekeken terwijl hij werkte. Hij
pakte het blok ijzer dat hij met het ontwerp had beschreven, hield
een stalen stang ertegenaan en sloeg er hard op met een hamer. Er
vlogen vonken rond; ik slaakte een kreet van verbazing. Hij hoorde
me en gebaarde me te komen. Hij liet me de stalen stang vasthouden
en zei dat het een drevel werd genoemd. Hij toonde me het uiteinde,
dat was uitgesneden zodat de letter A trots op de punt prijkte.
Toen hij tegen de matrijs sloeg, liet die de volmaakte afdruk
achter in het ijzer. Later zou dit met goud worden opgevuld, en de
indruk van de letter in de munt gehamerd worden. Dit was de
onophoudelijke cyclus van schepping en reproductie: stoten en
ontvangen, mannetje en vrouwtje, drijven en inwerken.
Zoals alle voor de hand liggende overduidelijke ideeën, is de vraag
naderhand waarom het zo lang duurde voordat het werd ontdekt.
Waarom hadden we maanden verspeeld met het proberen de woorden met
graveerstiften te krassen, terwijl Dunne en ik beiden wisten dat de
beste manier om letters in metaal te drukken een drevel was? Ik kan
alleen zeggen dat Drach zijn kaarten had gegraveerd en we waren er
zo op gebrand zijn methode te volgen dat we er niet over hadden
nagedacht.
Drach keek ongeduldig naar me. Hij haatte het om te worden
genegeerd. Ik beantwoordde zijn blik en glimlachte. Natuurlijk zag
ik wel wat hij aan het doen was. Ik kon er echter geen weerstand
aan bieden.
'Hoe groot is de bruidsschat van Ennelin?'