XXXVIII

Straatsburg

Het huis deed me aan dat van mijn vader denken. Dat verergerde mijn ongemakkelijke gevoel op slag. Het stond dicht bij de kades, waar de straten het gerommel weerkaatsten van vaten die uit de aken omhoog werden gerold. Het plein tegenover me leek op een konijnenhol: holen gaapten uit elk huis waar luiken openstonden voor de wijnkelders eronder.
Er was een luik voor het raam van Ellewibels huis, maar dat zat stevig dichtgetimmerd. Ook de luiken voor de ramen op de begane grond waren dichtgetimmerd. Ik klopte op de deur en hoopte dat er niemand open zou doen.
De deur vloog open. Een bediende in het zwart liet me binnen en ging me voor naar een kamer die uitkeek op het plein. Mijn eerste indruk was dat het er bepaald niet slecht uitzag. Weelderige wijnkleurige doeken hingen aan de muren; een verwelkomend vuur laaide in de open haard. Hoewel het buiten nog niet donker was, waren er kaarsen aangestoken. Vier grote kisten waren in het vertrek gezet en gaven aan dat ze geen tekort aan bezittingen hadden. Maar op het tweede gezicht werd het plaatje minder fraai. Op de vloer rondom de kisten waren strepen in het stof getrokken, alsof ze pas kort daarvoor op hun plaats waren geschoven. Van de kaarsenstandaards was de oude was weggekrabd, maar van de kaarsen was niet veel meer over dan stompjes. De doeken aan de muur waren met veel stikwerk versteld; een ervan zag eruit als een oude jurk die inderhaast was opgehangen. Zelfs ik, die mijn halve leven al in krotten en op zolders woonde, kon door de schone schijn heen kijken. Het was waarschijnlijk de eerste keer in mijn leven dat iemand geprobeerd had om op mij indruk te maken.
Een vrouw van rond de vijftig kwam overeind toen ik binnenkwam. Ze droeg een lang zwart gewaad, net onder de borsten omgord, met een witte kraag en een sjaal zorgvuldig gedrapeerd om haar dunne grijze haar te bedekken. Haar mondhoeken hingen omlaag; haar ogen waren klein en keken streng. Maar net als de kamer maakte ze er maar het beste van. Ze dwong zich te glimlachen en zag kans dit net zo lang vol te houden als het de bediende kostte om mij voor te gaan door het vertrek. Ze liet me plaatsnemen op de ereplaats, een stoel met hoge rug die waarschijnlijk van haar man was geweest, en zei tegen de bediende dat hij de beste wijn in de beste zilveren bokalen moest brengen.
'Mijn dochter zal zich weldra bij ons vervoegen,' zei ze tegen me. 'Het leek me verstandig dat wij eerst elkaar beter leerden kennen.'
De bediende kwam met de wijn op een dienblad aandragen. Ik pakte de bokaal en dronk gretig — veel meer dan welvoeglijk was. Ellewibel Bell keek verbaasd, maar herstelde zich en nipte zuinig van haar eigen wijn.
'Ik heb gehoord dat u goudsmid bent, Herr Gensfleisch.'
'Ik heb als leerjongen gewerkt.'
Verder liet ik niets los. Ik betwijfelde of de weduwe Ellewibel graag zou horen hoe het was beëindigd.
'Mijn man zaliger was wijnhandelaar.'
Ik nam het voor kennisgeving aan.
'Ik heb gehoord dat Mainz ook om zijn wijn beroemd is.' Ze staarde me verwachtingsvol aan. 'Daar komt u toch vandaan, is het niet?'
'Klopt.'
'En uw vader: was hij...?'
Een bullebak? Een smeerlap'? 'Hij werkte in de textiel. Hij was bovendien een compagnon op de munt.'
Er steeg hoop op in het betrokken gezicht van Ellewibel. 'En uw moeders familie?'
'Grutters.'
Ze zeeg zichtbaar weer in elkaar, zoals te verwachten was. Ik genoot ervan. De wijn en mijn bedenkingen maakten me wreed.
'Vertel me eens wat meer van uw werk hier in Straatsburg.'
'Och, ditjes en datjes,' zei ik vaag.
'Andreas Dritzehn vertelde me dat u hem in de kunst van edelstenen polijsten heeft bekwaamd.'
'Ik was hem geld schuldig.'
Ze vertrok geen spier. 'Maar u heeft wel een inkomen?'
'Ik kom wel rond.'
'En een huis?'
'Gehuurd. In St Arbogast. U kent het vast niet het ligt enige mijlen van Straatsburg vandaan.'
Haar blik vernauwde zich. 'Ik ken het zeer goed. Een heel fraai dorpje, en vlak bij de stad.'
Ik stond op het punt haar een onaangename anekdote te vertellen over een vrouw die op weg naar St Arbogast door bandieten was overvallen en ontvoerd, toen er op de deur werd geklopt. Ellewibel stond op.
'Mijn dochter. Ze zal verrukt zijn u te ontmoeten.'
Ik had mezelf op een monster voorbereid. Het enige wat mij eigenlijk totaal verbaasde was hoe verschrikkelijk gewoon ze was. Goed, ze was geen schoonheid. Haar gezicht was plat en hard als doorbakken brood. De ovale vorm van haar gezicht werd door haar witte vrouwenkap benadrukt. Haar neus was klein, haar tanden stonden scheef (maar niet schever dan normaal) en haar huid was niet meer zacht. Met haar aanspraak op tweehonderd gulden leek er geen enkele reden te zijn dat een man haar niet zou willen trouwen. Behalve ik natuurlijk.
Ze maakte een reverence. Daar stonden we dan, geen van beiden wetend wat we moesten zeggen. Ik besefte met een schok dat ze mij op dezelfde manier bestudeerde als ik haar onderzocht. Wat zag zij? Een man van middelbare leeftijd, zwetend onder het gewicht van een met bont gevoerde muts en een jas die hij had geleend. Mijn rug was gekromd, mijn gezicht gehavend door te veel ongelukjes in de smidse bij het vuur. Mijn baard begon grijs te worden, al verborg mijn blonde haar dat. Met mijn goede naam en een redelijk inkomen, waarom zou ze niet met mij willen trouwen?
'En dan is er natuurlijk nog de kwestie van de bruidsschat,' zei ik.
'Mijn man zaliger God hebbe zijn ziel was een eerlijk en zuinig man. Na zijn dood werd zijn bezit gesteld op tweehonderd gulden. Ik ben bereid mijn ganse aanspraak over te dragen op Ennelin.' Er sprak iets ontwijkends uit haar manier van formuleren.
'Dat is heel royaal.'
'De vreugde van een moeder bij het zien dat haar dochter in het huwelijk treedt, kent geen prijs.'
Ik antwoordde niet. Mijn geleende jas woog als lood; de kraag verstikte me. Ik kon me er nauwelijks toe zetten Ennelin aan te kijken. De worm roerde zich in mijn maag.
'Ik zal erover moeten nadenken...'
Ennelin was goed opgevoed. Ze keek me met zedige oogopslag aan, zonder enige twijfel te doen blijken. Bedenkingen. Haar moeder was wat directer.
'Herr Gensfleisch, wilt u met mijn dochter trouwen?'

Het Verboden Boek
Section0001.xhtml
Section0090.xhtml
Section0088.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0034.xhtml
Section0033.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml