XL

Straatsburg

Wat had ik gedaan?

Ik tuimelde helemaal van streek het huis uit. Aan de overkant van de straat waren twee portiers met staven een okshoofd wijn in een geopende wijnkelder aan het manoeuvreren. Ik wilde mezelf erachteraan slingeren om mijn nek te breken, of met mijn kop vooruit me in een van de vaten te verdrinken. Rechts van me stroomde de rivier vredig voorbij de kade aan het eind van de steeg. Die zou goed van pas kunnen komen. Ze zou me meevoeren naar de Rijn, langs Mainz, waar mijn broer of zus misschien van hun werk zouden opkijken en in de verte wat wrakhout zien langsdrijven; en dan zou ik verdwijnen in de Grote Oceaan.
Goud was mijn ondergang. Vanaf het moment dat mijn kinderknuistje zich rond het gestolen muntje had gesloten, hadden dromen van goud en volmaaktheid bezit van me genomen, evenals het duiveltje. Ze waren onafscheidelijk. Goud was volmaakt. Volmaaktheid was duur. Ik, met al mijn onvolmaaktheden, had mezelf verkocht voor tweehonderd gulden.
Ik werd door de koorts van waanzin gegrepen. Ik dwaalde door de straten van Straatsburg, niet wetend waar ik naartoe ging; het kon me niet schelen. De nacht viel; een vuige razernij woekerde in mijn hart. De worm die bezit van me had genomen groeide uit tot een monsterlijke draak; hij nam een vlucht en verzengde mijn ziel. Jarenlang had ik dat verlangen in toom gehouden; nu gaf ik me eraan over. Ik wilde vlees, om te klauwen en te krabben, te bijten en te kneden. Te domineren.
Ik wist dat dergelijke dingen in sommige buurten verkrijgbaar waren, zoals dat in elke stad kon. Sinds ik in Straatsburg was aangekomen, had ik die gemeden. Nu ging ik eropaf. Het was dicht bij de kathedraal want de zonde is jaloers op de deugd en blijft er steeds bij in de buurt. Langs een paadje waar opgedirkte vrouwen beloftes van genot toeschreeuwden waar ik niet op zat te wachten, door een achterafstraatje waar de voorstellen steeds oneerbaarder werden, toen een steegje in dat niet veel meer was dan een open riool tussen achterkanten van woonhuizen.
Ik stond er versteld van hoe druk het daar was. Ik had het duiveltje al zo lang gekoesterd dat ik dacht dat het alleen in mij huisde. Hier had je een hele menigte soortgenoten. Mannen die als vrouwen waren gekleed en rode verf op hun stoppelige kaken hadden gesmeerd; gespierde kerels met armen vol littekens; broodmagere mannen met spitse gezichten die me hongerig aanstaarden; scharminkels van jongens in tuniekjes die de zachte huid van hun dijbenen nauwelijks bedekten.
Misschien had ik een zekere verwantschap met ze kunnen voelen, maar dat was niet het geval. Ik walgde van ze: alleen al door hun bestaan vernederden ze me. Jaloezie deed mijn woede oplaaien en deed me mijn twijfels overboord zetten. Ik stapte nog verder de laan in. Handen tastten naar me en trokken aan de mouwen van mijn geleende jas; mannen floten en riepen voorstellen en prijzen. Ik negeerde ze.
Aan het einde van het steegje, waar de schaduwen het diepst waren en de stank het ergst was, vond ik wat ik zocht: een tengere, olijfbruine man met zwarte krullen. Hij was niet zo mooi als Kaspar hij had een lichte bochel en zijn gezicht was door jaren van zonden verweerd als een oude wingerd maar hij kwam in de buurt. Hij noemde een prijs en ik betaalde zonder morren. De bruidsschat van Ennelin.
Hij liep weg en gebaarde me hem te volgen. Het vuur in mijn ziel was aan het bekoelen. Ik wist niet wat ik moest doen; ik was bang. Maar ik was vastbesloten door te zetten al was het maar om Drach, Ennelin en de hele wereld te dwarsbomen, die mij tot wanhoop en ellende hadden verdoemd.
Er zat een nis in de muur, net iets wijder dan schouderbreed. Dat was de enige privacy die we zouden krijgen. Mijn metgezel duwde me erin en draaide me hardhandig om; hij hurkte voor me neer en trok de plooien van mijn jas uiteen. Ik probeerde me te ontspannen, ervan te genieten. Ik sloot mijn ogen. Het enige wat ik kon horen was het getik van rioolwater in het steegje.
En voetstappen. Ik deed mijn ogen weer open. Ik dacht dat dat hoekje van het steegje wel het donkerste plekje op aarde moest zijn. Toch
was het duister nog donkerder geworden. Een schaduw blokkeerde de doorgang van ons kleine nisje. Hij trok de prostitué van me af en slingerde hem de goot in.
'Johann?'
De stem van Drach.
'Ben je gek geworden? Als de wachtposten je te pakken krijgen, verbranden ze je levend.'
Achter hem zag ik de prostitué opkrabbelen uit de goot. Rioolwater droop van hem af; in zijn hand zag ik matgrijs staal.
'Kaspar,' hijgde ik.
Drach keerde zich om. Hij bewoog zó snel dat ik niet kon zien wat hij deed, maar het volgende moment rolde de prostitué over de grond, huilend van de pijn. Drach raapte het gevallen mes op en smeet het de ander na, in de richting van het gat waar het riool zich in de gracht stortte. Toen keek hij naar mij.
'Je rilt.'
Ik viel om. Hij ving me in zijn armen op.

Er was geen sprake van dat hij me terug naar St Arbogast zou brengen. Ik was zo slap als een vaatdoek. Drach sleepte me zowat door de lege straten naar zijn onderkomen. Dicht bij de Sint Pieterskerk hielden twee bewakers ons staande. Ik kreeg nachtmerrieachtige visioenen van vuur, maar Drach maakte een drinkgebaar en zei tegen hen dat ik in een wijnkelder was gevallen. Ze lieten ons door.
Drachs onderkomen was de zolder van een woning die het bezit was van Andreas Dritzehn. Ik was kwaad geweest toen ik daarachter kwam; ik had me afgevraagd of Drachs aandringen dat ik een kelder zou huren niet op een andere manier samen met zijn huisbaas was bekokstoofd. Nu was ik er dankbaar voor dat ik geen stap verder hoefde te zetten.
Hij leidde me de trap op en legde me neer op zijn strooien matras. Behalve een gereedschapskist was er geen meubilair. Hij ging op de grond naast me zitten en streelde mijn voorhoofd.
'Wat was dat nou?'
'Ennelin,' mompelde ik. 'Ik heb ermee ingestemd om met haar te trouwen.'
Hij knoopte mijn jas los en trok hem van me af.
'Die heb ik geleend,' bracht ik met moeite uit.
'Weet ik.' Hij hield hem hoog en bestudeerde hem. 'Dat had allemaal veel erger gekund. Je stond maar tot aan je enkels in de stront.'
'Met dank aan jou.'
Hij ging achter me staan en trok mijn hemd over mijn hoofd. Ik was doordrenkt van zweet.
'Ga slapen.'
Hij trok een deken over me heen. Ik sloot mijn ogen en liet mijn lichaam in het stro wegzinken. 'Ik hou van je,' fluisterde ik. Maar ik wist niet of hij het had gehoord, en ik durfde mijn ogen niet te openen.

Ik ontwaakte bij het voelen van iets hards tegen mijn voorhoofd. Eén schitterend moment stelde ik me voor dat het Drachs gezicht was dat tegen het mijne aan was gedrukt, onze lichamen dicht tegen elkaar. Ik reikte met mijn arm naar voren en voelde niets anders dan stro. Met tegenzin liet ik die illusie varen en opende ik mijn ogen.
Er lag een pakketje naast me op het matras, gewikkeld in een oud hemd. Steunend op een elleboog richtte ik me op en keek om me heen. Zonlicht stroomde door de gevelramen, maar Drach was nergens te bekennen.
Ik trok de verpakking open. Die liet gemakkelijk los; erin lag een bundeltje papier, een onaangekleed boekwerk. De pagina's waren geschikt en aaneengenaaid, maar nog niet in een omslag gebonden. Ik sloeg de eerste bladzijde om.
'Leo fortissimus bestïarum ad nullius pavebit occursum...' las ik. De leeuw is de dapperste van alle beesten en vreest niets.
Het was een bestiarium ik had er in Parijs een gekopieerd. Dit was veel schitterender: een weelderige uitgave, met fijn handschrift op perkament geschreven. Aan het hoofd van de eerste regel stond een schitterend verluchte hoofdletter L, die zich in een warreling van takken en bladeren uitspreidde, en onder het bladerdak besprong een leeuw een weerloze os. De leeuw leek op een van de dieren op de kaarten; de os kwam me niet bekend voor, maar kwam duidelijk uit dezelfde stal.
Ik bladerde door het boek, geen acht slaand op de tekst, en de afbeeldingen in me opnemend. Ik had Kaspars afbeeldingen alleen nog maar in zwart en wit gezien, of op uithangborden geschilderd, waar regen en zon ze hadden doen verbleken en van hun levendigheid hadden beroofd. Op de bladzijden van dit boek leefden ze in een volmaakt natuurlijke staat. Weelderige bladeren strekten zich uit over de kaders als in de Hof van Eden. Vogels met schitterende pluimage zongen op de takken of vlogen tussen de tekstkolommen door. Reekalf jes gluurden verlegen van achter vergulde initialen. Een hoopvolle beer klauterde tegen een boomstam op van een P om bij de honing te komen die in de bocht van de P was genesteld, terwijl een andere beer aan de voet ervan hurkte en naar kleine beestjes groef. Het bladgoud scheen als frisse dauw; de kleuren waren zo diep en zuiver als de oceaan. Het was het prachtigste ding dat ik ooit had gezien.
Ik bereikte de laatste pagina met een sterk gevoel van spijt en las het colofon: 'Geschreven door Libellus en verlucht door meester Franciscus.'
Drachs hoofd en schouders doken opeens op door het gat in de vloer. Hij glimlachte toen hij het ontzag op mijn gezicht zag.
'Meester Franciscus, naar ik aanneem.'
In evenwicht blijvend op de ladder gaf hij een buiginkje ten beste.
'Hoe kom je hieraan? Dit behoort duidelijk tot de bibliotheek van een koning.'
Kaspar vloog de ladder op en nam plaats aan het voeteneind van het matras. 'De bibliotheek van een hertog. Hij werd door de pest geveld voor hij zijn commissie kon betalen. Zijn weduwe kwam het contract niet na dus hield ik het boek maar. Nu mag jij het hebben.'
'Dat kan ik niet...'
Hij boog zich naar me toe. 'Ik geef het aan je.'
Ik klemde het boek tegen mijn borst. Op dat moment zou ik alles voor hem hebben gedaan. Maar wat hij toen zei, voelde aan als een mes tegen mijn keel.
'Zie het maar als je eerste bruidsgeschenk.'

Het Verboden Boek
Section0001.xhtml
Section0090.xhtml
Section0088.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0034.xhtml
Section0033.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml