XXIV

Parijs, 1433

Ik werd wakker op een kale stenen vloer. Mijn huid was klam en koud, mijn rug zo stijf als een plank. Ik was naakt op een korte lap om mijn middel na. Mijn hoofd bonkte en toen ik mijn ogen opende, deed het felle winterse licht mij met de ogen knipperen.
Ik hees mezelf overeind. Ik kon mijn kleren nergens vinden dus trok ik een wandkleed van de muur en wikkelde dat om mijn schouders. Het sleepte achter me aan, trok een breed pad in het stof terwijl ik blootsvoets door het lege huis liep. Toen ik bij de torendeur aankwam, hield ik halt. Mijn hoofd bonkte nog heviger. Ik wist wat ik zou aantreffen.
Ik had niet beseft hoe erg de toren was verwaarloosd in die laatste krankzinnige weken. Alles was smerig. Zwarte bezinksels kristalliseerden in glazen potten die ik niet had schoongemaakt; de resten van mislukte experimenten stonden waar ik ze had achtergelaten. Op verschillende plekken op de tafel zat aangekoekte vogelpoep. Op de vloer voor de afgekoelde oven lag ons gebroken ei. Glasscherven glinsterden als een verbrijzelde kroon. Het gevallen zwaard lag ernaast.
Ik hoorde een geluid bij de deur en draaide me om. Daar stond Tristan in een bruine mantel, met een nieuwe bokaal wijn in de hand. Hij had donkere kringen om zijn ogen. Een deel van mij verwachtte dat hij het zwaard zou oppakken en me zou onthoofden, zoals Herodes op een schilderij. Een deel van mij zou dat hebben verwelkomd.
Hij keek naar de metaalklomp van afgekoeld metaal tussen het gebroken glas. Het was dof en grijs, weinig verschillend van het grijs dat
we erin hadden gestopt. Van liet poeder waar ik zo lang voor had gezwoegd was geen spoor meer te bekennen.
We hadden gefaald.
Ik bleef de hele dag wroeten tussen het puin van het laboratorium. Ik veegde het haardrooster schoon. Ik vulde een vat met water en schrobde elk kopje en elk vat schoon dat ik had aangeraakt. Het kille water verergerde mijn hoofdpijn maar ik dwong mezelf door te gaan tot alles schoon was. Toen ging ik naar buiten en kiepte een emmer over mijn hoofd leeg om mezelf schoon te maken. Ik rangschikte de instrumenten in hun rekken en borg de overige gebruiksvoorwerpen op in kisten en potten. Verder kon ik niets doen. De dag was verloren, een lege plek tussen de brokstukken van mijn leven. Ik kon daar niet blijven. Maar ik wist niet waar ik heen moest.
Die avond kwamen drie van Tristans vrienden kaarten. Hij stak een vuurtje aan in de hal en haalde een wijnvat. Normaliter zou ik ze hebben ontlopen en had ik me in de toren teruggetrokken, maar ik kon daar die avond niet heen. En ik wilde me ook niet terugtrekken in een andere uithoek van het huis. Nu ik me weer bewust was van mijn omgeving, boezemde deze me een grote angst in.
Ik had Tristans vrienden niets te melden. Ik begreep dat ze allemaal de jongste zoons waren van gegoede of adellijke families, luie nietsnutten die als enig doel hadden op hun geld te teren tot hun broers alles zouden erven. Ik zweeg en concentreerde me op mijn kaarten. Niet op het spel — ik zette zo min mogelijk in, maar wel meer dan ik had, en incasseerde de hilarische uitroepen van 'een aalmoes! een aalmoes!' telkens wanneer ik mijn hand uitstak. Maar de kaarten zelf brachten me in vervoering. Ze waren schitterend: een wilde menagerie van vogels, wilde beesten en bloemen en mannen die mijn handen in en uit schoten in het licht van het haardvuur. In de as van mijn ziel voelde ik weer wat sintels opgloeien. Tweemaal verloor ik een partij die ik anders zou hebben gewonnen door een kaart niet uit te spelen omdat ik hem alleen maar nader wilde bestuderen. De dieren waren uitzonderlijk vaardig getekend, fijne lijntjes die zo scherp waren dat ze wel gekrast leken in het papier. Ze herinnerden me aan de figuren die ik in goud had gegraveerd in Konrad Schmidts werkplaats.
Die gedachte riep een herinnering op, maar niet een die ik duidelijk voor ogen kreeg. Ik piekerde daarover terwijl ik de twee rondes daarna verloor, en besloot toen me op het spel te concentreren.
Het was geen moeilijk spel. Het doel was je kaarten te sparen tot je ofwel vijf oplopende getallen had van dezelfde kleur of vier identieke
getallen van de vijf verschillende kleuren. Bij elke beurt gooide een speler een van zijn kaarten weg en pakte een andere, óf de kaart die de vorige speler had weggegooid (die open op tafel lag) óf een van de pot (die omgekeerd op tafel lag). Als hij die kaart had gepakt, mocht hij zijn inzet verhogen en als hij dat deed moest de volgende speler ofwel daarin meegaan, of passen.
Die hele nacht had ik op de meest plichtmatige manier gespeeld, kleine bedragen inzettend en passend bij de eerste de beste uitdaging. Dat hadden de anderen al snel door en ze maakten er een extra spel van om bespottelijke bedragen in te zetten, voor mij te klappen en te juichen als ik met ze meeging en me uit te joelen als ik dat weigerde. En nu opeens, terwijl ik mijn kaarten bekeek, bleek het lot me schitterende kaarten in handen te hebben gespeeld. Drie achten wilde beesten, vogels en herten en de herten tien en herten boer.
Ik zette mijn gebruikelijke schijntje in en volgde het spel van de anderen, me afvragend of ik de reeks achten of de reeks herten moest volgen. Tristan pakte de vogel twee en wierp de herten vijf weg een goed teken. Zijn vriend trok een omgekeerde kaart uit de pot, keek zuur en legde de herten negen weg. 'Niks.'
Ik probeerde kalm te blijven. Ik deed of ik mijn kaarten bestudeerde, alsof ik twijfelde tussen de pot en de stapel weggeworpen kaarten. Ik pakte de negen. Nu had ik de herten acht, negen, tien en boer, maar ook de drie achten. De gedachte dat ik met de volgende kaart kon winnen, werkte als sterkedrank in mijn bloed: niet voor het geld maar voor het genot Tristan en zijn vrienden te verslaan. Al was het maar voor één keer.
Maar ik kon de ene strategie niet volgen zonder de andere op te geven. De kaarten waren moeilijk te herkennen: ik telde de afbeeldingen een paar keer om zeker te weten dat ik de goede getallen had. Ergens aan die tafel had je twee achten, die allebei afzonderlijk mijn reeks zouden completeren. En de herten zeven en herten vrouw zouden mijn serie herten completeren. De keus verlamde me.
'Wat heeft hij veel tijd nodig om te besluiten het bijltje erbij neer te gooien,' verzuchtte mijn linkerbuurman. Zijn naam was Jacques; het waren zijn kaarten. Ik wilde er dolgraag meer over te weten komen, maar kon me er niet toe zetten hem ernaar te vragen.
Ik keek weer naar mijn kaarten en merkte op dat een ervan wat meer uitstak boven de andere. De vogelen acht. Ik trok hem eruit en gooide hem op tafel, gevolgd door een oortje. Van zulke kleine bedragen slaat de weegschaal van ons leven soms door.
De andere spelers reageerden met de voorspelbare hilariteit om mijn inzet. Ze gingen heel overdreven diep in hun buidels tasten, zich op het hoofd krabbend en een kruis slaand uit gespeelde wanhoop. Allemaal behalve Jacques naast me, die was verstijfd zodra ik mijn kaart had weggelegd. Dat zou me niet zijn opgevallen als ik me er niet zo intens bewust van was geweest dat ik zelf een kans maakte om te winnen. Terwijl de anderen nog waren afgeleid, griste hij met een soepele beweging de vogelen acht weg en verhoogde mijn bod tot een penning.
De beurt ging de groep rond. Bij mijn volgende beurt trok ik blindelings uit de pot, biddend om de zeven of de vrouw. Ik hield de kaart in mijn hand verborgen en hield hem in het licht van het haardvuur.
Acht wildemannen sprongen me tegemoet, met knotsen zwaaiend, bloot rondspringend met hun hebben en houden, mijn hoop ruw bespottend. Als ik bij de vorige beurt de vogelen acht niet had weggelegd, had ik nu gewonnen.
Ik gooide de kaart weer op tafel, zelfs niet spelend dat ik overwoog hem te houden. Ik werd door wanhoop overmand: uit pure balorigheid wierp ik nog een penning in de pot. Het leverde een onbestudeerde blik op van Jacques terwijl hij de kaart weggriste. Nu had hij twee achten dankzij mijn stommiteit, plus de kaarten die hij al had.
Ik zat de andere spelers te observeren, me afvragend of zij de kaarten hadden die ik nodig had. Twee van Tristans vrienden hadden duidelijk niet veel soeps en gaven er algauw de brui aan. Hun kaarten werden in de stapel gestopt en door elkaar geschud. Bij Tristan kwam ik maar niet achter het patroon in de kaarten die hij wel of niet wilde; hij verhoogde geen één keer de inzet, maar reageerde op elke verhoging met een ijzig starende blik. Wat mij betrof, ik trok elke keer blindelings, op hoop van zegen. Ik kreeg alleen maar een reeks vogels en bloemen erbij. Mijn enige troost was dat Jacques hetzelfde leek te doen. Hij pakte nooit de kaart die openlag, maar beproefde zijn geluk net als ik steeds in de pot. En ik wist dat als ik de twee resterende achten hield, hij nooit de benodigde vier ervan kon krijgen.
Mijn stapeltje munten slonk weg en nog altijd had ik niet de benodigde kaart gekregen. Ik trok er weer een en gooide die bijna zonder ernaar te kijken weg. Jacques trok een kaart uit de stapel, deed alsof hij hem tussen de kaarten in zijn hand wegstak, en gooide hem toen weer op tafel, gevolgd door een zilveren munt.
'Gaat er iemand mee?'
Tristan vloekte en legde zijn kaarten weg. Ik bekeek de mijne — een serie van vier herten, waaronder de acht, en de beesten acht. Ik twijfel-
de er geen seconde aan dat Jacques door hoger bieden me uit het spel probeerde te werken. Ik was de hele nacht nog niet zo dicht bij een overwinning gekomen. En mijn geld was op.
'Hier.'
Een tweede zilveren munt viel op tafel, rolde over het geverniste hout en viel boven op de pot. Ik keek Tristan aan.
'Die is voor jou. En nu geen biedingen meer. Speel om te zien wie er wint.'
Ik hield op dat moment meer van hem dan ooit tevoren al dacht ik later dat hij het had gedaan om zijn vriend te pesten. Het waren een stel wilde honden die bij de minste blijk van zwakheid elkaar zouden verscheuren.
Maar nu ging het alleen nog tussen Jacques en mij. Jacques nam aan de andere kant van de haard plaats zodat hij tegenover mij zat. De helft van zijn gezicht gloeide in het licht van het haardvuur; de andere helft viel weg in de schaduw. De anderen gingen langs de zijlijn zitten en sloten weddenschappen met elkaar: welke kleur de volgende kaart zou hebben, hoeveel beurten er nog nodig zouden zijn voordat er een winnaar was, of de kaart die ik zou wegleggen hoger of lager zou zijn dan die van Jacques. Omdat we zelf geen weddenschappen hadden af te leggen, speelden we snel. Onze handen schoven over de tafel als vliegen op een lap vlees, de kaarten oppakkend en bijna in één beweging weer wegleggend.
Jacques pakte de herten vijf op en legde die meteen weer weg. Even overwoog ik hem te pakken, hopend op een zes maar dan zou ik een van mijn achten aan hem moeten afstaan. Ik pakte weer een kaart van de stapel, klapte hem omhoog en had hem al bijna weggeworpen, toen ik opeens besefte welke het was.
De bloemen acht. Ik voelde pijn in mijn buik; ergens in de hemel lachte God me beslist uit. Voor de derde maal die avond had ik drie achten in mijn hand en ik kon er niets mee beginnen. Ik wierp de kaart weer op tafel.
Jacques pakte hem op, zoals te verwachten viel. Hij stak hem tussen zijn kaarten en viste een andere met een zwierig gebaar eruit. Ik zag die op tafel vallen. Een koningin zat in een weiland haar reflectie te bewonderen in een spiegel, terwijl een piepklein hertje knabbelde aan de zoom van haar uitgespreide rokken. De herten vrouw.
Mijn hand schoot uit om hem te pakken maar werd halverwege tegengehouden. Jacques had hem vastgegrepen en kneep tot mijn knokkels kraakten. Hij bleef hem vasthouden terwijl hij met zijn vrije hand de andere kaarten uitlegde. Vier achten. Bloemen, wildemannen, vogels... en beesten.
Tristan schopte tegen de tafelpoot uit woede. Zijn twee vrienden joelden en kraaiden. Mijn vuist nog altijd vastklemmend, veegde Jacques de stapel geld naar zich toe.
'Wacht.'
Mijn hand deed vreselijk pijn maar ik sloeg daar bijna geen acht op. Ik zette mijn tanden op elkaar en legde mijn kaarten open en bloot op tafel. Vier herten en een beesten acht. Een andere beesten acht.
Ik wrong me los uit Jacques' greep en schoof de kaarten naast elkaar. Ze waren hetzelfde. Niet op elkaar lijkend identiek. Perfecte kopieën, als twee druppels water.
Tristan was de eerste die het doorhad. De andere twee waren trager van begrip, maar zodra ze doorhadden dat ze waren bedrogen, reageerden ze juist sneller. Ze vlogen Jacques aan en sloegen hem van zijn kruk; ze probeerden hem te vloeren maar hij was sterker. Hij kegelde een makker met een schop in het kruis van zich af, ramde de ander met een pook en sprintte toen naar de deur. Tristan vloog hem achterna, de anderen hinkten er zo goed en zo kwaad als het ging achteraan.
Ik pakte de kaart op en volgde. Ik vond Jacques op het modderige erf voor het huis, door zijn vrienden vastgepind terwijl ze dingen riepen als 'bedrieger' en 'jood' en hem schopten, stompten, sloegen en beten. Vooral Tristan werd bezeten door een grimmige razernij die me het angstige gevoel gaf dat hij Jacques zou doden.
Dat kon ik niet toelaten. Ik rende op de kronkelende kluwen van lijven af en baande me een weg, de rondmaaiende vuistslagen ontwijkend. De anderen dachten dat ik mee wilde vechten, en dat dat hilarisch zou zijn; ze trokken Tristan weg en riepen dat de bediende recht had op zijn wraak. Een van hen zat op Jacques' benen, al was dat nergens voor nodig. Zijn hemd was doorweekt van het bloed; hij had een bloedende lip en één oog ging nauwelijks meer open. De vingers van zijn linkerhand waren vermorzeld onder een laars.
Ik knielde neer naast Jacques' romp en stak de kaart op. Mijn adem dampte in het kille maanlicht.
'Hoe kom je hieraan?'
Jacques draaide zijn hoofd en spuugde een bloederige fluim uit op de grond. Een tand viel kletterend op de stenen.
'Een man in Straatsburg.'
'Wat was zijn naam?'
Hij schudde het hoofd.
'Hoe heeft hij het gedaan?'
Jacques begreep mijn vraag verkeerd. 'Hij verkocht het aan me.'
Het begon de anderen te vervelen. 'Maak hem af,' riep er een.
Ik negeerde hem. 'Waar kan ik die man vinden?'
'Bij het uithangbord met de beer.'
Hij hoestte een straal bloed op. Enkele druppels belandden op de kaart en ik trok hem snel weg. Ik duwde mezelf overeind en liep weg, proberend niet te luisteren naar de uitgelaten schreeuwen achter me. Ik voelde me duizelig door bloed en wijn. Ik staarde naar de kaart in mijn hand het enige van waarde in dat enorme, godverlaten huis.
Hoeveel zouden er nog op de wereld van bestaan? En hoe had hun schepper ze zo volmaakt gekregen?

Het Verboden Boek
Section0001.xhtml
Section0090.xhtml
Section0088.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0034.xhtml
Section0033.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml