Tandjes
Terwijl ik lopend op straat een raadselachtig sms’je van mijn dochter probeerde te ontcijferen (‘Hoi mam, ik kom pas om half neger puist, heb je dan nog wat tenen voor me?’) hoorde ik vlak achter me de klassieke geluiden van een auto-ongeluk. Gierende banden, een hysterisch bellende tram, een doffe klap, gevolgd door glasgerinkel en gegil. Nu had ik natuurlijk zedig door kunnen lopen, maar ik heb gelukkig een heel lelijk karakter, en een vers, dampend autowrak is altijd mooi meegenomen.
Het viel een beetje tegen; aan de hand van de soundtrack had ik méér verwacht. De tram was wel degelijk tegen een donkerblauwe Volvo op gereden, maar er was geen sprake van een total loss. De bestuurder stapte zelfs ongedeerd uit: een slungel met Matthijs van Nieuwkerk-kapsel en zo’n modieus te krap pak aan. Hij nam de situatie even in ogenschouw en concludeerde monter: ‘Kolere, zeg.’
De tram opende zijn deuren en gaf een bonte stoet opgewonden Amsterdammers aan het straatbeeld prijs. ‘Moet je kijken, die vent héb niks! Hij bloedt geeneens!’ riep een tienermeisje met hoogblonde paardenstaart verontwaardigd. Zij had er blijkbaar óók meer van verwacht.
‘Nou, je schrikt je eigen anders wel helemaal de tandjes...’ vond haar vriendin. Zij droeg een jumpsuit, zo’n door misogyne modeontwerpers verzonnen hansop waarin zelfs slanke, elegante vrouwen erbij lopen als een baby met een volgekakte luier. Slank of elegant was ze overigens niet. ‘Ja, hoooooi, met mij!’ riep ze in haar telefoon. ‘Ik zit hier vast. De tram is tegen een auto op gereden. [...] Niemand heb wat, nee. Maar je schrikt je eigen wel de tandjes. Dát wel. [...] Tot zo!’
Een dun jongetje van een jaar of acht had zich intussen met zijn moeder uit de drom mensen losgemaakt en drentelde om de kapotte auto heen.
‘Zo, kerel, moet jij niet naar school?’ sprak een voornamelijk uit leer en tatoeages bestaande kale nicht, die tegen de tram geleund in het zonnetje stond te roken.
‘Nee, ik ben... Wat ben ik ook weer, mam?’ vroeg het kind.
‘Permanent vrijgesteld van leerplicht,’ zei de vrouw op de afgemeten toon van iemand die eenzelfde vraag voor de zoveelste keer beantwoordt.
De nicht haalde zijn schouders op. Het jongetje duwde even tegen zijn brilletje.
Er arriveerden twee agenten op fietsen. De een wendde zich tot de chauffeur van de auto, die inmiddels een pak drinkontbijt van het merk Goede Morgen! ter hand had genomen. De ander stond de blonde paardenstaart te woord, die wou weten wanneer de tram weer zou gaan rijden. ‘Voorlopig niet,’ was het vonnis.
‘Nou, als ik niet over een halfuur in Osdorp ben, dan hoef ik daar gelijk ook nóóit meer te komen...’ zei ze, en ze liet zich in vertwijfeling op de stoep zakken.
‘Gaan we nou weer allemaal effe een eindje doorlopen?’ riep de agent.
Het jongetje liet zich achteromkijkend door zijn moeder meetrekken. En het jumpsuitmeisje, dat juist een vuurtje had gekregen van de nicht, verklaarde: ‘Gelukkig maar, dat niemand wat heb. Maar tóch, hè: je schrikt je eigen wél de tandjes. De tándjes. Dát wel.’