Nat
Ik werd opeens zesenveertig, en dat was op zich wel even schrikken, maar het partijtje maakte veel goed: mijn oude vader was nu eens niet dronken, maar gewoon alleen maar stoned (‘Jongens, wie draait er even een jointje voor opa?’), de veeltallige kinderen dansten op fijne muziek van The Opposites (‘Ik ben dom, lomp en famous! Bitches zitten aan mijn penis!’) en ik kreeg de heerlijkste geschenken: een ring met heel veel nepdiamanten, het woord ‘gehaktwalrus’ van Nico Dijkshoorn (dat leg ik u nog wel eens uit), een plastic flamingo (leuk feitje: wist u dat er op de wereld meer plastic flamingo’s zijn dan echte?), een zelfgeschreven oorkonde van mijn zoontje Boelie waarop stond: ‘you gave me life’, die mij in al zijn flagrante kitscherigheid diep ontroerde, een dubbelzijdig varkensmasker (de ene kant lacht en de andere kant huilt), en een ansichtkaart van de Niagara Falls.
De Niagara Falls! Die kaart trok een luikje in mijn herinnering open: een paar jaar geleden werd ik door een of ander glossy tijdschrift naar die opulente watertoestand toegestuurd voor een reportage, want ik woonde toch in de buurt, namelijk in Washington, slechts een uurtje vliegen van luchthaven Buffalo, op de grens van Amerika en Canada. Omdat ik een hotel aan de Canadese kant had, moest ik met mijn taxi door de douane, wat erg lang duurde, omdat de Canadese douaniers er de omslachtige gewoonte op na hielden aan alle passerende toeristen te vragen wat ze eigenlijk kwamen doen. Het antwoord was in alle gevallen: ‘De Niagara Falls bekijken’, maar een en ander kostte uiteraard veel tijd, die ik doodde door passanten af te luisteren. Vrouw, met Amsterdams accent: ‘Je hebt toch godverdomme niet die camera uit je poten laten vallen?’; man, met Amsterdams accent: ‘Ja, ik heb godverdomme wél die camera uit m’n poten laten vallen!’
Daarna was het toch zover: daar waren ze, de Niagara Falls. Het regende zo belachelijk hard dat die waterval voornamelijk een overbodige indruk maakte. Ik keek ernaar, dacht: wat een hoop water, en kocht een plastic berenklauw in een souvenirwinkel.
Daarna ging ik in mijn hotelkamer uit het raam naar dat beroemde natuurgeweld staan staren, terwijl ik wodka dronk uit een tandpastabeker. Ik voelde me diep eenzaam, zo helemaal alleen, oog in oog met dat wereldwonder. Ik belde naar huis en kreeg mijn jongste zoontje aan de telefoon, dat alleen maar zei: ‘Mama, ik ga je ophangen, want de Backyardigans zijn op de tv’, en daarna daadwerkelijk ophing. De avond viel. Van dat woeste geklater moest ik zowat elk halfuur pissen, maar uiteindelijk viel ik toch in slaap. Toen ik ’s nachts even wakker werd, keek ik weer uit het raam naar de waterval. Wat zonde, dacht ik, dat ze hem ’s nachts ook aan laten staan. Niemand ziet hem nu toch? En toen sliep ik weer verder.
De volgende dag vloog ik terug naar huis, schreef een toch nog opmerkelijk geanimeerde reportage over het uitstapje en vergat vervolgens die hele waterval. Tot ik die kaart kreeg, voor mijn zesenveertigste verjaardag. ‘Hé, de Niagara Falls,’ zei mijn zoontje. ‘Daar ben jij toch geweest? Hoe was dat eigenlijk?’
Ik dacht even na en zei: ‘Nat.’