Koffiekan
Om te schuilen voor een apocalyptische regenbui liep ik laat in de middag een winkel in huishoudbehoeften binnen. Afgezien van een meisje dat emmers stond te stapelen, was er niemand. Ik kom graag in dit soort winkels, want je treft daar allerlei onvermoede artikelen aan zonder welke het leven voortaan onmogelijk lijkt: een ‘elektrische party-pan’ bijvoorbeeld. Of een ‘lounge-strandmat’. Of een ‘tweelingfriteuse’, zodat je nooit meer voor de hartverscheurende keus ‘óf kroketten, óf friet?’ hoeft te staan. Verliefd stond ik het ding te betasten toen er een kleine, schrale oude vrouw binnenkwam, het onvermijdelijke plastic regenkapje op het al even onvermijdelijke grijze permanentje, met een linnen tasje in de hand en een bekommerde blik in de ogen.
Aarzelend liep ze naar de onbemande kassa en begon doelloos aan de daar uitgestalde sleutelhangers te frommelen, terwijl ze af en toe een vragende blik op het winkelmeisje wierp. Het kind – ouder dan zestien of zeventien kan ze niet geweest zijn – kauwde kauwgom en gaf geen sjoege. Uiteindelijk overwon de oude haar schroom, liep op moeilijke voeten naar het meisje toe en sprak: ‘Ik wou eigenlijk iets vragen...’
Het kind antwoordde niet, maar gaf zo’n ‘kom maar op’-blik ten beste die voor toeschietelijkheid door moest gaan.
‘Ik heb hier een koffiekan,’ zei de oude, ‘en die is kapot. Hier, kijkt u maar.’ Uit het tasje trok ze voorzichtig de restanten van een glazen koffiekan tevoorschijn die bij zo’n doorloopapparaat hoort. ‘Hij kan zeker niet meer gemaakt worden, hè?’ vroeg ze.
Het meisje hield van verbazing even op met kauwen, schudde fronsend van nee, wees: ‘Dáár staan de koffieapparaten’, en wilde al weer weglopen, toen de oude voortging: ‘Ja, ziet u, zó dom van me... Ik heb hem laten vallen. Maar de rest van de machine mankeert nog helemaal niets. Dus wil ik graag alleen een nieuwe kan hebben.’
Het meisje zuchtte. Ze had lang, piekig, diepzwart geverfd haar, en in haar neusvleugel zat een gaatje, waarin ze waarschijnlijk buiten werktijden een sieraad droeg. ‘Wat voor merk is het?’ vroeg ze lijzig.
‘O jee, dat weet ik niet...’ zei de oude. ‘Het staat er niet op, hè? Het wás wel een merk, ja. Een Duits merk geloof ik... Ja, ik weet bijna zeker dat het een Duits merk was. Gerard regelde zulke dingen altijd, maar die is er niet meer. Die is in februari overleden. Gerard, dat was mijn man, ziet u.’
Het meisje ging eens op haar andere been staan. ‘Was het een Philips?’ vroeg ze.
‘Nee, een Duits merk, dacht ik toch echt. Hè, wat vervelend nou...’ De oude tuurde nog eens op het handvat van de gebroken kan. ‘Dat is toch zonde?’ ging ze voort. ‘Hij is al zeker twintig jaar oud, maar er mankeert nog niks aan. En het is alleen voor als de kinderen komen, hè. Wij zijn zelf geen koffiedrinkers. Nou ja, wij... ík, bedoel ik. Want Gerard is er dus niet meer. Dat was mijn man, ziet u...’
Het meisje gaapte en keek op haar horloge. Halfzes. Nog een halfuurtje, dan mocht ze lekker naar huis.