Muziekwijk
‘Vermiste Spanjaard na 15 dagen teruggevonden in de Almeerse Ronnie Tober-straat,’ las ik van de week. ‘Hij hield zich in leven met blikjes cola, rauwe magnetronmaaltijden en pizza’s die hij aantrof bij de lokale Lidl [...] en maakt het naar omstandigheden goed. “Al die tijd zag ik geen mens,” aldus de Spanjaard. “Ik schreeuwde om hulp, maar kreeg geen enkele reactie.”’
Het bericht is niet wáár natuurlijk, want het stond op de satirische site ‘de Speld’. Bovendien ís er helemaal geen Ronnie Tober-straat in Almere. Wel een Panfluitstraat, een Slagwerkpad en een Ella Fitzgerald-weg. Ik besluit er eens te gaan kijken. Voor twee ton koop je in Almere een eigen huis in het groen, met een tuin. Er zijn scholen, winkels en gratis frisse lucht. De Sovjet-Unie, maar dan geslaagd. Of niet?
Vol goede moed stap ik op station Almere Muziekwijk uit de trein. Het waait hard. De Muziekwijk ligt er op woensdagochtend verlaten bij. Nergens muziek te bekennen. Wél tuimelen bij de aanblik van het bordje gershwin-straat in een reflex de openingsmaten van ‘Rhapsody in Blue’ mijn geestesoor binnen, dat tedere klarinetglissando voorafgaand aan tien minuten subliem geschetter en gestamp.
De hectische dynamiek van een grote, bruisende stad, zo heeft Gershwin dat stuk indertijd bedoeld. In de Gershwin-straat daarentegen is het suizend stil. Geen levende ziel te bekennen, op een magere kat na die juist de hoek om glipt, het Chopin-pad op. Bij gebrek aan echte muziek, al was het maar een flardje draaiorgel of een verre bongo, blijft Gershwin hinderlijk hard in mijn hoofd tetteren en dreunen.
Op naar het Top-40-plein (ik verzin dit niet). Het ligt er mooi bij, in het jonge groen, maar ook hier is het veel te rustig. Een negerkindje van een jaar of drie, in een braafbekraagd blauw jurkje, speelt prentenboekerig zoet met een pop, terwijl haar ook al zo zondags geklede moeder een paar nieuwe, zwarte instapschoenen tevoorschijn haalt uit een tasje van axi schoen. Ze trekt ze behoedzaam aan en kijkt bedroefd, alsof ze straks op die schoenen naar een begrafenis moet. Er waait een lege chipszak voorbij. Het meisje probeert hem te pakken, maar één boze blik van haar moeder brengt haar tot inkeer. Gershwins koperblazers toeteren onvermoeibaar verder.
De Chinees op de Rimsky-Korssakov-weg heeft ‘kip met ananas’ in de aanbieding, maar de bevolking van de Muziekwijk loopt niet te hoop. Tegen de pui geleund staat een klein Aziatisch jochie eenzaam tegen de wind in te mokken. Hij wil geen kip met ananas. Hij verveelt zich.
In de uitgestorven Bob Marley-straat loopt een blinde man me tegemoet. Je hoort het tikken van zijn stok in de stilte. Zijn lege ogen zijn wijd en puilend opengesperd, waardoor hij eruitziet alsof hij ergens doodsbang voor is. Probeert hij, tegen beter weten in, uit alle macht tóch iets te zien? Of hééft hij iets gezien, iets verschrikkelijks, dat hem met blindheid heeft geslagen? Die onzinnige gedachte beklemt me, tussen al die goed bedoelde bakstenen blokkendoosjes in de oorverdovende, winderige stilte.
Domweg bedrukt in de Bob Marley-straat. Zelfs Gershwin doet er ten langen leste het zwijgen toe. Was het tóch waar, van die vermiste Spanjaard?
Ik moet hier maar eens weg.