Appelmoes
Met een kennis stond ik op het schoolplein te wachten tot onze kinderen werden vrijgelaten. Het regende. Om de tijd te doden bespraken we onder onze paraplu’s het onuitputtelijke thema ‘verschillen tussen man en vrouw’.
‘Wilfred gaat heus wel naar de supermarkt als het moet,’ zei mijn kennis. ‘Maar zo’n man zal nooit langs de thee lopen en denken: o ja, de thee is op. Dat kunnen ze gewoon niet. Al zitten ze wéken zonder thee. Nou ja, mannen geven misschien ook niet zo om thee.’ Ze keek er mismoedig bij. Zelf gaf ze wél om thee, denk ik.
Ik ken een man van zeer nabij die ’s ochtends wel degelijk trek in thee heeft, maar er niet toe komt dit eenvoudige brouwsel ook daadwerkelijk te bereiden. Hij kijkt wel af en toe hoopvol vanachter zijn krant naar de theepot, maar dat helpt niet. Als zijn vrouw uit bed komt en thee zet, is hij daar heel blij mee. Dat is allemaal volstrekt belachelijk, maar ook wel lief.
‘Weet je wat ook zo erg is,’ ging mijn kennis voort. ‘Wilfred heeft dus één keer in de week papadag. Dat vindt hij vreselijk goed van zichzelf. Maar als ik dan thuiskom, is het nog net zo’n rotzooi als toen ik wegging. De kinderen hebben alleen maar chips gegeten en de hele middag voor de tv gezeten. Volgens mij is het hopeloos. Dat zorgen zit er nu eenmaal van nature niet in bij een man. Hópeloos.’
‘Tsja,’ zei ik. Intussen dacht ik aan iets wat ik een paar dagen eerder had gezien. Bij mij in de straat stond zo’n bestelbusje van een loodgietersbedrijf. Een vierkante man in overall stond ertegenaan geleund een forse broodtrommel leeg te eten. Naast hem stond een lange kerel, ook in overall, te telefoneren.
‘Hé Patries,’ riep hij. ‘Hoe is ’t nou met de kleine? Wat zei de dokter?’ Hij luisterde, knikte, hield zijn hand op de telefoon, en fluisterde tegen zijn kompaan: ‘Kelly heb waterpokken. Ze is hartstikke beroerd.’
De vierkante legde een betrokken blik op zijn kauwende gelaat.
‘Hé, schat,’ ging de lange verder. ‘Weet je waar ze misschien wél zin in heb? In soep. Er staat nog kippensoep in de koelkast. Dat blauwe pannetje. Probeer dat nou vast. Maar niet te heet, hè? Ik kom er gelijk aan. Bob maakt die klus wel even af. Tot zo, schat!’
De vierkante, Bob dus, knikte inschikkelijk.
De grote hing op en zei bezorgd tegen z’n makker: ‘Toen Remcootje de waterpokken had, was er niks aan de hand. Een paar vlekjes. Maar Kelly zit helemaal ónder. En ze wil niks hebben.’ Bob slikte een hap brood door en zei: ‘Ja, onze Kevin zat ook helemaal onder. Maar na een week was ie weer helemaal oké, hoor. Maak je geen zorgen. Ga jij nou maar. Patries moet toch zo naar d’r werk?’
De grote knikte.
‘Zeg,’ zei Bob. ‘Appelmoes. IJskouwe appelmoes. Vond Kevin hartstikke lekker toen ie zo beroerd was. En Kelly is toch ook zo’n zoetekauw?’
De grote knikte weer, al iets opgewekter. ‘Ga ik gelijk proberen!’ zei hij en hij stapte weg, de hoek om.
‘Geef die kleine een lekkere pakkerd van me!’ riep Bob hem nog na.
Nee, hópeloos is het niet.