Loser
Het Centraal Station, laat in de middag. Overal lopen gehaaste mensen, etend, telefonerend, turend op het informatiebord. Een Aziatische man stormt naar buiten, zijn grote rolkoffer roffelend achter zich aan, alsof de duivel hem op de hielen zit. Het ruikt naar koffie en warm bladerdeeg. Er komen een jongen en een meisje binnen die samen een grote weekendtas dragen, ieder een hengsel. Zij is zestien, hij dertien of veertien. Broer en zus, zo te zien. Ze stappen doelbewust als ervaren reizigers op de kaartjesautomaat af en het meisje trekt een bankpasje uit haar kontzak. Allebei hebben ze hoekige, overweldigend knappe gezichten, op het sprookjesachtige af. Goudblond haar ook, zij lang en golvend, hij met zo’n sexy lok als David Bowie in zijn beste dagen.
Dat wordt vast een heel mooie man... sta ik net te denken, als de jongen zegt: ‘Ik heb honger. Papa heeft altijd van dat vieze brood...’ Zijn stem is zwaar voor zijn leeftijd.
‘Papa is sowieso gewoon eigenlijk best een loser,’ antwoordt het meisje. Ze heeft het licht bekakte accent van de Gooise elite.
De jongen lijkt over haar mededeling na te denken en zegt vervolgens: ‘Ik ga even een broodje kopen.’ Hij wijst op het stationsfiliaal van de Hema.
‘Schiet wel een beetje op,’ zegt zijn zus.
De jongen verdwijnt uit beeld. Het meisje kijkt even aarzelend om zich heen en loopt naar de fotoautomaat, een beetje scheef van die zware tas. Die automaat staat daar eigenlijk al geruime tijd voor lul. Wie gebruikt zo’n ding nog? De regels voor pasfoto’s op officiële documenten zijn tegenwoordig zo streng dat niemand dat op zijn eigen houtje meer aandurft. Vroeger zag je nog wel gierende meiden met z’n drieën of vieren in zo’n hokje, lollige kiekjes maken als herinnering aan een dagje naar de stad, tong uitsteken, kauwgum, een blikkerende beugel. Maar daar hebben de mobieltjes met camera een tamelijk abrupt eind aan gemaakt. Vier euro voor een foto, je zult wel wijzer wezen.
Het meisje schuift het gordijn opzij en stapt naar binnen. Vroeger stond er in die hokjes een klein, rond krukje, dat je op de gewenste hoogte moest draaien. Nu staat er een soort hardplastic poef, in een verbazingwekkende lichtgevende kleur oranje. Het meisje gaat zitten, haalt een telefoon tevoorschijn en drukt op een paar toetsen.
‘Pap. Ja,’ zegt ze op geïrriteerde toon. ‘Ik heb dus mijn natuurkundeboek bij jou laten liggen. In de keuken. Naast de koffiemachine. Die ontzettend uitsloverige dure loserskoffiemachine van je. Dat groene boek. [...] Nou ja, een sóórt groen, doe niet zo stom. Dat boek heb ik dus overmorgen nodig. [...] Weet ik veel. Naar het postkantoor of zo? En dan opsturen of zo? Je weet wel, naar je vorige huis dus? Fijn. Nou, enórm bedankt, hoor pap!’ Ze praat hard. Haar stem druipt inmiddels van sarcasme.
Ze steekt haar telefoon in de zak van haar jas, een smaakvolle donkerblauwe duffel. Daar komt haar broertje aan met zo’n driehoekige, voorverpakte sandwich in de hand. ‘Suus?’ roept hij. ‘Kom op, nou!’ Samen nemen ze opnieuw de tas ter hand.
‘Papa is dus echt een ontzettende loser,’ constateert het meisje nogmaals.
‘Echt wel...’ beaamt de jongen afwezig. Hij kijkt naar het broodje in zijn hand. Hij heeft honger.