Peertje
Als je niet heel goed oplet, ontglipt je in het leven voortdurend allerlei waardevols. Neem nou gloeilampen. Dat zijn efemere wezentjes, die dus meestal kapot zijn. Na constatering van dit feit maakt zich doorgaans een verlammende dadeloosheid van de potentiële lampenkoper meester, waardoor de aanschaf van nieuwe lampjes weken of zelfs maanden op zich laat wachten; maanden waarin men dan in godsnaam maar ‘zolang’ een elders overgeschoten roze 15-wattpeertje in de ganglamp draait, in welks doffe schemering de kinderen voortdurend van de trap vallen, het toch al broze huwelijk dreigt te stranden bij het harteloze schijnsel van een 150-wattbouwlamp op het nachtkastje, of het hele gezin tot ongewenste saamhorigheid wordt gedwongen doordat er uiteindelijk in het hele huis nog maar één lamp brandt, bijvoorbeeld boven de vuilnisbak.
Ik zocht dus met weinig hoop in de stoppenkast (want daar wonen in ieder normaal huishouden de peertjes) naar een vervanger voor de doorgebrande lamp op de schoorsteenmantel. Er lág zowaar een doosje. ‘320 lumen’, stond er op. Wat(t), dacht ik. Wat zijn lumen? Of zijn het lumens? Is het één luum, twee lumen? En waarom? Waar is mijn watt gebleven?
‘Wat moet dat?’ vroeg ik aan huisgenoot P., en ik toonde hem het sinistere doosje.
‘De gloeilamp gaat verdwijnen,’ zei hij, achteloos, alsof er niks aan de hand was.
Ja, dat wist ik natuurlijk wel, maar tot dusver was dat abstract gebleven, net zoiets als de schuivende continenten of kilojoules: ze zíjn er wel, maar je hebt er niets mee te maken. De gloeilamp gaat verdwijnen! Nooit meer luisterend schudden aan zo’n peertje, nooit meer het etherische rinkelen van zo’n gesneuveld koolstofdraadje. Nooit meer denken: ze zouden daar bij Philips best een eeuwig brandende gloeilamp kunnen maken, maar dat verdommen ze (een mythe die overigens succesvol is ontzenuwd door Karel van het Reve). Nooit meer een lamp gewoon aan- of uitklikken: die moderne misbaksels vertonen, voor ze op volle sterkte branden, eerst een poosje een luguber roodachtig martelkelderschijnsel, of ze doen gewoon een paar tellen helemaal niets, zodat je denkt dat je hem juist hebt uitgeklikt in plaats van aan, waarna je nóg eens klikt, waardoor hij dus júíst uitgaat et cetera (dit drie keer herhalen).
En hoe moet het met de striphelden, bij wie immers, in geval van lumineus (!) idee, steevast zo’n sympathiek geel peertje boven hun hoofd placht te verschijnen? Moeten die nu voortaan met zo’n kille, witte spaarlampspiraal door het leven? Wordt Willy Wortels Lampje een Buisje? Dat moeten we toch niet willen met z’n allen? En nee, dat willen we dus ook niet. Het ultraconservatieve Amerikaanse Congreslid Michelle Bachman trekt niet voor niets volle zalen met uitspraken als: ‘De teloorgang van de gloeilamp is het begin van het einde’, en: ‘Thomas Edisons uitvinding was een schitterende, patriottistische daad, dus wij Amerikanen moeten zoveel gloeilampen kunnen kopen als we willen.’
Let wel: het betreft hier iemand die gerede kans loopt tot president gekozen te worden van de Verenigde Staten. Het mens is overigens een godsdienstwaanzinnige homohaatster met zes kinderen en een hysterische oogopslag, maar wat die lampen betreft heeft ze natuurlijk helemaal gelijk. De gloeilamp moet blijven. Een gloeilamp is een lichtflits tussen twee eeuwen duisternis. Net als het leven zelf.