Interview met Isabel

Isabel Story is eenenvijftig. Ze werkt als secretaresse op een bureau voor jeugdpsychiatrie. Ze heeft een man en twee zoons, van de oudste heeft ze afstand gedaan toen ze zestien was. Je kunt aan haar zien dat ze veel verdriet heeft gehad in haar leven.
‘Ja, ik was zestien. Het gebeurde per ongeluk. Ik had voor het eerst seksueel contact met een vriendje. En meteen zwanger. Ik was er redelijk snel achter. Maar net doen alsof je neus bloedt. Kop in het zand en doorgaan met ademhalen. Ik was een enorme struisvogel. Als je net doet alsof het er niet is, dan is het er ook niet. Dat heb ik een maand of vijf volgehouden. Het was voornamelijk angst om het er met mijn ouders over te hebben. Toen moest ik naar de dokter en ik voelde wel dat dat slecht zou aflopen. Ik werd naar het ziekenhuis verwezen en mijn moeder moest mee. Ik heb, heel ‘tactvol’, niks tegen mijn moeder gezegd, dus ze hoorde het in het ziekenhuis. En mijn moeder heeft het weer aan mijn vader verteld. Hij sloeg mij nooit, maar toen sloeg hij me letterlijk midden in mijn gezicht. Dat heeft behoorlijk meegespeeld bij mijn instemming om afstand te doen, dat je merkt je ouders zo teleur te stellen. Als hij het zo erg vond, moest ik wel afstand doen. Er is nooit echt druk op mij uitgeoefend, maar ik werd wel vanzelfsprekend die kant op gestuurd. Abortus was nog illegaal, daar had je amper van gehoord, maar daar was het ook te laat voor. Van trouwen is ook nooit sprake geweest. Ik had wel verkering met die jongen, maar ik was door de ontmaagding zo op hem afgeknapt, dat ik hem daarna niet meer heb gezien. Ik heb het hem dus ook nooit verteld. Het was een gezinsgeheim. Niemand wist het. Je zag het ook niet duidelijk. Ik had geen gevoelens voor het kindje. Dat stond ik mezelf niet toe. De eerste drie maanden had ik ook nergens last van, nauwelijks het gevoel dat ik zwanger was. Eigenlijk heeft het van meet af aan vastgestaan dat het afstand zou worden. Ik voelde me in die periode heel onwerkelijk, apathisch. Nu zou je het dissociëren noemen wat ik deed. Ik was puur aan het overleven, heb ook veel verdrongen uit die tijd. De situatie thuis werd er ook niet prettiger op. Ik zat veel op mijn kamer. Heb overigens nog wel eindexamen gedaan. Ik werd in contact gebracht met een maatschappelijk werker. Er werd heel erg benadrukt dat het kind recht had om in een tweeoudergezin op te groeien, dat ik het niet kon bieden wat het nodig had. Vanaf ongeveer zes maanden kwam ik in een andere plaats in een opvanghuis van een vroedvrouw, om daar de bevalling af te wachten. Er moeten daar minstens nog twee andere meisjes geweest zijn, maar ik kan me geen namen of gezichten herinneren. Ik weet wel dat ik me minder dan min en slechter dan slecht voelde. Ik werd geduld. Die vrouw deed het waarschijnlijk alleen voor het geld, er was totaal geen warmte, geen uitleg over wat je te wachten stond. Mijn ouders kwamen in die maanden niet op bezoek, alleen is na de bevalling mijn moeder gekomen. Ik schrok me de beroerte toen de vliezen braken, ik wist van niks. Toen ben ik een kamer binnen gebracht en bevallen. Ik kan me ook niet herinneren of ik veel pijn had. Ik beviel met acht maanden. Er kwam een broeder binnen met een draagbare couveuse. Daarin werd mijn kind weggebracht. Ik heb het niet gezien. Dat was not done, dan ga je je maar hechten. Er is me wel verteld dat het een jongetje was en ik mocht het een naam geven. Ik vroeg of het die naam ook hield. Ze zeiden van wel, maar later bleek dat niet waar te zijn. Hij heeft ook nog eerst een halfjaar op een “neutrale” plek gezeten, naderhand bleek dat een paar straten verderop te zijn geweest. Maar dat hebben ze me ook niet verteld. Mijn moeder was wel lief en bezorgd, maar over de baby werd niet gepraat. Ik moet daar nog een dag of tien geweest zijn, maar ik herinner me er weinig van. Wel dat mijn borsten werden opgebonden en dat dat pijnlijk was. En er was een groot verdriet. Ik was vooral apathisch. Via maatschappelijk werk werd ik aan een baan geholpen. Ik vond die meiden van mijn leeftijd met wie ik werkte allemaal kinderen. Het kind zijn was er bij mij helemaal af. Eind jaren zestig heb ik mijn man leren kennen. Hij heeft me echt moeten veroveren. Voor mij hoefde het allemaal niet. Toen het serieus werd, heb ik hem van die afstand verteld. Ik dacht dat hij het dan wel uit zou maken, want ik vond mezelf zo’n rotzak, maar dat deed hij niet. Mijn zelfvertrouwen en zelfbeeld waren minimaal in die tijd. Je probeert je verdriet wel weg te stoppen, maar er zijn constant dingen die het prikkelen. In ’71 ben ik getrouwd, vooral om het huis uit te gaan. Het was tot in de trouwzaal spannend of mijn moeder toestemming zou geven, mijn vader was toen al overleden. In ’73 ben ik bevallen van een zoon, hij is twee dagen na zijn geboorte overleden aan een hartafwijking. Tijdens die zwangerschap kwam er heel veel naar boven. Ik was heel recalcitrant Ik heb bij de groenteboer met sinaasappelen staan gooien, omdat in eentje een rotte plek zat. Maar ik had wel het gevoel ‘nu mag ik zwanger zijn’. Toen mijn kindje zo ziek werd dat het naar het ziekenhuis moest, zei ik tegen mijn moeder dat ik dat ervoer als straf. Daar is ze helemaal niet op ingegaan, ze heeft zich van mij afgedraaid. Het kind is overleden. Bij mijn derde kind ben ik alleen maar heel bang geweest dat het weer fout zou gaan. Het verdriet van het afstand doen probeer je zoveel mogelijk weg te drukken, doorgaan met ademhalen. Maar er zijn allerlei situaties waarin het weer naar boven komt. Wanneer er iets bijzonders met mijn andere zoon gebeurde, zoals een eerste tandje of een eerste schooldag, vroeg ik me altijd af hoe het bij mijn eerste zoon gegaan zou zijn. Als hij tenminste nog leefde, want dat wist ik natuurlijk niet. En als hij maar gelukkig was, in een goed gezin terechtgekomen. Dan was die afstand niet voor niets geweest. Feestdagen, verjaardagen waren nooit zo feestelijk. Dat prikkelde het verdriet weer.
Ik heb nooit moeite gedaan om mijn oudste zoon te achterhalen. Dat mocht ook absoluut niet. Afstand was afstand. Je had je rechten verspeeld. Zoeken mocht niet. En later deed ik het bewust niet. Je weet niet wat je overhoop haalt. Ik verwachtte dat hij in de puberteit wel zou gaan zoeken, maar dat deed hij niet. Maar uiteindelijk heeft hij me toch nog gezocht. Hij was toen al achtentwintig, getrouwd en hij werd gestimuleerd door zijn vrouw. Hij wilde het niet uit loyaliteit naar zijn pleegouders. Maar zij zei: ‘Als je wacht tot je pleegouders overleden zijn, dan is je natuurlijke moeder misschien ook overleden.’ Hij wilde wel en hij wilde niet. Zij heeft hem zo’n beetje over de streep getrokken.
Het is heel vreemd. Je doet afstand van een baby, maar je krijgt een volwassen vent te zien. We hebben zo’n twee jaar contact gehad. In die tijd hebben we elkaar leren kennen. Je hebt het gevoel dat je op eieren loopt. Sommige heel gewone dingen, die je van je andere zoon wel weet, moet je hem eerst vragen. Dat geeft een raar gevoel, als je die vanzelfsprekende dingen niet weet. Maar er is ook wel veel herkenning. De oogopslag, het karakter. Sommige dingen herken ik van mezelf, sommige ook helemaal niet, die zal hij van zijn vader hebben. Op foto’s die hij mij uit zijn kindertijd heeft laten zien, zie ik meer gelijkenis met mezelf en met mijn andere zoon. Het is mijn kind, maar toch is het een vreemde. Het blijft heel dubbel; die discrepantie tussen die baby en die volwassen vent.
Hij heeft wel goed op mijn verhaal gereageerd. Voor die tijd voelde hij verwijten. Hij heeft zich altijd geadopteerd, weggedaan, gevoeld. Dat is wel veranderd. Maar het contact werd hem toch wat te moeilijk. Door die loyaliteit, onder andere, maar ik denk dat ik ook te dichtbij kwam. Hij is opgevoed in een goed nest, maar zonder warmte. Ik begreep hem, denk ik, te goed. Hij heeft het contact telefonisch verbroken, op een wat onhandige manier. Ik denk dat hij het erg moeilijk vond. Geen duidelijke motivatie: “Het klikt niet.” Ik was boos, teleurgesteld, verdrietig. Heb hem later nog een brief gestuurd, maar toen kreeg ik een niet al te vriendelijk kaartje dat hij geen contact meer wilde. We hebben nu al een jaar of drie geen contact meer. Ik zou het wel willen, maar dan wil ik het wel eerst goed uitpraten. Ik wil niet opnieuw gekwetst worden. Zoveel zelfrespect heb ik nu wel.
Nadat het contact verbroken was, ben ik in een praatgroep van de Fiom gegaan, alles kwam weer boven, ik trok het niet in mijn eentje. Ik heb daar wel veel aan gehad. Ik ben mijn schuldgevoel kwijt, ik ben beter over mezelf gaan denken. En ik heb me gerealiseerd dat ik niet in mijn eentje zwanger ben geworden. De vader had ook voor anticonceptie kunnen zorgen. Ik heb altijd het gevoel gehad dat die zwangerschap en die afstand alleen mijn fout waren. Ik was weliswaar gestuurd, maar ik was toch de dader.
Ik ben in die groep ook wel heel boos op mijn ouders geweest, dat ze me niet beter hebben opgevangen, niet anders met me zijn omgegaan. Maar zij zullen wel gevonden hebben dat ze het beste deden. Het was geen kwade wil, wel veel eigenbelang. En status speelde volgens mij vooral voor mijn vader een grote rol. Hij had een voorbeeldfunctie in de familie. Het kind houden was op wat voor manier dan ook beter geweest. Het heeft de rest van mijn leven bepaald. Een huisarts vergeleek het met een oorlogstrauma. Het is een soort wond die pijn blijft doen. Ik ben nu actief in het bestuur van de Stichting Afstandsmoeders, ook omdat ik het geheim niet opnieuw in de kast wilde sluiten. Ik heb daar veel geleerd en het is leuk om te doen. Ik ben ten opzichte van mezelf veel milder geworden. Minder hard, minder zwart-wit. Ik vind mezelf liever dan vroeger. Maar nog steeds niet echt lief.’