Adoptie

In Nederland worden zo’n zestig tot zeventig kinderen per jaar afgestaan en geadopteerd, het aantal is momenteel weer stijgende. Vanaf 1954 zijn er 25.000 kinderen afgestaan. Uiteraard is het afstaan van een kind zeer ingrijpend. In onze cultuur is het ter adoptie aanbieden van je eigen nageslacht minder geaccepteerd dan abortus, zeker wanneer de vrouw getrouwd is en al kinderen van zichzelf heeft. Vroeger kwam het regelmatig voor dat jonge, ongehuwde zwangere meisjes erg onder druk werden gezet door hun ouders en de Kerk om de zwangerschap geheim te houden, het kind op een ‘onderduikadres’ of in een opvanghuis te baren en het vervolgens af te staan. Op de site voor en door afstandsmoeders staat een aantal ontroerende getuigenissen van vrouwen die hun leven lang bleven lijden onder die afstand (‘afstand doen is levenslang krijgen’). Soms werd hun niet toegestaan het kindje te zien, een vrouw schrijft zelfs dat er een handdoek over haar hoofd werd gelegd. Sommigen zagen het heel even en mochten het een naam geven. Maar daarna verdween dit kind uit hun leven, waarna door hun omgeving verwacht werd dat ze er verder het zwijgen toe deden en ‘gewoon’ verder gingen. Een van de afstandsmoeders schrijft:‘Ik had minstens zoveel tranen als voeding.’ Over het algemeen leren vrouwen wel leven met deze krater in hun bestaan, al zijn er natuurlijk altijd vrouwen die het niet aankunnen en die ernstig depressief worden en/of uit het leven stappen.
Germaine Greer schrijft in De hele vrouw: ‘Als ze haar kind door anderen laat adopteren, zal ze een ondraaglijke pijn voelen op de plek waar haar kind met haar verbonden is en ze zal haar hele leven lang rouwen om dat kind en voortdurend vreemdelingen in het gezicht staren, op zoek naar de blik van haar kind.’ Nog steeds kunnen vrouwen in omstandigheden verkeren waarin ze de zorg voor het kind zelf niet aan denken te kunnen: ze zijn alleenstaand, te jong, hebben onvoldoende inkomsten, zwerven, zijn verslaafd, verkracht, mishandeld. Of misschien ontdekken ze de zwangerschap pas laat. In ieder geval is abortus niet meer mogelijk of willen ze hun kind niet laten aborteren, om het toch een kans op een acceptabel leven te gunnen. Over het algemeen is het zo dat in de laatste maanden van de zwangerschap en de tijd kort na de bevalling de band met het ongewenste kind het hevigst is. En dit is nu net de periode waarin de afstand moet plaatsvinden. Op den duur ebt het gevoel van acceptatie soms weer wat weg, met als gevolg dat het kind dat na rijp beraad toch mocht komen, uiteindelijk vaak niet echt geaccepteerd maar hooguit getolereerd wordt.
Voor veel vrouwen zal het eeuwige verlangen naar het afgestane kind nooit verdwijnen, het gaat vrijwel altijd gepaard met schuldgevoelens of spijt. Vaak gaan vrouwen uiteindelijk op zoek naar hun kind, of het geadopteerde kind gaat zelf op zoek naar de ‘natuurlijke moeder’,‘geboortemoeder’ of ‘biologische moeder’, zoals deze moeders genoemd worden. Soms komt er een ontmoeting uit voort, waarbij vertrouwdheid en onbekendheid om voorrang strijden. Het kind blijkt sprekend op een familielid te lijken, bijvoorbeeld een later gekregen eigen kind, soms zijn er allerlei vertrouwde gebaren te zien of een oogopslag die alleen maar ‘familie’ kan betekenen. Maar het trauma van het afstand doen blijft natuurlijk als een scherp zwaard tussen de ‘schaduwmoeder’ en het kind in staan. Soms lukt het niet om op een prettige manier met elkaar te blijven omgaan. Het is te beladen. Of het kind heeft zich ontwikkeld op een manier waarin de moeder zich helemaal niet herkent en die in niets meer doet denken aan dat kwetsbare baby’tje dat ze maar heel even heeft mogen vasthouden. Ook komt het voor dat het kind last krijgt van loyaliteitsgevoelens ten opzichte van de adoptiefouders. Dan blijft het bij een of enkele ontmoetingen. Toch vinden de natuurlijke moeders het over het algemeen wel een enorme opluchting als ze hun kind ontmoeten, en kunnen zien hoe het in het leven staat. Ook kan het een ontlasting van het schuldgevoel geven als ze zelf hun verhaal hebben kunnen vertellen. Het kan een manier zijn om iets af te sluiten, te ervaren dat het een goed besluit is geweest.
Het spreekt voor zich dat voor veel kinderen het zoeken naar de roots van groot belang is. Ze willen weten wie hun ouders zijn, waarin ze op hun ouders lijken. Maar er is ook veel pijn, boosheid en onbegrip over het feit dat ze zijn ‘weggedaan’. Opvallend is dat de moeders die hun kind ten slotte weer ontmoet hebben, in voortdurende angst leven dat het kind het contact alsnog zal verbreken. Ze hebben immers zo weinig krediet. Adoptiefouders kunnen wat huiverig zijn voor het aanhalen van de bloedbanden. Ze zijn bang om hun geadopteerde kind of diens liefde kwijt te raken. Het komt zelfs voor dat het kind niet, of pas in een heel laat stadium, ontdekt dat het geadopteerd is. Soms doen de adoptiefouders zelfs hun uiterste best om in de anonimiteit te verdwijnen, zodat een confrontatie met de natuurlijke ouders wordt voorkomen.
In 1994 werd de Stichting Afstandsmoeders opgericht. Dit is een lotgenotensite waarop vrouwen in contact kunnen komen met vrouwen die hetzelfde hebben meegemaakt. Zij noemen zichzelf niet alleen afstandsmoeders maar ook ‘moeders op afstand’, omdat al snel blijkt dat het moederschap niet ophoudt op het moment dat het kind de straat uit is gereden. Dan beginnen de problemen pas. Het herkennen van die gemeenschappelijke ellende geeft veel steun. Er worden twee ontmoetingsdagen per jaar gehouden, vrouwen kunnen hun verhaal kwijt op de website. Er vindt geen hulpverlening plaats, wel probeert de stichting als gesprekspartner stem te hebben in organisaties die zich bezighouden met onderwerpen op het gebied van afstand en adoptie. Bij de adoptie houdt men steeds meer rekening met het feit dat de betrokken partijen vroeg of laat toch contact zullen willen. Het is belangrijk als er dan informatie is: waar is het kind/de moeder gebleven, zijn er foto’s, zijn er feitelijkheden vastgelegd, is er een adequate dossiervorming? Vaak wordt ervoor gekozen om het aanhalen van de bloedbanden uit te stellen tot na de puberteit, omdat dat een periode is waarin het kind al genoeg te stellen heeft met het volwassen worden en de daarbijbehorende conflicten en ambivalenties. Op de website is overigens ook een prikbord te vinden waarop natuurlijke ouders en adoptiekinderen naar elkaar kunnen zoeken.
In Zonder jou vertelt Colette Frère in verhaalvorm de geschiedenissen van acht vrouwen die hun kind afstonden. Zij is een Belgische journaliste, die later in Amerika is gaan wonen en daar de levens van een aantal vrouwen die afstand deden van hun kind, beschrijft. Maar de gevoelens zijn natuurlijk universeel. Wat me opviel, was dat de vrouwen zonder uitzondering een groot heimwee naar het afgestane kind bleven voelen, soms zo hevig dat het het allerbelangrijkste thema in hun leven werd. Zelfs de vrouw die haar gehandicapte zoon liet adopteren omdat ze absoluut niet met zijn handicap overweg kon en dat ook niet wilde kunnen, hield daar een soort psychische wond aan over, die haar later toch aanzette tot een zoektocht om hem terug te vinden. Dit zijn eigenlijk verhalen over moederliefde en, ondanks de in mijn oren irritante toon van het boek, tamelijk aangrijpend. Een huilboek, zal ik maar zeggen. Als je leest hoe ontzettend veel pijn een afstand kan doen, vraag je je af of adoptie een redelijk alternatief voor abortus is. Maar de praktijk leert dat toch veel vrouwen die keuze maken, of misschien in omstandigheden raken waarin ze (vinden dat ze) geen andere keuze meer hebben. In ieder geval is het een alternatief waar veel moed voor nodig is. De moed om tegen de publieke opinie in te gaan én de moed om de onvermijdelijke pijn te dragen die het leven geven aan je kind en het daarna afstaan toch mee gaat brengen. Maar ook dit lijkt me weer het soort besluit waarvan de kans groot is dat je later denkt: hoe heb ik het kunnen doen, dit had nooit mogen gebeuren. Ik krijg de indruk dat veel moeders op bloedende knieën naar hun kind toe zouden willen kruipen, waar het zich ook maar bevindt.
Ik heb een aantal citaten uit Zonder jou verzameld, afkomstig uit de interviews die de schrijfster met deze acht moeders had. Ik geef ze zonder context weer, om te laten zien welke gevoelens en gedachten zich bij een afstand kunnen voordoen.
‘Met lege handen keert Anne naar huis terug, tot in het diepst van haar lichaam vernederd. Als altijd wordt er nergens over gepraat. Waarover zouden ze trouwens praten? Van het kind blijft er immers niets over. De leegte diep in haar buik is als een gat, geslagen door een granaat. Een immens gapend gat en geen wiegje. Een dode en geen kist. Ze slaapt, ten prooi aan eindeloze moeheid.’
‘Ik wil dat je begrijpt dat je vader en ik er niet voor hebben gekozen om je te laten adopteren. Want kiezen is weten. En wij wisten niet. We wisten niet dat er geen ex-moeders bestaan of adoptiemoeders. Maar dat er alleen moeders zijn. Dat er geen exkinderen bestaan of adoptiekinderen. Maar dat er alleen kinderen zijn.’
‘Ik heb het recht niet meer me te laten aborteren. Doodmaken is het voorrecht van de jeugd. Ik heb al een abortus gehad. Vroeger. Toen ik nergens van af wist. Geen buisjes, geen zuigers meer. Je komt niet in een vuilnisbak terecht. Ik hou niet van je. Maar ik haat je ook niet. Niet genoeg dáárvoor.’
‘Onze wegen lopen uit elkaar. Het spijt me, mijn opdracht is volbracht. Ik heb je gehouden. Negen maanden lang heb ik je beschut. Dat was lang, geloof me maar. Het was zwaar, die last in mijn buik. Heel wat vrouwen hadden je gewoon bij het afval gekeild.’
‘Elke dag denk ik aan mijn eerste kind. Een paar ogenblikken. Tot ik weer greep krijg op de werkelijkheid. Dan ruk ik me van haar los. Van de herinnering aan haar. De wereld eist me opnieuw op. Zijn dwingende zaken betekenen mijn redding.’
‘Ik ben veroordeeld hier te blijven. Met mijn ogen verslind ik elke kinderwagen, elke buggy. En dat kleine meisje dat ik vanochtend in de supermarkt zag! Haar ogen achtervolgen me. Zulke grote ogen! Ik liep haar moeder even achterna. Ik spitste mijn oren. Ik wilde dat ze met haar sprak, haar naam zei. Niets! Ze zei helemaal niets. Het meisje lachte. Anderhalf jaar. Net als jij.’
‘Hoe kon je?’
‘Wat?’
‘Me in het ziekenhuis achterlaten!’
‘Sla niet zo’n toon tegen me aan. Het heeft toch geen zin.’
‘Oké. Leg me dan uit hoe je dat doet, een kind in de steek laten.’
‘… op de terugweg snik ik aan één stuk door. Mijn baby is dood. En jij, Glenn, je lijkt niet of zo weinig op het kind dat ik zou hebben opgevoed. Ik stik in mijn tranen. Ik wil je in mijn armen houden. Je voelen. Ik wil dat je hier bent, omdat je mijn vlees en bloed bent, zelfs al ben je soms iemand anders.’
‘Ik heb een onverzadigbare honger naar je. Ik vergeet haast hoe bedenkelijk mijn statuut is. Ik ben een moeder zonder titel. Eén woord volstaat om me af te wijzen.’

Hoe gaat een adoptie in zijn werk?
De Stichting Ambulante Fiom en de VBOK zijn behulpzaam bij het nemen van het besluit en het in gang zetten van de procedure van de afstand. De afstandsmoeder bevalt meestal in een ziekenhuis. De eerste drie maanden na de geboorte gelden als bedenktijd voor de moeder. Het kind wordt dan meestal op neutraal terrein geplaatst, bijvoorbeeld bij een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechter om iemand, vaak een voogdij-instelling, aan te wijzen die de eerste drie maanden het gezag over het kind heeft. Na drie maanden kan de moeder een ‘afstandsverklaring’ tekenen, waarna er adoptiefouders voor het kindje gezocht kunnen worden. Ouders die een Nederlands kind adopteren, moeten aan dezelfde voorwaarden voldoen als die gelden bij een buitenlandse adoptie. Zo mag er niet meer dan veertig jaar zitten tussen de leeftijd van de oudste ouder en die van het kind. Er wordt echter nog wat extra’s gevraagd aan de aspirant-adoptiefouders, namelijk een bereidheid tot contact met de natuurlijke ouders, bijvoorbeeld door het geven van informatie of foto’s, maar soms ook de bereidheid tot een omgangsregeling. Ook is het nodig dat de ouders begrip kunnen opbrengen voor de afstand en dat ze om kunnen gaan met de belasting van het eerste jaar. In het eerste jaar kan de moeder namelijk terugkomen op haar besluit. De adoptie wordt pas juridisch een feit wanneer de adoptie definitief wordt. De aanvraag tot adoptie kan pas beginnen nadat de aspirant-ouders een jaar voor het kind gezorgd hebben. Dat eerste jaar blijft voor hen dus een heel onzeker jaar. Wanneer het kindje teruggehaald zou worden, is dat natuurlijk dramatisch voor het adoptiegezin. Om die reden zal er alleen sprake van afstand zijn als de moeder heel stellig is in haar besluit. Bij de keuze van het adoptiegezin wordt gekeken naar de belangen van het kind en naar de wensen van de natuurlijke ouders. Zij kunnen bijvoorbeeld graag willen dat hun kind in een katholiek gezin komt, niet bij twee homo’s opgroeit en in het zuiden van het land komt te wonen. De Raad voor de Kinderbescherming selecteert twee of drie geschikte dossiers, waarna deze anoniem aan de voogdij-instelling worden gepresenteerd. De Raad maakt de uiteindelijke keuze voor een adoptiegezin. Na een jaar kan de adoptie definitief verklaard worden. Deze kan pas ongedaan gemaakt worden als het geadopteerde kind meerderjarig is en daar zelf om verzoekt.

Ik praat met Tiny Hol en Isabel Story over de Stichting Afstandsmoeders.

‘De Stichting Afstandsmoeders is geen hulpverlenende organisatie, maar een zelfhulpgroep. We zijn leken, maar wel ervaringsdeskundig. Mensen verwachten soms dingen van ons, therapie bijvoorbeeld, die wij niet kunnen bieden. De lotgenotentelefoon is in principe dagelijks bereikbaar. Er bellen vooral vrouwen die al afstand gedaan hebben. Die willen heel graag eindelijk een keer hun verhaal kwijt. Je voornaamste taak is dan om te luisteren. Een enkele keer bellen er ook vrouwen die nog voor de keuze staan, die worden doorverwezen naar de Fiom voor hulp bij hun besluitvorming. Er zijn zo’n tweehonderd vrouwen donateur van de stichting, daarnaast zijn ook instellingen donateur. Zij ontvangen een keer of vier per jaar de nieuwsbrief. De vrouwen zijn zo tussen de vijftien en zesendertig jaar, maar het merendeel toch wel onder de twintig. Dat is echter maar een topje van de ijsberg. Alleen al in de jaren zeventig werden er in Nederland 25.000 kinderen afgestaan. Voor veel mensen is het een ontzettend groot geheim. En dat moet het van hen ook blijven. Als ze post krijgen in een envelop met een logo, niet eens een naam van de Stichting, zeggen ze hun lidmaatschap soms al op. Dat is ontzettend jammer. Zij zouden heel veel steun aan dat lotgenotencontact kunnen hebben. Als daar behoefte aan is, zetten we lotgenotengroepen op: praatgroepen die door afstandsmoeders worden begeleid, waarin mensen hun verhaal kwijt kunnen. Twee keer per jaar is er een landelijke bijeenkomst voor alle afstandsmoeders, één dag is gebonden aan een thema, de andere is een open ontmoetingsdag.’
Tiny en Isabel zouden niemand een afstand adviseren, al zullen er helaas altijd situaties blijven waarin de moeder geen andere oplossing ziet. ‘Je kunt dan beter kiezen voor opvang door pleegouders, zodat je begeleid kan worden om het kind eventueel later nog terug te krijgen, mee op te voeden, en je er in elk geval contact mee kan houden. Bij de huidige afstandsprocedures ligt de nadruk steeds meer op een open adoptie, waarbij er wel informatie wordt uitgewisseld en er vaak ook contact is. Maar het is vrijblijvend en gaat uit van de goede wil van de adoptiefouders.’