‘Het verleden rustte niet, voordat het werd verantwoord.’

Uit: Liefde

Simon Vinkenoog

Mijn eigen ervaring

Mijn zwangerschap was ongepland en ongewenst. Ik had na jaren pilgebruik gekozen voor een spiraaltje, omdat ik dat slikken van hormonen maar dubieus vond. Zo’n metalen kreeftje met draadjes eraan, dat zich ergens in mijn vrouwelijke organen ophield en voor uiterst pijnlijke menstruaties zorgde. En voor een vals gevoel van veiligheid.

Het begon met een verschrikkelijke honger. Het soort honger waarvan je denkt: als ik nu niets eet, val ik ter plekke dood neer. En dat overvloedige plassen. Als ik niet op de wc zat, was ik wel op weg er naartoe. Vreemde sidderingen in mijn onderbuik. Ongetwijfeld heb ik de innesteling gevoeld. Onbegrepen sensaties. Maar echt verdacht werd het toen mijn borsten begonnen op te zwellen. Ineens wist ik het: ik was zwanger! Deden ze in die tijd nog de kikkerproef? Ik weet het niet meer, maar zeker is dat de dokter een zwangerschap constateerde. En dat hij, lettend op mijn angstige spanning, het niet tactvol vond om mij te feliciteren. Ik mompelde dat ik erover na moest denken en liep, gehuld in warrige gedachten, naar huis om het mijn vriend te vertellen.

Is het niet vreemd dat ik mij die avond toch als feestelijk herinner? Bekomen van de eerste schrik, zaten we bij onze buurvrouw en vertelden haar dat ik in verwachting was. Zij wilde wel een buurbaby hebben. Graag zelfs. Maar zou dat kindje er ook komen? Hoe komt het dat ik blij was, maar toch ook wist dat het niet door zou moeten gaan? Ik werkte op dat moment voor een uitzendbureau. Er was weinig geld. Onze relatie was in die tijd veel minder stabiel dan ze dat nu is. Ikzelf was onstabiel. Ik was bang dat ik geen goede moeder zou zijn. Zou ik wel genoeg van het kind kunnen houden? Zou mijn vriend wel een goede vader zijn? Dronk hij niet te veel? Wat hadden we het kind te bieden? Ik moest met mijn terugkerende depressies al zoveel moeite doen om mezelf op de been te houden. Het kon gewoon niet.

Ik kan me herinneren dat ik in bed lag en me realiseerde dat ik, als ik niets deed, steeds meer zou opzwellen. In mij groeide een kind. Het was als een steen die van een helling rolt. Onafwendbaar doorrollend, tot aan de bevalling, want dan zou het er toch uit moeten. Een beetje angstaanjagend. Niet meer te stoppen. Nou ja, wél te stoppen, natuurlijk.
Mijn vriend zag weinig in die zwangerschap, behalve het spookbeeld van een dikke, uitgezakte vrouw die steeds onerotischer zou worden. Hij was helemaal niet toe aan een kind. Sterker nog, hij wilde geen kind en had er nooit over nagedacht dat hij er wellicht eentje zou kunnen krijgen. Maar we kónden het stoppen.

Er werd een echo gemaakt. Op de monitor zag ik een donker boontje. Dat was het begin van wat een baby zou moeten worden. Ik vond het pijnlijk om te zien. Een abstractie werd realiteit.

De dagen erna moest de beslissing vallen. Ik kreeg een gesprek bij MR70, een hulpverleningsinstantie op het gebied van voortplanting. Er was een bedenktijd ingebouwd. Ik werd gewaarschuwd voor de risico’s van deze zwangerschap. De vrucht zou beschadigd kunnen zijn door de aanwezigheid van het spiraaltje. Ik zag het beeld voor me van een snoezig kinderhoofdje waaruit een ontsierend ijzeren vormpje groeide. In hoeverre bepaalde het risico op misvorming mijn besluit? Als ik zwanger had willen blijven, had ik dat dan aangedurfd? Het zou te gemakkelijk zijn om te stellen dat we voor abortus kozen omdat we bang waren voor het medische risico. We wilden het kind niet. We wilden het vooral niet op dat moment. Op dat tijdstip en die plaats in ons leven durfde ik het niet aan. Die zekerheid was vrij onwrikbaar. Ik kan me herinneren dat ik vond dat ik die bedenktijd eigenlijk helemaal niet nodig had. Ik had al genoeg nagedacht. Het was alleen maar pijnlijk om nog langer zwanger te moeten zijn.
Want zwanger was ik. Doodmoe. Snakkend naar zoute drop. Waarom wilde mijn lijf dat zout, dat is toch helemaal niet gezond voor zwangere vrouwen? Ik merkte dat ik de neiging had om met mijn handen dat begin van leven te beschermen als ik in een volle tram stapte. En mijn emoties lagen volkomen bloot. Ik liep ergens over een kermis langs een draaimolen en schoot helemaal vol bij al die lachende en zwaaiende kindertjes die voorbijzwierden. We wandelden langs het jaagpad naar het Nieuwe Meer. Ik plofte uitgeput op een bankje. Ik voelde me alleen maar heel moe en heel, heel zwanger.

De abortus zou in het Slotervaartziekenhuis plaatsvinden. Zo’n onderzoeksstoel met stijgbeugels. Een poster met afleidende illustraties tegen het plafond. En daarna vooral niks meer. Narcose. Misselijk, draaierig. Met veel moeite hees ik me weer in mijn kleren. Mijn vriend zat in de wachtkamer en ik wilde naar hem toe. Maar ik kon bijna niet op mijn benen staan. ’s Middags at ik kersen, van mijn ouders had ik geld gekregen om wat lekkers te kopen. En ’s avonds zat ik een beetje slap en bleekjes op mijn avondopleiding. Mijn leven kon gewoon doorgaan. Alles bleef zoals het was…

In de dagen erna ervoer ik een vreemde opluchting. Mijn onderbuik was leeg. Ik voelde dat daar iets veranderd was. Een aangename leegte. Geen verdriet. Geen spijt. Het was een goed besluit geweest.

Eigenaardig genoeg duurde die lichtzinnige opluchting wel een jaar of drie. Alleen was er blijkbaar toch een biologische klok gaan tikken, want ik werd nu geplaagd door twijfels die ik daarvoor nooit had: wilde ik nu wel of geen kinderen? Blijkbaar kun je niet ‘een beetje zwanger’zijn. Ik werd ronduit broeds. In de nachtdienst zat ik babytruitjes te breien. Niet dat ik meteen een kind wilde. Maar eens zou het er toch van moeten komen. Maar waren we daar wel aan toe? En zo niet, wanneer dan wel? Het was het begin van jaren twijfelen.

Totdat ik op een morgen, drie jaar na dato, bij de bakker stond en ineens verdriet voelde over mijn abortus. Geen idee waarom. Ergens moet er toch een associatie zijn geweest waardoor dat verdriet daar op dat moment manifest werd. Was de verkoopster soms zwanger? Waren het de kadetjes die op babybilletjes leken? Wie het weet mag het zeggen. Nu ben ik altijd slecht in rouwen geweest, ook na sterfgevallen. Het is of het verdriet meteen wegzakt naar een veel diepere laag, waar het op eigen houtje ongezien gaat rondspoken, totdat het zich blijkbaar op een onverhoeds moment bij de warme bakker naar boven weet te worstelen.

Echt erge spijt heb ik in de jaren erna nooit gehad. Ik zag het als een vorm van bescherming dat ik het kind ons ouderschap niet had aangedaan. Zoals ik eens mijn hamster haar gillende kroost naar binnen zag werken, omdat ze het gevoel had dat het nest niet veilig was (ellendig genoeg begon ze aan de achterkant, zodat die arme roze wurmpjes nog lang door bleven krijsen). Maar gek genoeg heb ik altijd feilloos geweten hoe oud het kind had zullen zijn als het er was gekomen. En ook dat het een jongetje is geweest. Soms vraag ik me af of ik het met die aanname niet te kort heb gedaan. Niet alleen heb ik dit kind het leven onthouden, maar ook heb ik altijd voetstoots aangenomen dat het geen meisje was. Maar als het nou eens wel een meisje was? Dan heb ik haar zelfs dat begin van een bestaansrecht niet gegund.

Heeft een mens een ziel? Heeft een ongeboren kind een ziel? Is er ergens een entiteit die voor mijn baby bestemd was? En die nu tijdloos en naamloos verder moet dolen of ergens anders is geïncarneerd, bij mensen die daar wél voor openstonden. Of gaat het alleen maar om wat menselijk celmateriaal? Zoals we ook een mug doodslaan, een vlooienbandje voor de kat kopen met moordlustige bedoelingen, of verrukkelijk dineren met vlees of vis. Hoe komt het dat zo’n klompje weefsel je tweeëntwintig jaar kan beheersen als een gemiste kans? Met op slechte dagen bijna het gevoel dat je een moord hebt begaan.

Vaak denk ik dat het tobben over hoe anders alles zou moeten zijn volstrekt nutteloos gepieker is. Er is maar één werkelijkheid en dat is die we nu hebben. En die moet je aanvaarden. In die werkelijkheid heb ik geen kind, omdat ik er toen ik vijfentwintig was niet aan durfde te beginnen en ik per ongeluk ook nog eens vroeg in de overgang kwam. Daardoor heb ik ook de dramatische ervaringen niet die sommige ouders wel hebben. De onhandelbare ADHD-kinderen, kleuters met jeugdkanker, kinderen voor wie de kinderrechter een vertrouwde verschijning is, en die je als ze groot zijn de vreselijkste dingen voor de voeten gooien. Ik hoef nooit bang te zijn dat mijn zoon onder een auto komt. Dat hij zijn vriendinnetje van veertien zwanger maakt. Dat hij wegloopt om in Parijs te gaan wonen en wordt misbruikt door pederasten. Nooit hoef ik vroeg op te staan om jammerende of kotsende kinderen te troosten, terwijl ik nog uren zou kunnen slapen.

Maar ik heb ook nooit de kans gehad om dat warme zachte wezentje in mijn armen te houden, dat met het genenmateriaal van ons samen best een aardig baby’tje zou zijn geworden. En toen de tijd vorderde en ik uiteindelijk besloot zwanger te willen worden en dat niet meer lukte, heb ik mijzelf soms wel vervloekt. Als jong meisje heb ik triomfantelijk met een ‘Baas-in-eigenbuik’-button gelopen. Nu kan ik abortus alleen nog maar zien als een heel slechte optie die je alleen kiest als werkelijk alle andere opties nog slechter zijn.

Dit is het verhaal. Nu de emoties. Sluimerend verdriet. Sluimerende spijt. Meestal zou ik willen dat ik de abortus met terugwerkende kracht ongedaan zou kunnen maken. Het kindje had dan natuurlijk geen beschadiging opgelopen door het spiraaltje, ja, dat blijft toch een onzekere factor. Het was een blond jongetje geworden en we noemden hem Daniël. Hij had een rond gezichtje. Nu hebben alle baby’s ronde gezichtjes, maar die van ons had beslist een extra aaibaar rond kopje, een rond poezenkopje. Hoe heb ik ooit kunnen besluiten om het begin van een menselijk leven, waar alle genetisch materiaal voor een compleet kind van ons beiden al in besloten lag, te laten vernietigen, af te laten voeren naar de bak met medisch afval? Zou het ons niet gelukt zijn dit kind groot te brengen? Zouden we er niet blij mee geweest zijn als hij eenmaal in zijn wieg gelegen had? Zouden we niet gewoon dezelfde problemen hebben ontmoet die ouders met gewenste kinderen ook tegenkomen? Was de situatie voor dit kind werkelijk uitzichtloos? Kun je de verantwoordelijkheid ontlopen voor het leven van een kind dat je zelf verwekt hebt? Kun je een embryo om zeep helpen, omdat het je beter uitkomt op dat moment, en daarmee over een leven, andermans leven, beschikken? Ja, blijkbaar kan dat. En blijkbaar doe je dat op jonge leeftijd met een lichtvaardigheid die je je als ‘rijpe vrouw’ niet meer kunt voorstellen. Omdat je dan anders bent gaan denken over de waarde van het leven, omdat je dan inziet dat niet alles beheersbaar is en dat dat ook niet zo hoeft te zijn. Het leven bestaat uiteindelijk uit – veelal onvoorziene – veranderingen en daar horen ongeplande kinderen ook bij.
Take it as it comes!

De realiteit is dat ik die abortus wel heb laten doen. En dat ik moet aanvaarden dat mijn leven blijkbaar zo heeft moeten verlopen, ook al zou ik dat nu met liefde terug willen draaien. Hebben we wel een vrije keuze? Of ontrolt het leven zich winding na winding zonder dat we daar zelf ook maar iets aan kunnen veranderen? En kunnen we alleen maar toekijken als verbaasde toeschouwer, soms met instemming, soms met verdriet en weerzin, hoe de veer van ons leven steeds verder afgedraaid raakt?

Wanneer we ervan uitgaan dat we wel een vrije keuze hebben, of dat we in ieder geval op kleine schaal richting kunnen geven aan ons bestaan, dan kunnen we dus zelf besluiten of we een abortus willen. Op Zappybaby, een website voor vrouwen die bezig zijn met abortusvragen, las ik: ‘Alleen als je er voor de volle 1.000.000 % achter staat, moet je voor abortus kiezen.’ En ook: ‘Niemand heeft een glazen bol om de toekomst te voorspellen, we maken keuzes die ons op dit moment het beste lijken, meer kunnen we niet doen.’

Als je op grond van mijn verhaal besluit je kindje toch te houden, zie mij dan maar als een goede fee.