Abortus wettelijk geregeld

Volgens de wet is abortus toegestaan, mits volgens de wettelijke bepalingen uitgevoerd. Er is in de Wet Afbreking Zwangerschap geen maximale wekengrens genoemd. Wel wordt er verwezen naar andere regelingen, waarin de termijn van 24 weken wordt aangehouden, waarbij niet altijd duidelijk is of er over daadwerkelijke zwangerschapsweken wordt gesproken, of dat er wordt gekeken hoe lang de vrouw ‘over tijd’ is. In de praktijk van de abortushulpverlening wordt de grens van 22 weken aangehouden, gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Ook wordt de schedelmaat van de foetus gemeten, de maximale grens is daarbij 56 mm.

De abortus moet plaatsvinden in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning van de minister van Volksgezondheid uit hoofde van de Wet Afbreking Zwangerschap (en die dus ook verplicht rapporteren aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg).

Er moet een noodsituatie zijn voor de vrouw (deze wordt niet nader door de wet omschreven). De arts moet bij de vrouw controleren of zij van oordeel is dat er geen andere mogelijkheid is om uit deze noodsituatie te komen, en of er sprake is geweest van een zorgvuldige overweging in het besef van haar verantwoordelijkheid voor ongeboren leven, en van de gevolgen voor haarzelf en de haren.

Tussen het eerste contact met de arts en de daadwerkelijke afbreking van de zwangerschap dienen vijf dagen te zitten, welke door de wetgever zijn bedoeld als tijd voor heroverweging. De verantwoordelijkheid voor de abortus ligt bij de vrouw en de arts samen. Niemand is verplicht om aan een abortus mee te werken. (In de praktijk wordt meestal de termijn van 21 weken en een paar dagen gehanteerd, omdat de foetus met de moderne medische technieken dan al levensvatbaar is buiten het moederlichaam.) Voor legaal in Nederland wonende vrouwen wordt de abortus vergoed. Heeft deze plaats in een ziekenhuis, dan betaalt het ziekenfonds of de particuliere verzekering; een abortus in een speciale abortuskliniek wordt betaald door de AWBZ.

Gebeurt de abortus niet op de beschreven voorwaarden, dan is deze nog steeds strafbaar. In artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van een gevangenschap of geldboete voor de persoon die een vrouw een behandeling geeft waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat de vrucht erdoor gedood wordt.

Veel vrouwen hebben moeite met de opgelegde vijf dagen bedenktijd. Germaine Groenier schrijft in Vijf dagen bedenktijd. Leven na Dolle Mina aan haar ongewenst zwangere dochter: ‘Nog vier dagen te gaan, arme jij. Ik hoop dat je je er niet al te ongelukkig onder voelt. Vier dagen verplicht nadenken over iets wat je al besloten hebt. O, je moest eens weten hoe woedend ik me daar nog steeds over maak.’

De invoering van die vijf dagen bedenktijd was ook zeker niet de opzet van Dolle Mina.

‘Ik herinnerde me vanmorgen opeens dat, toen die bedenktijd speelde indertijd, en dat was zo tegen het einde van mijn Dolle Mina-tijd, geloof ik, ik samen met Freke (…) een fantastische actie bedacht binnen onze abortusgroep. “We doen het (’t) niet meer!!” Dat was de kreet die we naar buiten brachten. Als die vijf dagen bedenktijd erdoor zouden komen, binnen de wetgeving, dan wilden we een algemene neukstaking afroepen. Stel je voor, Mar, dat alle vrouwen zouden weigeren nog te vrijen met hun man of vriend, totdat de mogelijkheid tot het verkrijgen van een abortus, zonder die wachttijd, goed geregeld was!’

Het was te verwachten dat deze actie genoeg publiciteit kreeg. ‘We doen het niet meer!’ werd een gevleugelde uitspraak, die te pas en te onpas werd gebruikt. Zonder het beoogde succes overigens. Ruim dertig jaar later schrijft Germaine Groenier aan haar dochter:‘O, Mar, als mannen toch eens zwanger hadden kunnen worden! Aan het begin van een schitterende carrière of na een slippertje, terwijl ze gelukkig getrouwd waren! Dan was het echt én sneller én anders geregeld, daar ben ik nog steeds van overtuigd.’

Daan Schipper, geneesheer-directeur en arts van de Bloemenhovekliniek, zegt:‘Die bedenktijd begint natuurlijk te lopen op het moment dat de vrouw ontdekt dat ze zwanger is. Dan denkt ze eerst “wat leuk” en daarna “o, nee, helemaal niet leuk, want om die en die reden kan het niet”. En dan begint het proces van de afweging. Sommige vrouwen weten meteen al wat ze willen. Anderen kunnen moeilijk onder woorden brengen wat ze voelen. Die helpen wij in het gesprek om het probleem op te splitsen in onderdelen. Die vijf dagen bedenktijd voegen weinig toe, ze geven alleen nog meer beladenheid. Vrouwen voelen het soms alsof ze voor de rechter moeten. Ik probeer er in de intake achter te komen hoe ver de vrouw zélf al is met de besluitvorming. Ik vind dat het een zaak is tussen de vrouw en de zwangerschap.’

Ik kan me herinneren dat ik het heel pijnlijk vond om langer zwanger te moeten zijn dan strikt noodzakelijk was, om echt mijn tijd uit te zitten tot die vijf dagen voorbij waren. Redelijkerwijs kun je veronderstellen dat een vrouw die met het verzoek om een abortus komt, zelf al ruimschoots de tijd heeft genomen om na te denken of ze die abortus daadwerkelijk wil. De wetgever suggereert dat vrouwen niet verantwoordelijk met een dergelijke beslissing omgaan, en pas bedenktijd nemen als ze die wettelijk krijgen opgelegd. En dat vrouwen die blijkbaar onnadenkend zijn, in die vijf dagen wél gaan nadenken. Als ze zich daarvóór niet met het onderwerp hebben beziggehouden (wat ik me nauwelijks voor kan stellen), wie zegt dan dat ze dat nu wél zullen doen? Het is allemaal nogal bevoogdend.