33
Ik zit in de achtertuin van mijn ouders op de schommel, waarop ik mijn vader talloze keren Oscar en Lily heb zien duwen. Ik grijp het koude touw vast en staar met niets ziende ogen naar een polletje gras. De sprieten wuiven heen en weer in de kille wind. Ik kijk naar het keukenraam aan de overkant van het gazon. Het keukenlicht moest aan, ook al is het ochtend, en ik zie mijn moeder, Chris en Stu binnen rondlopen. Mijn moeder haalt kopjes uit de kast. Ze kijkt even naar mij en ik denk dat ik haar iets tegen een van mijn broers zie zeggen.
Ik kijk weg en staar naar enkele kale bomen tegen de grijze, zwaarbewolkte hemel. Automatisch zetten mijn voeten zich af op de vochtige grond, terwijl ik heel zacht heen en weer zwaai en naar de plek kijk waar zij en ik gisteravond geknield lagen.
Wat moeten we zonder hem beginnen? Wie moet er naar me luisteren als ik iets wil vragen wat alleen hij begrijpt? Wie geeft me een zoen boven op mijn hoofd en zegt dingen als ‘Voor de draad ermee, Molly Malone?’ En waar is hij nu? Waarom voel ik zijn aanwezigheid hier niet?
Ik denk aan mijn moeder, hoe ze kleintjes met ons om haar heen in het ziekenhuis zat, door haar tranen heen glimlachend en met een heel klein stukje tissue stijf in haar hand geklemd. ‘Weet je, hij was echt heel kalm.’ Ze pakte Stu’s hand stevig vast toen het hem te veel werd. ‘Echt waar, hè Molly?’ Ik stond als versteend en zweeg, terwijl iedereen naar me keek. ‘Hij deed gewoon zijn ogen dicht. Hij was niet bang.’
Ik wil gewoon niet dat hij niet hier is, hij is hier altijd geweest. Ik ben hier niet klaar voor. Totaal niet klaar voor. En ik wil niet dat hij alleen is. Zonder ons.
Er zijn dingen die ik hem wil vertellen, dingen waar ik met hem over moet praten. Ik doe mijn ogen dicht en zie mezelf weer als klein meisje, dat opgetogen in bed ligt te giechelen terwijl hij met grappige stemmetjes mij en de jongens een verhaaltje vertelt. Ik herinner hoe hij me boven de zee met mijn tenen in de aanstormende golven houdt, maar dat kan ik me toch niet echt herinneren? Ik was toen nog veel te jong. Misschien is het gewoon iets wat ik me van foto’s herinner… Dan zie ik hoe hij zijn speech op onze bruiloft houdt. Verdomme, je kunt niet zomaar doodgaan, pap! Ik heb je nodig! Er is nog zoveel wat je moet doen, zoveel wat je moet zien.
Hoe kon dit nou gebeuren? En waarom huil ik niet? Mijn ogen zijn volkomen droog en ik merk dat ik me bijna abstract verbaas over hoe vreemd dat is. Mijn vader is net overleden. Huil. Je moet huilen.
Ik hoor de achterdeur dichtgaan en een van de honden komt vrolijk springend de tuin in rennen. Mijn moeder volgt. Ze loopt langzaam mijn kant op en hoewel haar gezicht betraand is, houdt ze glimlachend haar armen wijd voor me open.
Zonder na te denken sta ik op en loop naar haar toe. Ik laat mijn hoofd tegen haar schouder vallen en ze drukt me tegen zich aan. Zo staan we daar, langzaam van links naar rechts wiegend, terwijl de koude wind om ons heen blaast. ‘Ik wil pap terug,’ flap ik eruit, verbijsterd dat ik mezelf die woorden hoor zeggen, en terwijl ze mijn haren streelt, zegt ze met schorre stem: ‘O, dat weet ik, lieverd. Dat wil ik ook.’
‘Ik had hem niet zomaar naar buiten moeten laten rennen, ik had…’
Ze stapt plotseling naar achteren en pakt me bij mijn schouders vast. ‘Er was helemaal niets wat je kon doen om dit te voorkomen. Het kon elk moment gebeuren.’
‘Hij dacht dat hij iets zag en toen…’
‘Molly, het is jouw schuld niet. Hij had een aneurysma, waar we niets van wisten.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik kan niet goed nadenken, ik voel me leeg, alsof ik een gat heb waar eens mijn middel zat en mijn hoofd nu in de lucht zweeft.
In het ziekenhuis vertelden ze me dat mijn vaders lichaam gewoon een omhulsel was, dat ik niet bang hoefde te zijn dat hij vertrokken was… dat ik het misschien geruststellend zou vinden om hem te zien, dat het kon helpen om afscheid van hem te nemen.
Maar ik wilde geen laatste beeld van mijn vader terwijl hij met een laken over zich heen in het ziekenhuis ligt. En ik wilde geen afscheid nemen.
‘Molly, kom alsjeblieft binnen,’ zegt mijn moeder. ‘Het is zo koud buiten. Kom.’ Ze probeert mijn hand te pakken. ‘Je staat te rillen. Toe, lieverd.’
Ik kijk haar aan. Ze is er helemaal kapot van, totaal overdonderd en ontredderd. Ik zou eigenlijk voor haar moeten zorgen. Ik wil haar plotseling over de baby vertellen, maar dan zal ze alleen maar ongerust worden. Ze weet dat Dan weg is. Dat zou nog meer zorgen betekenen en dat kan ik haar niet aandoen. Dus ik zeg niets en volg haar maar gewoon gehoorzaam naar binnen.
Ik wou dat ik ervoor kon zorgen dat het allemaal wegging, dat het allemaal nooit was gebeurd.