25
En de volgende dag gebeurt er ook niets. Geen sms’jes, geen telefoontjes – niets. Alsof ze je vertellen dat er een verwoestende orkaan recht op je afkomt. Je zet je schrap omdat je niets anders kunt doen dan afwachten tot die er is, maar dan krijg je te horen dat hij zomaar op het laatste moment van koers is veranderd en dat je gespaard bent. Ik kan het niet geloven – is het werkelijk mogelijk dat Leo opeens heeft besloten om het op te geven? Misschien was er iets in dat laatste bericht van me wat weerklank bij hem had gevonden… vermoedelijk zal ik dat nooit weten. Maar daar kan ik beslist mee leven.
Terwijl ik mijn haar droog – over veertig minuten moeten we op mijn bedrijfsfeestje zijn en we hebben twintig minuten nodig om ernaartoe te rijden – begin ik me af te vragen waar Dan blijft.
Ik heb net besloten dat ik hem nog vijf minuten geef voordat ik hem ga bellen om te vragen waar hij blijft, als ik een bons hoor. Ik ben onmiddellijk op mijn hoede, zet de föhn uit en luister, maar ik hoor alleen buurvrouw Mel waarschuwend ‘Jack! Nee! Stout!’ roepen.
Mijn haar is trouwens toch min of meer droog en ik heb geen zin om de föhn weer aan te zetten. In plaats daarvan loop ik de kamer door en pak een panty uit de la. Ik ga op de rand van het bed zitten en controleer of er ladders in zitten, als ik de voordeur open hoor gaan. Zeker weten.
‘Dan?’ roep ik. Geen antwoord, alleen snelle voetstappen op de trap.
Hij stormt onze slaapkamer binnen en treft mij als verstijfd aan, in mijn bh en onderbroekje op bed, met mijn handen nog in de panty.
‘Hallo!’ grijnst hij, terwijl hij om het bed heen loopt. Zijn jaspanden wapperen zwierig alsof hij net uit een Learjet is gesprongen en honderdvijftig kilometer per uur heeft gereden om op tijd terug te zijn voor de receptie van de ambassadeur. ‘Ze moeten om je benen, niet om je handen,’ zegt hij met een knikje naar de panty en hij bukt zich om me een zoen te geven. ‘Was je bang dat ik niet op tijd terug zou zijn? De trein had vertraging. Heb ik nog tijd om me snel te douchen voor we weggaan?’ Hij kijkt me vragend aan. ‘Het geeft niet als het niet kan, dan trek ik alleen een schoon overhemd aan.’
‘Ik… we moeten over ongeveer tien minuten weg.’ Mijn hersenen zijn weer ontdooid en vertonen gelijkenis met een roompudding in een glazen doos die nutteloos tegen de zijkanten lilt. Toen hij niet meteen antwoord gaf, dacht ik om een of andere stomme reden dat Leo de trap op kwam rennen. Ik was er echt van overtuigd dat hij het was. Het zal, denk ik, wel een tijdje duren voordat ik accepteer dat het allemaal voorbij is.
Ik wil mijn jurk pakken.
‘O, trek je die aan?’ vraagt Dan ietwat teleurgesteld, terwijl hij zijn overhemd in zijn broek stopt.
‘Hoezo? Wat is er mis mee?’ reageer ik verbijsterd.
‘Niets.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Hij is gewoon een beetje… waarom trek je je rode niet aan?’
‘Die heb ik in jaren niet gedragen!’
‘Dat weet ik,’ zegt hij. ‘Wat jammer is, want ik vind hem erg leuk – toe, we gaan naar een feestje! Draag geen zwart, iedereen raakt meteen depressief als je als treurende weduwe verschijnt.’ Hij zoekt in de kast, haalt de jurk er triomfantelijk uit en geeft hem aan mij.
Weifelend pak ik hem aan.
‘Vertrouw me,’ houdt hij vol.
Direct nadat ik mezelf erin heb geperst, wil ik de jurk weer van mijn lijf rukken. Het is duidelijk dat ik hier en daar een pondje ben aangekomen sinds ik dat ding voor het laatst droeg. Dus het sluit niet zozeer om mijn borsten, maar klampt zich eraan vast of zijn leven ervan afhangt. De buik en de heupen zijn zo slecht nog niet, maar… nee, nee en nog eens nee.
‘Hij is te tieterig,’ hou ik vol. ‘Er komen ook klanten.’
‘Te tieterig?’ Dan kijkt verward. ‘Je hebt hem op trouwerijen gedragen en nu ik erover nadenk ook op doopfeesten. Je ziet er prachtig uit. Hij is veel beter dan dat sombere zwarte gevalletje. Het is Kerstmis, Moll.’ Hij kijkt me nu nieuwsgierig aan. ‘Wat is er aan de hand? Waarom wil je hem niet aan?’
‘Oké dan,’ zeg ik haastig, voordat hij nog meer van mijn onzekere vibraties oppikt. ‘Ik hou hem wel aan. Kom op.’
Dan besluit te rijden en hij schiet in de lach als mijn maag in de donkere auto vreselijk begint te rommelen. ‘Verdraaid,’ zegt hij. ‘Ik hoop dat ze daar iets te eten hebben, en veel ook.’
Het is onverklaarbaar, maar feitelijk rammel ik van de honger, hoewel eten in deze jurk uitgesloten is. Ik had de zwarte moeten aantrekken. Nu lijk ik op de veel oudere en dikkere zus van cartoonheldin Jessica Rabbit.
Als we aankomen, parkeren we aan de achterkant van het hotelletje. Dan stapt uit, loopt om de auto heen om het portier voor me open te houden en geeft me flirtend een klapje op mijn billen als ik voor hem uit naar het hotel loop. Hij is in een goed humeur.
Als we de drukke bar binnenkomen, komt een verstikkende, enigszins zweterige warmte ons tegemoet. Hier en daar kijkt een man met een pint bier in zijn hand enigszins verrast naar mijn opzichtige jurk, zodat ik me heel letterlijk een echte tiet voel. Ze verwachten waarschijnlijk dat ik een draagbare cd-speler te-voor schijn haal en feestelijk ga strippen.
Ik sla snel mijn armen over elkaar – wat niet echt helpt – en werp me praktisch met Dan achter me aan in het voor ons gereserveerde zaaltje. Ook daar is het verbazend druk – er moeten ruim zestig mensen zijn, maar het lijken er meer, omdat de zaal schandalig klein is voor zoveel mensen. Ik glimlach naar een groepje met de aardigere dokters, die ik onmiddellijk herken. Ik stel ze voor aan Dan, die vrolijk begint te praten. Er komt een serveerster langs met een dienblad met wat eruit ziet als bisschopswijn, maar dat trekt me niet. Het ruikt tamelijk misselijkmakend zoet en ik schud mijn hoofd. Dan knipoogt goedkeurend naar me, maar neemt er zelf wel een, terwijl hij aandachtig luistert naar een dokter die al lekker op zijn praatstoel zit.
Een andere klant komt naar me toe om me te begroeten – er zijn er echt veel, zijn feestjes met gratis drank werkelijk zo schaars dit jaar? – en begint me de les te lezen, omdat hij nog steeds de bestelling niet heeft ontvangen die hij twee weken geleden heeft geplaatst. Nou, die man is echt in een feeststemming, zeg. Ik laat mijn blik door het zaaltje dwalen. Pearce staat tegen de bar geleund in plaats van zich onder de anderen te mengen. Antony knikt nadenkend, terwijl een vrij knokige vrouw met een vol glas zwaait om haar argument kracht bij te zetten – wat Antony’s capabele vrouw, die de spetters probeert te ontwijken, duidelijk irriteert.
‘Wat heb je daarop te zeggen?’ vraagt de huisarts me.
Met moeite richt ik mijn aandacht weer op hem – zijn adem stinkt vreselijk naar oude koffie, maar ik heb geen idee wat hij zojuist heeft gezegd… ik luisterde niet.
‘Ik ben het honderd procent met u eens.’
Hij kijkt ontdaan. ‘Denk je soms dat dit een grap is?’ Hij doet me een beetje aan Michael denken. Ik heb kennelijk precies het verkeerde gezegd. ‘Zorg er nu maar voor dat de bestelling er voor de kerst is, of het zal mijn laatste zijn.’ Chagrijnig zet hij zijn glas neer, kijkt me nog een keer kwaad aan en loopt met grote passen weg.
‘Alles goed?’ vraagt Dan. Hij komt weer naast me staan en slaat bemoedigend een arm om me heen.
‘Ja, hoor.’ Ik trek een raar gezicht. ‘Hoewel ik daarnet per ongeluk iets ongepasts tegen een klant zei.’
‘O ja?’ Dan kijkt geamuseerd. ‘Wat dan?’
Maar voor ik antwoord kan geven, komt Pearce aangelopen. Voor iemand die hem niet kent, lijkt hij volkomen ontspannen; zijn langzame, brede glimlach is bijna slaperig en kalm, maar als ik een snelle blik op zijn intens donkere ogen werp, zie ik dat hij in feite behoorlijk dronken is.
‘Hoi, makker.’ Hij lalt een beetje, maar probeert het te verbergen. ‘Leuk je weer te zien.’ Hij steekt zijn hand uit. Dan schudt die stevig en zegt: ‘Insgelijks.’ Ik kan me niet herinneren wanneer ze elkaar voor het laatst hebben ontmoet. Was het vorig jaar om deze tijd?
‘Leuk is het hier, hè?’ Pearce steekt twee duimen omhoog en grijnst quasibreeduit. ‘Waarschijnlijk hebben we volgend jaar geen baan, maar hé, we houden toch een feestje!’ Vervolgens kijkt hij naar mij. Hij fronst zijn wenkbrauwen en wijst naar mijn lege handen. ‘En waarom heb jij niets te drinken, Moll? Laat me deze vergissing onmiddellijk goedmaken.’
‘Dat doe ik wel,’ zegt Dan ferm. ‘Wat kan ik voor jou halen, Pearce?’
‘Dat is heel aardig van u, meneer,’ zegt Pearce zorgvuldig articulerend. Ik zie Dans wenkbrauw omhoogschieten, terwijl hij probeert na te gaan of Pearce hem in de zeik neemt of niet. ‘Voor mij graag een Jameson, aangezien u toch die kant op gaat.’
Dan zegt niets en loopt nogal nors naar de bar. Maar Pearce heeft dat niet in de gaten, hij heeft andere dingen aan zijn hoofd. ‘Moet je hem zien,’ zegt hij tegen mij. Hij gaat zachter praten – maar niet zo zacht als hij denkt – en hij knikt naar Antony. ‘Doet alsof hij de grote, vrolijke, chique baas is. Ik wed dat hij niet naar zijn eigen baan hoeft te solliciteren. Hij maakt me misselijk.’
‘Sst.’ Ik pak zijn arm en trek hem voorzichtig bij het dichtstbijzijnde groepje klanten weg. ‘Straks horen ze je nog.’
‘Sttt!’ fluistert ook Pearce overdreven. ‘Dat kunnen we niet gebruiken, hè? Hé allemaal, MediComma is niet echt het schuim der natie.’ Volgens mij hoort een van de dokters dat, want hij fluistert iets tegen zijn collega en ze kijken allebei nieuwsgierig naar ons. ‘Grrr. Wat een rotleven heb ik.’
‘Pearce,’ sis ik. ‘Dit is niet het goede moment. Je krijgt hier problemen mee.’
‘Wie krijgt er problemen?’ vraagt Dan die terugkomt en het heeft gehoord. Hij geeft ons onze drankjes.
‘Niemand,’ zeg ik vlug, en ik kijk Pearce waarschuwend aan. ‘Er is niets.’ Ik neem een grote slok. Het is pure appelsap. Fantastisch.
Tot mijn opluchting knikt Pearce. Hij pakt zijn whisky aan en heft zijn glas. ‘Je hebt een heel verstandige vrouw. Proost, Dan de man…’
Jammer genoeg struikelt hij bijna en morst hij whisky over Dans arm. ‘Shit,’ roept hij ontzet uit. ‘Het spijt me vreselijk. Ik haal wel een doekje.’ Slingerend vertrekt hij. Daar staat Dan en hij schudt de drank van zijn arm.
‘Het was een ongelukje,’ zeg ik snel.
‘Dat weet ik,’ zegt hij. ‘Kijk niet zo bezorgd, ik ga hem heus niet in elkaar slaan.’
Ik glimlach, doe een stapje naar voren en geef hem een zoen. ‘Ik hou van je.’
Vertederd geeft hij mij ook een zoen. ‘Ik ook van jou.’
‘Neem me niet kwalijk,’ zegt een enigszins lallende stem achter ons. Ik draai me om en zie een verbijsterde, kalende en nogal onbeduidende dokter met een leeg wijnglas in zijn hand op de plek waar een ogenblik geleden Pearce nog stond. Hij wankelt even als iemand op weg naar de bar tegen hem aan botst. ‘Je komt me heel bekend voor, maar ik ben bang dat ik je absoluut niet kan plaatsen.’
Ik kan hem niet helpen, want ik kan geen woord uitbren gen. Ik sta hem alleen maar aan te staren met mijn glas nutteloos in mijn hand. Ik weet precies wie híj is…
Het is de dokter die me onderzocht heeft, nadat het condoom was geknapt.
Ik moet lijkbleek zijn geworden, want hij kijkt een tikkeltje onthutst en zegt: ‘Ik ben bang dat ik zo vaak afspraken met artsenbezoekers heb dat je wel moet denken dat ik erg onbeschoft ben, dat spijt me erg.’ Hij geeft Dan een hand. ‘Dokter Jonathon Hubbard, prettig kennis te maken.’
‘Dan Greene,’ glimlacht Dan hartelijk, ‘de man van Molly.’
‘Molly Greene,’ herhaalt dokter Hubbard. Er gaat duidelijk ergens een belletje rinkelen, een door bisschopswijn beneveld belletje. ‘Het is afschuwelijk. Ik word vast dement. Verlos me uit mijn lijden, Molly, wat heb je me verkocht?’ Hij glimlacht openhartig naar me en houdt daarbij zijn glas enigszins scheef. ‘We hebben elkaar absoluut in mijn praktijk ontmoet, daar ben ik zeker van.’
‘Ik…’ Ik adem uit. Mijn ademhaling klinkt schokkerig, mijn hart bonst en dreunt in mijn borst. Ik kan helemaal niets bedenken om te zeggen. ‘Ik eh…’ Ik voel mijn gezicht met de seconde roder worden.
Dokter Hubbard en Dan wachten nog steeds. Dan kijkt naar me, verbaasd om mijn zichtbare geworstel en dokter Hubbard glimlacht nu iets minder joviaal. Hoewel hij al meerdere glazen opheeft, beseft hij dat er iets niet helemaal klopt. Ik kan er niets aan doen maar zie dat het tot hem begint door te dringen dat hij een fout heeft gemaakt, dat ik hem nooit beroepsmatig heb ontmoet, dat ik in feite een van zijn patiënten ben. Dan zie ik dat hij in gedachten door zijn kaartenbak gaat en terechtkomt op een late donderdagmiddag, nog maar drieënhalve week geleden. ‘Aha!’ zegt hij. Hij glimlacht breeduit, nu hij het meent te begrijpen. ‘Wat een brabbelende, ouwe dwaas ben ik! Hé, we zullen tegen niemand hier vertellen dat ik jóúw dokter ben,’ probeert hij te fluisteren, en hij legt een bemoedigende hand op mijn arm. ‘Je bent zeer onlangs nog langs geweest, hè? Ik herinner het me nu.’
Ik moet er totaal ontzet uitzien, want als ik hem stotterend in de rede val, zegt hij: ‘O, geneer je alsjeblieft niet. Geloof me, het gebeurt zo vaak.’ Hij lacht even beminnelijk, met – naar ik slechts kan aannemen – de bedoeling de stemming wat op te beuren. Opgevrolijkt door het feest zegt hij met een brutale twinkeling in zijn ogen: ‘En? Hebben jullie twee vaker een probleem met schurkachtige, knappende condooms?’
Ik raak in een vrije val. Ik weet niet meer of ik nog grond onder mijn voeten heb en of ik mijn glas nog vasthoud.
Dan kijkt dokter Hubbard verward aan. ‘Condoom?’ herhaalt hij. ‘Maar we proberen juist een kind te krijgen!’