30

Als we om tien uur weer thuis zijn, na de familie de verzekering te hebben gegeven dat we morgen weer vroeg in de ochtend fruitig aan het kerstontbijt zullen verschijnen, staat onze voordeur op een kiertje. Mijn hart zakt me in de schoenen. Ik ging als laatste de deur uit. ‘O kijk, de Kerstman is al geweest,’ probeer ik dapper.

‘Shit!’ Dan laat zijn veiligheidsriem schieten. ‘Je moet de deur niet goed achter je dichtgedaan hebben toen we weggingen!’

‘Ik droeg de pakjes,’ roep ik hem als excuus na. ‘Ik heb het niet expres gedaan.’

Hij negeert me en verdwijnt in het huis.

Maar wonder boven wonder is het binnen nog precies zo als we het achtergelaten hadden. De kerstverlichting twinkelt nog vrolijk, alles is opgeruimd, netjes en stil.

‘Nou, godzijdank.’ Hij gooit opgelucht de autosleutels op het dressoir en loopt naar de keuken, terwijl ik boven naar de badkamer ga en de deur achter me dichtdoe. Ik kan niet geloven dat ik de voordeur open heb laten staan. Is het al zover met me gekomen?

Ik trek net de wc door, als ik Dans schaduw onder de rand van de badkamerdeur zie. ‘Kun je misschien water opzetten als je weer beneden bent?’ roep ik. Hij geeft geen antwoord, ik hoor alleen zijn voeten op de trap. Ik slaak een diepe zucht. Ik weet dat hij het probeert, dat het nog maar twee weken geleden is en dat we nog een zeer lange weg te gaan hebben. Ik mag ook totaal niets verwachten, maar mijn hemel, wat is het moeilijk.

Als ik weer beneden kom, doet hij in de keuken net een nieuwe zak in de afvalemmer. ‘Heb je thee gezet?’ vraag ik.

Hij kijkt verbaasd op. ‘Nee.’

‘Het geeft niet,’ zeg ik vlug. ‘Ik doe het zelf wel.’

‘Hoor eens, ik doe het wel.’ Hij wil opstaan. ‘Maar ik wist niet dat je thee wilde.’

‘Ik vroeg het net boven.’

‘Ik heb niets gehoord. Ik bracht net de vuilniszak naar buiten.’

‘Ik zei het net nog!’ roep ik uit. ‘Ik vroeg of je… ach, laat maar zitten.’ Ik ben hier opeens te moe voor. In godsnaam, het is kerstavond. ‘Het maakt niet uit, echt niet.’

Ik zet thee en we gaan ermee naar de woonkamer. We rillen alle twee even, want het is in huis nog steeds erg koud. Hij schuift in elk geval niet op als ik naast hem op de bank ga zitten, dat is tenminste iets.

Eerste kerstdag gaat het zelfs iets beter. De opgewonden kerststemming van de kinderen en het algemene rumoer van iedereen die een handje meehelpt, maken niet alleen dat ik me daar te midden van al die mensen veilig voel, maar het geeft ons ook de gelegenheid om onze crisis te verbloemen. Er is altijd wel iemand die er vrolijk op los kletst, en dat voorkomt weer dat Dan en ik de stilte tussen ons tweeën opmerken. Mijn ouders zorgen voor de inwendige mens, ze voorzien ons telkens van meer eten en drinken terwijl de jongens en de kinderen voor activiteiten en afleiding zorgen. Er wordt buiten met de honden gewandeld en steeds weer wordt er gevraagd of we nog een keer Happy Hippos willen spelen. Als het iemand al opvalt dat Dan en ik stil zijn, zwijgen ze tactvol. Ongetwijfeld schrijven ze dat toe aan mijn plotselinge werkloosheid. Dankbaar laten we ons door de familie op sleeptouw nemen en dat helpt echt. Natuurlijk verdwijnt hierdoor niet alles, maar de pijn neemt iets af. Dan geeft me zelfs snel een zoen als we even alleen in de keuken zijn. ‘Gelukkig kerstfeest.’

‘Jij ook gelukkig kerstfeest.’

We staan een moment tegenover elkaar. Hij steekt zijn armen uit, en ik denk juist dat hij ze om me heen gaat slaan als Chris met enkele lege glazen de keuken binnenkomt. ‘Alles in orde?’

‘Ja, dank je,’ zegt Dan. ‘Volgegeten, maar verder oké.’

Chris begint te lachen. ‘Ik ken dat. Ik denk steeds dat ik echt niets meer kan en neem dan toch weer een chocolaatje.’

Dan vergunt zichzelf een glimlachje, en zegt dan tegen mij: ‘Ik ga naar de kamer. Kom je ook?’

Chris kijkt hem na, en als ik hem wil volgen, zegt hij nonchalant: ‘Alles oké met je, zusje?’

Zou het? Alles welbeschouwd wel, denk ik. We houden vol.

De volgende dag voel ik me nog steeds optimistisch. Tweede kerstdag begint fris, koud en helder. De lucht is teer lichtblauw als we naar Dans ouders rijden. Ik vind een radiozender die kerstliedjes uitzendt en bij aankomst heeft Susan een heerlijke, lichte lunch klaargemaakt en knappert er een vuur in de prachtig versierde woonkamer… alsof we in een kerstkaart stappen.

Was Michael er maar niet geweest. Hij en Susan hebben de kerst bij een van hun vrienden in Oxford doorgebracht. Het ergerde hem dat hij niet kon golfen, het ergerde hem dat hij zijn huiselijke gemakken moest ontberen en hij wil dat iedereen weet hoe vreselijk hij heeft geleden. Zoals elke goede kwaliteitswijn kan hij slecht tegen reizen.

‘Ik ben gebroken door dat rotmatras. Stel je een verzameling gietijzeren veren voor, die elk afzonderlijk in een zeer versleten sok zijn gewikkeld. Ja, zo erg was het wel,’ moppert hij als Susan hem aankijkt. ‘Daarna hadden ze een godsgruwelijk kerstontbijt met bagels,’ zegt hij walgend, ‘én roomkaas. Vervolgens niets meer tot drie uur ongeveer!’ Hij schudt zijn hoofd alsof hij niet kan geloven wat er van de wereld is geworden. ‘Tegen die tijd had mijn maag zichzelf al opgegeten en er was trouwens toch niet genoeg voor iedereen. Ik kreeg drie spruitjes. Drie! Nou vraag ik je. Wat heb je daar verdomme aan! Nooit weer. Nooit weer.’ Hij grijpt zijn armleuningen stevig vast.

Ik zeg niets. Vanaf het moment dat we er waren, had ik me voorgenomen om mijn mond stijf dicht te houden, wat hij ook zou zeggen. Ik ben vastbesloten om van mijn fouten te leren.

‘En na de lunch moesten we met ons allen monopoliën! Je kunt geen nee zeggen, omdat ze dat blijkbaar “elk jaar” doen.’ Hij uit luid zijn afkeuring. ‘Nou, van nu af aan blijf ik “elk jaar” thuis.’

‘Michael,’ zegt Susan. Er klinkt iets waarschuwends in haar stem. Maar deze keer laat hij zich te veel meegeslepen om het te merken. ‘En wie was die idioot die Laura’s dochter bij zich had?’

‘Haar nieuwe vriend.’ Susan schenkt zichzelf nog eens in. ‘Ik vond hem erg aardig.’

‘Een imbeciel was het,’ antwoordt Michael. ‘Met een broek tot halverwege zijn kont.’

‘Hij is beeldend kunstenaar.’

Michael snuift. ‘O, dan mag het zeker. Als je beeldend kunstenaar zegt, bedoel je dan dat hij de ene rol wc-papier op de andere lijmt en dat een beeldhouwwerk noemt? Of kan hij daadwerkelijk een kwast hanteren?’

Susan negeert hem en wendt zich tot mij. ‘Wil je nog een kopje thee, Molly?’

‘Wat deed haar eerste man? De vent die haar in de steek liet?’ wil Michael weten.

‘Die was kapper.’

‘Kapper?’ herhaalt Michael ongelovig, alsof Susan net heeft gezegd dat hij olympisch gerbiltrainer was, of iets wat even belachelijk is. ‘Nou, ze weet ze wel uit te zoeken. Ik veronderstel dat hij van de verkeerde kant bleek te zijn?’

‘Hij had in feite een affaire met een van zijn assistentes,’ antwoordt Susan.

O nee. Ik kijk naar de onaangeroerde sherry in mijn handen.

‘Weet je dat dan niet meer? Ze probeerden haar te ontslaan, omdat Lydia – dat is Laura’s dochter,’ legt Susan behulpzaam uit, ‘haar weg wilde hebben toen het eenmaal uitkwam, maar het meisje voerde onrechtmatig ontslag aan. Het was allemaal heel onprettig, ze konden het niet meer aan en hij liet haar zitten.’

‘Hij ging bij haar weg, terwijl híj vreemd was gegaan?’ Michael snuift spottend.

‘Hm. In feite trouwde hij uiteindelijk met het meisje met wie hij die affaire had.’ Susan trekt een raar gezicht. ‘Ze hebben nu een kind.’

Dan, dat zal ons niet gebeuren. We lijken in geen enkel opzicht op dat stel. Ik kijk hem smekend aan, maar hij staart in het vuur.

‘Ondertussen zit die arme, ouwe Lydia met die verdomde kunstenaar opgescheept! Allemachtig,’ gniffelt Michael. ‘Zo zie je maar weer, hè?’

‘Wat?’ explodeert Dan. Iedereen schrikt. ‘Wat zien we precies, pa?’

Susan en Michael kijken hem verbaasd aan.

‘Jullie weten niet hoe het is om een van hen te zijn,’ houdt Dan vol. ‘Misschien hield Lydia echt van haar man en wilde ze hem liever nog een kans geven in plaats van die relatie maar op te geven.’

O Dan… Ik voel hoe mijn hart weer breekt voor mijn man.

‘Nou, ik kan je wel zeggen dat het om te beginnen fout van haar was om dat allemaal maar te accepteren,’ antwoordt Michael verongelijkt.

‘O, hou je mond toch!’ Dan zet met een klap zijn glas neer en komt overeind. ‘Ze probeerde het tenminste. Dat is meer dan van jou gezegd kan worden!’ Hij wijst naar Michael, die geschokt en sprakeloos terugzakt in zijn stoel. ‘Zit iedereen maar te veroordelen alsof je verdomme perfect bent!’

‘Dan!’ zegt Susan, totaal verbluft door deze voor Dan zo onkarakteristieke uitbarsting.

‘Het spijt me, ma, maar ik ben het zat.’ Dan beeft helemaal, zo kwaad is hij. ‘Het is Kerstmis, iedereen probeert vrolijk te zijn, en het enige wat hij doet is hier zitten oreren alsof hij de wijsheid in pacht heeft. Je bent een akelige, ouwe zak, pa. Sorry voor mijn taalgebruik, opa,’ zegt hij tegen Susans vader, die rustig op de bank zit.

‘Hij heeft je toch niet gehoord,’ antwoordt Michael, maar dat klinkt beduidend minder snoeverig.

‘Ik wil graag naar buiten,’ zegt opa plotseling. ‘Kun jij me overeind helpen, Daniel?’

Dan helpt hem van de bank omhoog, terwijl wij toekijken. Hij leunt zwaar op zijn stok en loopt schuifelend naar de deur. ‘Kom, jongen.’ Hij trekt met dunne, vogelachtige vingers aan Dans mouw, en zwijgend volgt Dan hem naar buiten.

Daar zitten Susan, Michael en ik dan. Niemand weet iets te zeggen.

‘Wie heeft dit nu verdorie weer op zijn geweten?’ zegt Michael verdedigend.

Susan draait zich vliegensvlug om en zegt tegen hem: ‘O, want het is altijd iemand anders zijn schuld, hè Michael? Je bent een stom me, ouwe dwaas.’

Mijn ogen worden groot.

‘Sorry, Molly.’ Ze staat vlug op en stormt achter Dan en haar vader aan.

Michael kucht ongemakkelijk en grijpt doelloos de armleuningen van zijn stoel vast; dan laat hij ze weer los. ‘Ik werd wel op mijn nummer gezet,’ zegt hij dan.

Ik kijk vluchtig naar hem. Hij ziet er moe en treurig uit. Een oude man die eigenlijk beter zou moeten weten, maar er toch telkens weer achteloos in slaagt om de boel te bederven. ‘Ik lijk altijd wel het verkeerde te zeggen.’ Hij krabt ongemakkelijk op zijn hoofd en ziet er bezorgd uit. ‘Het was niet mijn bedoeling om hem overstuur te maken. Dat is nooit mijn bedoeling. Volgens mij stel ik je echtegenoot ietwat teleur.’ Hij probeert bars te lachen, maar dat lukt niet echt. ‘En mijn vrouw hoogstwaarschijnlijk ook.’ Het is waarschijnlijk voor het eerst dat ik met hem te doen heb.

Maar in de auto op weg naar huis verdwijnt mijn medelijden als sneeuw voor de zon. Hoe onbedoeld de opmerkingen van Michael ook waren, ze hebben Dan ontzettend van streek gemaakt. Ik wil er met hem over praten, met name over die vrouw die volgens Michael om te beginnen de fout maakte om haar man terug te nemen, maar ik weet niet hoe ik moet beginnen. Ik veronderstel dat ik net als Michael mijn mondje gewoonlijk goed kan roeren – mezelf de mond snoeren is eerder het probleem – maar ik wil het dit keer niet erger maken dan het al is.

Praktisch de hele weg rijden we in stilte. Hij vraagt alleen: ‘Is er thuis iets te eten?’ En ik durf alleen te zeggen: ‘Ik ben ervan overtuigd dat we nog wel iets in de vriezer hebben liggen.’

Zodra we binnen zijn schop ik mijn schoenen uit en loop door de woonkamer naar de keuken. ‘Ik ga kijken of er iets is wat snel klaargemaakt kan worden.’ Godzijdank staat de kerstboom er; zo zijn we tenminste niet helemaal verstoken van enige kerstsfeer.

‘Molly,’ zegt Dan plotseling juist als ik bij de deur ben. Door de toon in zijn stem blijf ik stokstijf staan. Ik draai me om en kijk hem aan. Hij staat nog met de sleutels in zijn hand bij de voordeur.

We staren elkaar aan.

‘Ja, wat is er?’ fluister ik praktisch.

‘Ik denk dat we moeten…’ zegt hij eindelijk, en dan begint hij weer opnieuw. ‘Ik kan niet…’

Ik voel dat ik wankel en zeg snel: ‘Jawel, je kunt het, dat doe je al. Alsjeblieft, Dan.’

Hij zegt niets.

‘Ik smeek het je,’ zeg ik, terwijl mijn ogen zich met tranen vullen. ‘Ik weet dat we het kunnen.’

‘Het voelt niet meer als ons.’

‘Wij zijn ons!’ hou ik wanhopig vol. ‘Dit zijn wij! Jij en ik…’

Hij doet zijn ogen dicht en slikt moeizaam. ‘Ik zie steeds weer hoe hij je aanraakt. Ik kan het niet uit mijn hoofd krijgen.’

‘Maar, het betekende…’

‘Niets,’ maakt hij af. ‘Dat weet ik. Dat heb je gezegd. Maar ik denk steeds maar dat hij gaat proberen om weer contact met je op te nemen. Dat hij…’ Uitgeput zwijgt hij. ‘Ik kan het gewoon niet aan. Het is te veel.’

‘Ik hou van je, Dan.’ Mijn stem wordt hees. ‘Hou jij niet van mij?’

‘Ik hou wel van je!’ roept hij. ‘Dat weet je heel goed! Als dat niet zo was, waarom zou ik dit anders doen? Ik… het is verdomme gewoon te veel!’ Hij wringt zich opeens langs me en rent met twee treden tegelijk de trap op.

Ik hol achter hem aan en zie dat hij een tas heeft gepakt en er in het wilde weg spullen in stopt.

‘Ben je nou aan het pákken?’ vraag ik ongelovig. Ik begrijp er echt helemaal niets van. ‘Ga je bij me weg?’

Bij die woorden schieten de tranen in zijn ogen. Hij gooit de tas van zich af en stort dan helemaal in.

Ontzet ren ik struikelend om het bed heen. Ik heb hem nog nooit zien huilen, behalve dan af en toe bij een sentimentele film. Ik probeer mijn armen om hem heen te slaan, en heel even laat hij dat toe. Maar dan duwt hij me zachtjes weg, niet onvriendelijk maar alsof mijn aanraking ondraaglijk is. ‘Alsjeblieft, niet doen,’ zegt hij. ‘Alsjeblieft.’

Hij pakt de tas weer en begint er langzaam allerlei spullen in te stoppen. Ik blijf op de grond zitten en kijk naar hem. Ik kan mijn ogen niet geloven. Ik verlies elk begrip van tijd, het is zowel het langste als het kortste moment van mijn leven.

Hij ritst de tas dicht en komt overeind.

Ik heb helemaal geen gevoel meer in mijn armen en benen. Alles verdwijnt om ons heen als hij een stap in de richting van de deur zet.

‘Doe het alsjeblieft niet,’ zeg ik. Ik kan hem door mijn eigen tranen nauwelijks zien. ‘Laten we erover praten.’

‘Maar ik weet niet wat ik er nog meer over moet zeggen. Ik dacht dat ik het kon, maar…’ hij schudt zijn hoofd.

Geen van ons tweeën maakt een beweging, we kijken elkaar alleen maar aan. Dan, terwijl ik luid begin te huilen, loopt hij de deur uit en is verdwenen.