27
Tegen halftwaalf is Dan nog steeds niet thuis en hij neemt ook zijn telefoon niet op.
Ik kan niet geloven wat er is gebeurd… en ik dacht nog wel dat Leo iets zou zeggen, het initiatief zou nemen? Maar dan gebeurt dit… juist als hij inziet dat hij verloren heeft en niet langer wil meespelen.
Verkleumd, mijn gewrichten stijf en pijnlijk, met een gezicht dat opgezet is van het huilen, sta ik ten slotte op van de linnenkist in de slaapkamer en loop bij het raam vandaan. Ik ril als ik in bed stap om daar te wachten.
Enkele keren schrik ik overeind omdat ik denk dat ik iets hoor, maar het is Dan niet, dat wil ik alleen graag. Het is in feite al ver na middernacht als ik voeten over het grind van het garagepad hoor knerpen en vervolgens zijn sleutel in het slot hoor. Daarna niets meer.
Als ik de woonkamerdeur openduw, zit hij nog met zijn schoenen en jasje aan onderuitgezakt in het donker op de bank. Vanaf hier kan ik de alcohol ruiken. Hij kijkt even op als ik in de deuropening verschijn, maar dan kijkt hij weer naar de grond.
Ik loop de kamer in en ga zwijgend op de bank tegenover hem zitten. Ik trek mijn benen onder me. Ik doe geen moeite om het licht aan te doen, ik probeer niets te zeggen. Daar zitten we in het halfduister, het enige licht komt uit de gang.
Ten slotte kijkt hij mat op. ‘Ik ben niet dronken,’ zegt hij dan, ‘als je dat soms denkt.’
‘Ik zei helemaal niet…’
‘Hoe kón je?’ onderbreekt hij me somber nog voor ik mijn zin behoorlijk kan afmaken. ‘En zeg niet dat je dronken was. Je moet toch enig idee gehad hebben van wat je aan het doen was.’
De tranen schieten in mijn ogen. ‘Ik was wel dronken, maar…’
‘Ik ging vanavond naar een feestje. Ik was volkomen gelukkig, dronk iets en dan komt er een dokter op me af en alles verandert in een hel, mijn hele leven, en…’ hij knijpt zijn ogen stijf dicht, ‘je laat me die klootzak verdomme als een dom kind begroeten, terwijl hij – en jij – de hele tijd wist dat…’ Hij zwijgt gekweld, en dan vraagt hij het weer. ‘Hoe kón je?’
Ik moet hem de waarheid vertellen. Dat moet.
‘Dan, zo is het niet gegaan. Zo ging het niet…’
‘Ik wist gewoon dat er iets was. Ik wíst het gewoon.’ Hij gaat rechtop zitten en neemt zijn hoofd in zijn handen. ‘Ik vroeg je naar die e-mails en je zei dat het niets was.’
Ik voel tranen van schaamte opkomen. ‘Ik heb een afschuwelijke fout gemaakt. Ik weet dat het niet genoeg is, maar het betekende niets. Dat moet je geloven!’
Ik hoor mezelf die nutteloze woorden zeggen en besef hoe ongeloofwaardig en zielig dat in zijn oren moet klinken, want ze vertellen absoluut niet wat er die avond werkelijk is gebeurd. Heel even herinner ik me dat Leo dat ook een keer tegen mij heeft gezegd, hoe het voelde om het te horen en ik weet hoe Dan zich nu voelt.
‘Ik wist het gewoon,’ herhaalt hij. Hij luistert nauwelijks naar me. ‘Elke keer als ik de kamer binnenkwam, deed je steeds je computer uit, je bleef maar sms’jes van hem krijgen. Toen ik die e-mails zag…’ Hij legt zijn handen op zijn hoofd en kijkt me vervolgens somber aan. ‘Hoelang is het al aan de gang?’
Ik ben met stomheid geslagen. Maakt hij zich de hele tijd al ongerust en houdt hij me al die tijd in de gaten? Dat programma op mijn mobieltje, komt dat misschien van hem? ‘Het is niet wat je denkt,’ hou ik vol.
‘Lieg niet nog een keer tegen me.’ Hij blijft me strak aankijken. ‘Waarom kocht je dan een nieuwe telefoon? Ik ben niet achterlijk, Molly! Denk je dat ik niet heb gemerkt dat je je werk telefoon elke avond uitzette? Was dat om te voorkomen dat ik zijn sms’jes zou lezen?’
‘Dan, ik zweer dat het maar één keer is gebeurd.’
‘Maar hoe kan ik je nog geloven?’ schreeuwt hij. ‘Je hebt al eerder tegen me gelogen.’
‘Alsjeblieft, Dan,’ smeek ik. ‘Probeer niet te schreeuwen. Anders horen de buren ons. Dat is niet eerlijk tegenover hen.’
‘Eerlijk?’ zegt hij ongelovig. ‘Jij maakt je druk over eerlijkheid?’
We zwijgen allebei een ogenblik.
‘Je bent de hele dag thuis, of onderweg naar een afspraak god mag weten waar, naar werkoverleg… voor zover ik weet kan dit al tijden aan de gang zijn. Wilde je daarom niet met mij aan kinderen beginnen?’ Zijn stem breekt.
‘Nee!’ ik kan niet geloven dat hij zoiets kan denken. ‘Natuurlijk niet! Pearce is niet…’
Hij wijst waarschuwend naar me. ‘Als jullie achter mijn rug om een emotionele band met elkaar hebben, ik zeg je dat als dat zo is nou dan…’
Ik had het hele verhaal over Leo willen opbiechten, maar nu besterven de woorden me acuut op de lippen. Hij zal nóóit geloven dat er geen emotionele betrokkenheid was. Ik weet niet zeker of ik dat zelf zou kunnen geloven. ‘Ik was zo dronken dat ik niet wist wat ik deed. Het was één nacht,’ zeg ik kalm. ‘Dat zweer ik op mijn leven.’
Zo zitten we daar in stilte, en hij laat uitgeput zijn hoofd in zijn handen vallen. Voor het eerst zie ik de afschuwelijk gezwollen knokkels van zijn rechterhand. Zelfs in het halfduister zie ik de kneuzingen al purper en paars opkomen, net als waarschijnlijk op het gezicht van Pearce. Geschokt kom ik half overeind. Ik steek mijn hand uit en zeg: ‘O, Dan! Je hand…’
‘Laat dat,’ zegt hij meteen, terwijl hij achteruitdeinst voor mijn naderende hand.
Ik probeer dichterbij te komen. ‘Maar het is…’
‘Ik zei, laat dat.’ Hij staat snel op en loopt naar de deur naar de gang. ‘Ik kan op dit moment zelfs niet naar je kijken.’ Hij klemt zijn kaken op elkaar. ‘Dan zie ik alleen die gore klootzak die aan je zit, en jij bent ladderzat en…’ Zijn gezicht vertrekt van woede, maar dan kijkt hij ellendig. Hij doet zijn best zich te beheersen. ‘Ga alsjeblieft naar bed.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Als ik langs hem loop, stapt hij opzij. Mijn hart ligt aan barrels, want eigenlijk wil ik alleen nog maar naar hem toe rennen, hem kussen, mijn armen om hem heen slaan, me aan hem vastklampen en keer op keer op keer tegen hem zeggen dat het me ontzettend spijt. Maar dat is allemaal niet voldoende.
‘Ik hou zoveel van je,’ fluister ik.
Hij knijpt zijn ogen stijf dicht, alsof hij daarmee ook op de een of andere manier mijn stem buiten kan sluiten. ‘Niet doen,’ smeekt hij. ‘Doe dat alsjeblieft niet. Ik kan dat op dit moment niet hebben. Laat me alsjeblieft met rust.’
Met mijn armen stijf om mijn knieën geslagen zit ik op ons koude bed, en terwijl ik met een gezicht nat van de tranen van voor naar achteren schommel, hoor ik hoe hij beneden langzaam de slaapbank uitklapt.
Eerst was ik gewoon bang, nu ben ik doodsbang.