19

Weer buiten in de koude – maar nog steeds drukke – straat kijk ik naar links en naar rechts. Er lopen al wat groepjes opzichtig geklede jongeren lawaaierig en doelloos rond, die nog een lange avond voor de boeg hebben omdat ze niet oud genoeg zijn om ergens in te mogen. Talrijke mensen beladen met boodschappentassen zijn op weg naar hun auto, terwijl boven hun hoofd snoeren met twinkelende lichtjes branden. Maar Leo is nergens te bekennen.

En waarom zou hij hier ook zijn? Ik adem uit en voel me plotseling echt ongelooflijk dwaas. Het is zaterdag vroeg in de avond. Hij zit vast samen met zijn vrouw in Londen, of doet alsof hij aan het werk is, terwijl hij stiekem bij een van die andere vrouwen is naar wie hij regelmatig sekssms’jes stuurt. Afgezien daarvan, iemand stuurt drankjes en is het niet arrogant van me om aan te nemen dat ze voor mij en niet voor Joss of Bec zijn bestemd? Als ik nu weer naar binnen zou gaan, zie ik vast een man die met ze probeert te flirten. Ik trek snel mijn jas aan, knoop de ceintuur stevig vast, draai me om en begin naar huis te lopen. Al na een paar minuten begin ik te hijgen, omdat het de hele tijd heuvelopwaarts is. Ik moet mezelf toch eens onder handen nemen. Ik laat mijn fantasie met me op de loop gaan en verzin dingen die er niet zijn.

Allereerst zou Leo nooit drankjes kopen en dan zomaar verdwijnen, dat is gewoon zijn stijl niet. Een bedankje wil hij echt wel hebben… maar ja, Joss en Bec zouden nooit een drankje van hem aannemen, dat moet hij wel anoniem doen… Ondanks de vrieskou begin ik het heel warm te krijgen in mijn jas. Ik had eigenlijk een taxi moeten nemen… en trouwens, hoe zou hij moeten weten dat hij moet opduiken in een bar waar ik zaterdags om deze tijd normaal gesproken nooit ben? Is hij nu ook al helderziend? In godsnaam… waarom denk ik dit eigenlijk allemaal?

Boos ga ik sneller lopen. Dat is precies wat hij wil, dat ik aan hem denk, dat alles om hem draait. Ik zie weer hoe hij dat hotel in Windsor binnen banjert en glazen whisky en tequila voor me bestelt. Ik had net zo moeten doen als Joss zo-even, ze allemaal meteen moeten terugsturen en…

Dan komt er zo’n afgrijselijke gedachte bij me op dat ik er koud van word. Ik blijf stokstijf staan. Ik hoor Joss zeggen: ‘…toen verloor ze het bewustzijn en moesten ze met haar naar de afdeling Spoedeisende Hulp.’

Leo kocht de drankjes in het hotel. Hij kwam uit het niets opduiken en kocht drankjes voor me. Ik werd zo dronken dat ik met hem naar bed ben geweest, en daar kan ik me helemaal niets meer van herinneren…

Jezus christus…

Met mijn handen diep in mijn zakken sta ik te zwaaien op mijn benen. Ik liet hem in mijn kamer, ik was misselijk, verloor het bewustzijn en hij heeft me naar bed geholpen.

Nee! Nee… dat zou hij nooit doen. Echt niet. Leo zou me toch nooit opzettelijk pijn doen? Die gedachte gaat echt veel te ver. Ik weet best dat ik al te veel had gedronken voordat hij op kwam dagen. Het resultaat daarvan had ik helemaal aan mezelf te wijten en eerlijk is eerlijk, ik herinner me ook dat ik blij was hem te zien toen ik wakker werd. En ik heb hem wel gekust, ik weet het nog goed… voor we…

Ik trek mijn jas weer strakker om me heen en begin iets sneller te lopen, met mijn hoofd naar beneden, terwijl ik mijn voeten flink op de stoep zie doorstappen. Ik wil gewoon naar huis.

Er is minder verkeer, nu ik in de rustigere straten kom. Mijn paranoïde gedachten hebben me een ongemakkelijk gevoel bezorgd, en ik zet er flink de pas in. Er zijn hier maar weinig mensen, alleen een oude man die een vroeg avondwandelingetje met een klein hondje maakt, en als ik achteromkijk, zie ik een lange gothic tiener voortsjokken, met een koptelefoon op en een overjas die heen en weer zwaait.

Ik loop de hoek om en dan ben ik helemaal alleen. Het enige wat ik nog kan horen is de echo van mijn snelle voetstappen. Ik stop mijn handen nog dieper in mijn zakken. Ik had een taxi moeten nemen. Ik loop zo snel dat ik bijna begin te rennen, langs enkele donkere huizen waar niemand thuis is en niemand me kan horen. ‘Bijna thuis,’ mompel ik zacht in mezelf. ‘Ik ben er bijna.’ Mijn hart bonst, wat belachelijk is, want er is echt niets aan de hand… het is net zeven uur geweest, en waar loop ik eigenlijk zo hard voor weg?

Ik schrik me dood van een kuchje vlakbij en een paar seconden later rijdt een auto langs, maar als ik scherp naar links tuur, zie ik alleen een man die uitpuilende boodschappentassen uit de kofferbak van zijn Mini haalt. De voordeur van zijn huis is al open en zijn vrouw staat met haar armen over elkaar rillend in de deuropening, terwijl het licht op straat valt.

Het alledaagse tafereeltje en de aanwezigheid van het stel maken dat ik me iets ontspan. Tegen de tijd dat ik het einde van de straat heb bereikt, ben ik iets gekalmeerd. Mijn adem gaat rustiger en ik voel me vreselijk dwaas vanwege mijn melodramatische gedrag. Ik ben een volwassen vrouw, en hoewel er niets aan de hand is, jaag ik mezelf toch de stuipen op het lijf.

Ik loop onze straat in. Links, ongeveer aan het eind, staat een auto met zijn lichten en knipperlichten aan, maar het is de auto die zo langzaam achter me rijdt dat ik hem op het laatste moment pas opmerk en me bijna een hartverzakking bezorgt.

‘Stap in.’ Het linkerportier zwaait zo snel open dat het bijna mijn been raakt.

‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je niet in je eentje naar huis moet lopen?’ vraagt Dan geërgerd, terwijl ik instap en de gordel vastmaak. ‘Waarom heb je niet gebeld? Ik had je op kunnen halen!’

‘Ik dacht dat je nog in Chichester zat,’ protesteer ik en na een ritje van niks rijden we linksaf onze oprit op.

‘Dan neem je dus een taxi!’ zegt Dan. ‘Neem áltijd een taxi!’

‘Niets aan de hand,’ zeg ik. Nu ik veilig bij hem ben, vergeet ik meteen weer hoe kwetsbaar ik me een seconde geleden nog voelde.

Hij zet de motor uit. ‘Het maakt me niet uit hoe duur het is,’ zegt hij geduldiger nu, ‘maar ik vind het belangrijk. Beloof me dat je het de volgende keer doet?’

‘Dat beloof ik je.’

‘Mooi,’ zegt hij met een tevreden air alsof hij een lastig probleem heeft opgelost. ‘Hebben we nog iets te eten? Ik rammel van de honger.’

‘Volgens mij ligt er een pizza in de vriezer.’

We stappen uit. ‘Ah, prima,’ zegt hij opgewekt.

‘Kun jij de oven aanzetten?’ roep ik vanuit onze slaapkamer boven als we eenmaal binnen zijn en ik mijn voeten in mijn wollige, warme sloffen steek.

‘Is al gebeurd,’ roept hij naar boven. ‘Wil je iets drinken?’

‘Ja, graag,’ schreeuw ik. Ik loop de kamer door om de gordijnen dicht te doen. Buiten rijdt een auto langzaam achteruit langs ons huis. Ik zie rechts nog net de motorkap verdwijnen, dan blijft hij verscholen achter de heg staan. Ik blijf even kijken. Waarschijnlijk gewoon iemand die aan het parkeren is.

Dan komt de slaapkamer binnen. ‘Ligt mijn telefoonoplader hier?’ vraagt hij, terwijl hij achter me langs loopt. ‘Ik kan hem nergens vinden en mijn telefoon is bijna leeg.’ Hij kijkt op van het nachtkastje en ziet dat ik doodstil naar buiten sta te staren. ‘Waar kijk je naar?’

Opeens verschijnt de auto weer, maar trekt dan zo fel op dat ik alleen twee handen aan het stuur zie voordat hij met brullende motor de straat uit rijdt.

‘Niets, ik deed gewoon de gordijnen dicht.’ Ik voeg met een ruk de daad bij het woord.

Als Dan weer beneden is, controleer ik mijn telefoon. Ik wil het niet, en ik wou dat het niet zo was, maar ja, hoor… er wacht een bericht op me.

Terwijl ik het bericht met trillende vingers wis, en tegen mezelf zeg dat het maar gewoon een auto was, komt er nog een sms’je binnen.

Er komt geen eind aan de regel met kusjes…