28
Om halfzeven schrik ik wakker. Ik herinner me flarden van een verwarde droom. Ik was weer bij mijn vriend van voor Leo, met wie ik ook samenwoonde. Hij hield mijn handen vast en probeerde me te zoenen. En hoewel ik opgelucht was dat het niet Leo was, bleef ik maar proberen me los te trekken, terwijl ik volledig in de war dacht: ‘Dit klopt niet, hoe komt het dat ik nu met jou ben? Ik weet zeker dat er iemand anders was met wie ik veel gelukkiger was, iemand die…’
Dan komt alles van de vorige avond weer terug, en spits ik mijn oren of ik bewijs hoor van iemand die beneden rondloopt. Alles is stil. Ik sluip de trap af, gluur om de hoek van de deur en ben ziek van opluchting als ik op de slaapbank nog steeds de omtrek van zijn lichaam zie. Ik ga weer naar boven en lig stil in bed te wachten tot hij wakker wordt, maar om half acht – een kwartier later dan hij gewoonlijk opstaat – heeft hij zich nog steeds niet verroerd.
Vijf minuten later ga ik weer naar beneden. ‘Dan?’ vraag ik voorzichtig. Hij beweegt en tuurt naar me terwijl ik over hem heen gebogen sta. Dan draait hij zijn hoofd weg en doet hij zijn ogen weer dicht, alsof hij me liever niet wil zien. De geur van verschaalde drank vermengt zich sterk met de geurende kerstboom.
‘Ga je vandaag naar je werk?’
Hij schudt bijna onmerkbaar zijn hoofd en gaat weer verliggen. Zijn kapotte hand komt tevoorschijn en rust werkeloos op het dekbedovertrek.
Ik krimp ineen. ‘Je hand…’
‘Ik kan mijn vingers bewegen,’ mompelt hij. ‘Niets aan de hand.’
‘Denk je niet dat je naar een dokter moet?’ vraag ik zonder erbij na te denken. Hij doet zijn ogen open en kijkt me een ogenblik kwaad aan. Dan doet hij ze weer dicht.
Ik wil wanhopig graag iets normaals en nuttigs doen, dus loop ik naar de kerstboom en doe de lichtjes aan. Die beginnen vrolijk te twinkelen, maar als ik naar achteren stap, struikel ik over een van Dans schoenen. Ik had niet gezien dat die onder de rand van de slaapbank uitstak. Ik probeer me ergens aan vast te houden om overeind te blijven, maar er is niets, behalve de boom. Die valt om en belandt te midden van kerstballen en een regen van naalden op de grond. Dans hoofd schiet omhoog en hij staart me ongelovig aan. Hij zegt: ‘Wat ben je aan het doen?’ Dat is de druppel. Ik barst in tranen uit, terwijl ik daar dwaas in mijn pyjama sta en alles om me heen omvalt.
Hij zet de boom weer overeind, terwijl ik de stofzuiger pak. Als ik klaar ben, en alles weer bijna net zo is als eerst, horen we Mels stem door de muur luid ‘Jingle Bells’ voor Jack brullen.
Dan kijkt kwaad naar de muur, maar zegt niets. Hij wrijft alleen vermoeid met zijn goede hand over zijn gezicht. ‘Heb je nog afspraken vanochtend?’ vraagt hij rustig, terwijl ik op de rand van de bank ga zitten.
Ik schud van nee. Na gisteravond weet ik zelfs niet eens meer of ik nog wel een baan heb. ‘Ik bel Antony straks.’
‘Weet je wat ik nog het ergste vind?’ zegt hij plotseling. ‘De wetenschap dat je het allemaal voor me hebt verzwegen.’
‘Ik wilde je het vertellen, Dan. Ik wilde je het zó graag vertellen.’
Mels voordeur slaat dicht en we horen haar schreeuwen: ‘Kom! Hup in de auto. Nee, de auto! Niet in je mond, dat is vies.’ Vervolgens wordt het autoportier dichtgeslagen, start de motor, knerpen de banden over het grind en wordt het doodstil.
Dan sluit zijn ogen en fluistert: ‘Ik wilde hem vermoorden. Ik wilde hem werkelijk vermoorden. Ik heb in mijn leven nog nooit iemand zo gehaat.’
Ik kijk naar de grond.
‘Heb je enig idee hoe het voelt, Molly, te denken hoe je… dronken en…’ Hij knijpt zijn ogen weer stijf dicht, alsof hij dat beeld probeert kwijt te raken. ‘Begrijp je het niet? Iedereen die je pijn doet… en toch word ik verondersteld te… Verdómme!’ schreeuwt hij. Zijn hand schiet uit en de lamp van het kleine tafeltje vliegt door de kamer. Het gaat zo snel dat ik niet eens besef wat er gebeurt tot de onderkant tegen de muur uit elkaar spat.
‘Het spijt me zo.’ Ik begin weer stilletjes te huilen. ‘Het spijt me echt heel erg, Dan.’
‘Je had je ertegen moeten verzetten!’ schreeuwt hij. ‘Waarom heb je dat niet gedaan?’
‘Ik was te dronken om te weten wat ik deed.’ Ik schaam me zo diep dat de woorden niet meer dan een gefluister zijn.
Hij staat op, loopt de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht. Er is niets meer wat ik kan doen, behalve de gebroken lamp oprapen.
Als hij gedoucht heeft en in vrijetijdskleren weer beneden komt, leg ik net mijn mobieltje neer. ‘Met wie was je aan het bellen?’ vraagt hij nijdig.
‘Antony belde me. Hij zei dat ik al mijn afspraken moet afzeggen. We hebben over ongeveer een uur telefonisch een gesprek.’
Daarop zegt hij niets, maar hij leunt naar achteren. ‘Heeft híj je geprobeerd te bellen?’
‘Nee.’
‘Is het echt maar één keer gebeurd?’ vraagt hij op de man af.
‘Ja.’
‘En dat is de absolute waarheid?’
‘Ik zweer het.’
Hij staart naar de grond, en terwijl ik probeer te bedenken waar hij aan denkt, wat die vragen betekenen, begin ik te brabbelen.
‘Ik hou van je,’ zeg ik. ‘Ik heb een fout gemaakt, een enorme beoordelingsfout waar ik altijd spijt van zal blijven hebben. Ik…’
‘Hou je mond,’ zegt hij snel. ‘Ik wil er niets meer over horen.’
Ik weet niet wat ik verder nog kan zeggen.
Het voelt alsof we daar uren tegenover elkaar zitten.
‘Wie heb je het nog meer verteld?’
‘Joss.’
‘Verder nog iemand?’
‘Nee.’
‘Want ik denk dat ik hier alleen maar mee kan leven,’ zegt hij snel, ‘als niemand het weet. Niemand van onze familie, vrienden… vooral niet van gisteravond. Ik kan niet tegen medelijden, daar kan ik niet mee omgaan.’
‘Ik begrijp…’ begin ik.
‘Ik wil dat het lijkt alsof het nooit is gebeurd. Dat moet je me beloven,’ zegt hij heftig.
‘Ik beloof het, natuurlijk beloof ik dat.’
‘En je moet ontslag nemen.’ Hij kijkt me opstandig aan, bij na als om me uit te dagen om nee te zeggen. ‘Zo snel mogelijk.’
Ik denk weer aan de vernedering van gisteravond: al mijn klanten die naar me stonden te kijken, Pearce languit op de grond, Antony die me niet wilde aankijken. Ik heb er zo’n beetje alles voor over om niet met de naweeën daarvan geconfronteerd te worden en ergens anders weer fris te beginnen.
‘De gedachte aan jou met hem in hetzelfde vertrek…’ Dan klemt zijn tanden op elkaar. ‘Zolang jullie voor hetzelfde bedrijf werken, kan hij je e-mailen en bellen, nieuws over je krijgen. Elke dag ga ik dan naar mijn werk en ben ik bang dat je hem weer zult zien, stel ik me voor dat je met hem praat. Ik wist dat er iets aan de hand was en ik wil vanaf nu niet elke dag bang hoeven te zijn dat het weer gebeurt. Dat wordt mijn dood. Het geld kan me niets schelen. Je moet daar weg. Vandaag nog.’
Vandaag nog? Ik kijk hem onzeker aan. ‘Nou ja, ik zal het proberen, als Antony belt maar…’
Hij merkt dat ik bedenkingen heb en zegt uitdagend: ‘Zorg er gewoon voor dat het gebeurt. Het is een baan, geen gevangenisstraf. Je hóéft het niet te doen. Ik wil ook dat het e-mailadres van je werk tegen het einde van de dag is opgeheven en dat je de telefoon teruggeeft. Ik breng hem zelf naar hun kantoor.’
‘Dan, zo eenvoudig gaat dat niet…’
Hij begrijpt me verkeerd.‘Er is niks mis met mijn hand,’ houdt hij vol.
‘Nee, ik bedoel dat het ook hun auto is.’
Hij zwijgt, dat was hij duidelijk vergeten. ‘Nou, dan moeten we regelen dat die ook teruggaat. En ik wil dat je een nieuwe telefoon koopt.’
‘Ik heb net een nieuwe!’
Hij schudt resoluut zijn hoofd. ‘Voor zover ik weet, heeft hij dat nummer ook.’
‘Nee hoor, echt niet.’
‘Anders gaat het niet door,’ zegt hij waarschuwend.
‘Oké, oké dan,’ stem ik haastig in. ‘Ik kleed me aan en dan… regelen we het.’
Hij knikt alleen maar.
Ik sta op, loop naar de deur, blijf dan even staan en kijk achterom.
‘Ik kan niets beloven,’ zegt hij. ‘Maar ik zal het proberen. Meer kan ik niet doen.’ Hij kijkt weer naar de grond en mompelt: ‘Ik wist dat ik niet gek aan het worden was. Ik wist het.’
‘Dan…’
‘Ik denk dat ik nu graag weer even alleen wil zijn.’
Verslagen verlaat ik de kamer. Dat blijft hij maar zeggen, dat hij het wist. Joss had gelijk, ik moet zo geagiteerd zijn geraakt dat ik het zonder het te beseffen verraden heb. Ik wil hem bijna naar dat volgsysteem vragen, maar de laatste keer dat ik zo’n wilde beschuldiging uitte… en ik denk echt dat het afgelopen is, als ik nu weer vraagtekens bij het vertrouwen tussen ons zet.
En trouwens, alles in aanmerking genomen, hij had daar een goede reden voor. Hij had gelijk, ik bedroog hem inderdaad. Of het al dan niet acceptabel was dat hij mijn bewegingen naging, doet er niet toe. En in alle eerlijkheid, de enige die het van het begin tot het einde heeft verkloot, ben ik.