23

‘Alsjeblieft, Moll,’ smeekt Joss. ‘Doe eens rustig. Haal een keer diep adem.’

Ze wacht, terwijl ik probeer te doen wat ze zegt.

‘Goed zo. Dat is beter… en nog eens.’

Ik probeer langzaam uit te ademen, maar mijn adem blijft stoterig klinken.

‘Oké,’ zegt ze. ‘We gaan dit doen. We gaan je telefoonnummer wijzigen…’

‘Daar is het te laat voor! Hij hoeft me niet meer te sms’en of te bellen, hij kan me gewoon zíén. Die auto voor ons huis, ik weet dat het zíjn auto was, Joss, ik weet het gewoon. Dat sms’je dat hij stuurde? “Je ziet er leuk uit”? Hij wist echt hoe ik er die dag uitzag – hij volgt me! Nee, dit is echt gestoord. Volkomen gestoord.’ Paniekerig begin ik te ratelen. ‘Ik weet niet wat ik moet doen! Hij kan elk moment opduiken. Hij kan het Dan vertellen. Ik weet niet…’

Ze valt me in de rede. ‘Hij zal helemaal niets doen. Het komt allemaal goed,’ maar ik kan de ongerustheid in haar stem horen. ‘Moll, ik vind dat we de politie moeten bellen, ik bedoel, heus, dat heet lastigvallen, mensen kunnen daar toch voor gearresteerd worden?’

‘Maar wat moet ik doen als ze vragen gaan stellen over mijn relatie met hem? Dan moet ik ze vertellen dat ik twee weken geleden met hem naar bed ben geweest… anders doet híj dat wel. Dan zal er hoe dan ook achter komen! Ik heb erover nagedacht, Joss, de hele nacht. Er is echt helemaal niets wat ik kan doen! En dat weet hij!’

Het blijft even stil. ‘Wat denk je ervan om het Stuart te vertellen – of Chris?’ stelt ze aarzelend voor. ‘Het hen te laten… regelen.’

Zwijgend denk ik daarover na. Chris of Stuart, die in een lege, ondergrondse parkeergarage op Leo afloopt, net als in de film. Mijn broers; mijn aardige, respectabele, gezagsgetrouwe broers, van wie ik zielsveel hou. In godsnaam, ze hebben kinderen. Ze zijn vader, hebben verantwoordelijkheden. Stel, er gaat iets mis? ‘Nee,’ zeg ik onmiddellijk. ‘Dat ga ik ze niet vragen.’

‘Moll, ik wil je echt heel graag helpen,’ zegt ze, ‘maar tenzij we het iemand vertellen…’

‘Als Dan erachter komt, is hij vertrokken,’ zeg ik botweg. Ik kan niet geloven dat dit gebeurt. Ik wil alleen maar dat Joss me geruststelt en zegt dat Leo het Dan natuurlijk niet gaat vertellen, dat ik het me allemaal inbeeld, dat mijn fantasie met me aan de haal gaat.

‘Ja,’ geeft ze kalm toe. ‘Dat weet ik. Denk je dat hij op dit moment iets vermoedt?’

‘Nee, absoluut niet. Als dat wel zo was, zou hij het me op de man af vragen. Dat weet ik gewoon.’

‘Denk je?’ vraagt ze weifelend. ‘Je denkt toch niet…’ Ze aarzelt. ‘Oké, je zult vast denken dat ík gek word, maar je bent de laatste tijd wel erg gespannen en, nou ja, niet jezelf. Dat vind ik tenminste. Is de kans echt uitgesloten dat Dan het misschien op je telefoon heeft gezet?’

Ik weet dat ik graag overdrijf, en ik weet ook dat ik gewoonlijk te heftig reageer, niet behoorlijk nadenk, maar ik denk eerlijk waar dat het misschien zo moet voelen om krankzinnig te zijn. Ik weet niet wat ik moet denken, of wat ik moet voelen.

Zoiets doet Dan gewoon niet. Oké, hij is IT-expert, ja én? Als hij zou denken dat er iets was waar hij zich ongerust over moest maken, zou hij me daar gewoon naar vragen. Feitelijk deed hij dat ook – hij begon over die e-mails van Pearce! En wie volgt er nou zijn eigen vrouw? Maar toch, alsof het zich al wachtend onbewust ergens in mijn achterhoofd had schuilgehouden, zie ik hem weer met dat condoom en die speld staan.

Joss zei dat ik gespannen was. Dan is degene die me het best kent, waarschijnlijk beter dan ik mezelf ken. Kan hij iets gemerkt hebben? Als Dan die app op mijn telefoon heeft gezet, dan houdt dat in dat Leo… nou ja, me met sms’jes bombardeert en me zover probeert te krijgen dat ik met hem afspreek. Meer niet. Verontrustend, afschuwelijk zelfs, maar geen halsmisdrijf… Maar als het Leo’s werk is, dan is mijn man onschuldig, en stalkt mijn ex me feitelijk.

Ik zou in lachen uitbarsten als het allemaal niet zo volslagen krankzinnig zou zijn.

Ik weet gewoon niet wat ik moet doen. Godzijdank heb ik vandaag geen afspraken, dus kan ik thuisblijven, achter dubbelgesloten deuren. Ik zit de hele dag als versteend alleen maar naar mijn computerscherm te staren. Ik kan me niet concentreren.

Om halfvijf gaat mijn telefoon. Het is Leo.

Ik negeer hem, terwijl ik mijn ademhaling onder controle probeer te houden. Hij gaat vervolgens naar mijn voicemail. Dat heeft reuze geholpen, hem vertellen dat ik zou instaan voor mijn daden. De telefoon gaat meteen weer over. Ik druk hem weg. Seconden later gaat hij voor de derde keer.

Geen paniek. Het is maar een telefoon, meer niet. Je bent volkomen veilig.

Piep! Een sms’je:

Mijn ogen worden groot, en ik kijk snel naar het raam. De gordijnen zijn open en het is donker buiten. Ik ren naar het raam en kijk de straat links en rechts af, maar hij is nergens te bekennen. Ik ruk kwaad de gordijnen dicht.

Piep!

Ik kan het niet langer maar gewoon negeren en de telefoon uitzetten. Misschien provoceert hem dat juist?

Ik reageer impulsief – ik heb wanhopig wat extra tijd nodig, wat ruimte om te bedenken wat ik moet doen – iets – dus sms ik terug:

Piep!

‘En een prettige dag nog.’ De bezorger draait zich om en loopt naar zijn auto terug. Daar sta ik op de drempel, met een enorme bos bloemen in mijn hand.

Dan verschijnt achter me. ‘Sjonge, van wie zijn die?’

‘Geen idee.’ Ik doe de voordeur dicht en ga op zoek naar een kaartje. Mijn hart begint te bonzen als ik het tussen de zwaar geurende rozen ontdek. Ik haal het uit het kleine envelopje. Mijn knieën begeven het bijna van opluchting als ik besef dat ze van Abi, Rose, Nula en Jacquie komen.

‘De Londense meiden,’ zeg ik tegen Dan.

‘Wat aardig,’ zegt hij. ‘Mag ik eens zien?’

Zwijgend geef ik hem het kaartje. Controleert hij me nu? Gelooft hij me niet? O, hou op… Het is je man.

‘Ze zetten me voor schut,’ zegt hij nonchalant.

Ik slaag erin zwakjes te glimlachen en verdwijn snel om ze in het water te zetten.

‘Weet je zeker dat je nergens heen wilt om het te vieren?’ vraagt hij een paar uur later met volle mond voor de duizendste keer. Op de achtergrond blèrt stomme zaterdagavondtele-visie, terwijl wij vis met patat eten. ‘Jemig, moet je het horen plenzen!’ Vol ongeloof tilt hij het puntje van het gordijn omhoog en kijkt de duisternis in. ‘Het is lekker om nu binnen te zijn, gezellig ook, maar toch voel ik me heel naar omdat ik je nergens mee naartoe heb genomen.’

‘Dat is niet nodig.’ Ik wacht tot hij het gordijn weer laat vallen, dan kan ik me pas enigszins ontspannen. ‘We zien iedereen toch morgen op de verjaardagslunch?’

‘Maar had je dan ook niet iets met je vriendinnen willen doen?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Rose kan elk moment bevallen, en ik heb de anderen te weinig tijd gegeven om een oppas te regelen. Ik weet trouwens dat het flauw klinkt, maar ik vind het leuker om hier met jou te zijn dan om op een avond als vanavond ergens in een bar te zitten.’

‘We worden echt oud, hè?’ Hij glimlacht treurig naar me. ‘Maar Joss en Bec hadden langs kunnen komen…’

‘Bec moet werken en Joss heeft een date.’ Ik pak mijn wijnglas. ‘De tweede feitelijk.’

‘Echt waar?’ vraagt hij geïnteresseerd. ‘Kijk aan. Heb je gisteren trouwens nog iets van haar bedrijfsjurist gehoord over dat volgsysteem op je telefoon?’

Ik verstijf. Vanwaar die plotselinge belangstelling? Maar natuurlijk is hij geïnteresseerd, want dat zou ik ook zijn als hij dat op zijn telefoon had gevonden. Ik zou zelfs woedend zijn.

‘Nog niet. Ik hou het in de gaten.’ Dat zegt hij normaal gesproken als hij het maar blijft uitstellen om iets aan een ergerlijke situatie te doen in de hoop dat het allemaal vanzelf op miraculeuze wijze goed komt.

‘Oké.’ Hij kijkt weer naar de televisie. ‘Als jij vindt dat dat het beste is.’

‘Laten we op mijn verjaardag niet over werk praten.’ Ik til weer mijn glas op en drink het leeg. ‘Was dat alle wijn?’ Ik bekijk het bodempje in de fles op de grond naast de bank.

‘Ik heb maar één fles gekocht, ja. Sorry.’

Eigenlijk zou ik nog wel iets lusten. Ik pak de lege fles en breng die naar de keuken. Ik trek de koelkast open en zie twee blikjes John Smith’s-bier en de fles Moët van Bec.

Met de open fles en twee smalle champagneglazen loop ik naar de woonkamer terug.

‘Heb je nog niet genoeg gehad, drankorgel?’ zegt Dan luchtig, maar hij pakt desondanks een glas aan en heft het. ‘Van harte gefeliciteerd! Ik hoop dat dit jaar je alles brengt wat je je zou willen wensen, en meer.’

Om eerlijk te zijn ben ik al blij als ik kan houden wat ik heb.

Ik voel me behoorlijk beroerd als we de volgende dag bij mijn ouders arriveren. In een wanhopige poging om me te ontspannen hebben we gisteravond uiteindelijk bijna alle champagne opgedronken. Iedereen staat me in de keuken op te wachten, en als ik in de deuropening verschijn, barsten ze allemaal uit in een schitterende vertolking van ‘Lang zal ze leven!’ Ze hebben een spandoek gemaakt en er is een zelfgebakken taart met een onbehoorlijke hoeveelheid brandende kaarsjes. Oscar en Lily staan er met hun neus bovenop en proberen opgewonden de verleiding te weerstaan om te blazen. Op het aanrecht ligt naast een gekoelde fles prosecco en glanzende glazen een klein stapeltje keurig ingepakte cadeaus.

Ik sla mijn handen voor mijn mond en voel dat mijn ogen beginnen te glanzen als ik naar hun blije, lieve gezichten kijk. Dan komt achter me staan en begint ook mee te zingen, hij glimlacht trots en het breedst van allemaal.

Het overweldigt me, zo samen met iedereen van wie ik zoveel hou, met alles wat ik me maar kan wensen in één vertrek…

Verwachtingsvol zingen ze het liedje uit en iedereen wacht tot ik me met de kaarsjes ga bezighouden. Hoe kon ik dit op het spel zetten? Er loopt een traan over mijn wang. Mijn vader en moeder fronsen, en ik zie dat Stu en Chris elkaar verward aankijken. Ik wapper snel met mijn handen. ‘Let niet op mij!’ Ik glimlach door mijn tranen heen. ‘Ik doe gewoon raar. Geloof me, het zijn vreugdetranen. Laat me die paar kaarsjes uitblazen!’ Ik loop naar de taart.

‘Zal ik helpen?’ biedt Oscar grootmoedig aan. In een gezamenlijke, ietwat snotterige en spetterende poging lukt het ons ten slotte. Wat in elk opzicht iets van een opluchting is.

Chris zit op de bank met Karen op zijn knie en ze roept: ‘Doe een wens!’ Ik wens onmiddellijk dat het allemaal goed komt, wat natuurlijk totaal verspilde moeite is. Een wens moet veel specifieker zijn dan dat.

Na de lunch ga ik weer naar de keuken voor wat water. Het is eigenaardig, maar de prosecco heeft me niet echt geholpen. Met grote slokken drink ik bij het aanrecht uit mijn glas als ik plotseling ‘Hallo’ achter me hoor. Ik draai me om en zie mijn moeder, die op miraculeuze wijze vanuit het niets is verschenen en kalm een theedoek staat op te vouwen. Ik weet werkelijk niet hoe ze dat doet. Zat ze in de koelkast op me te wachten? Ze kijkt me strak aan. ‘Voel je je wel goed?’

‘Ja, hoor, prima.’ Ik probeer te glimlachen. ‘Ik ben alleen wat dorstig.’

Ze loopt naar de la, trekt die open en legt de theedoek erin. ‘Hebben jullie gisteravond nog iets leuks gedaan?’

Ik heb me thuis bezat, en dit was al het tweede weekend op rij dat ik met Dan heb gevreeën zonder dat ik me daar alles van herinner. En dat is zo’n beetje een terugkerend thema aan het worden, mam, je zult wel blij zijn dat te horen…

‘Gewoon een rustig avondje, niets spectaculairs.’

‘Wat heb je van Dan gehad?’ Ze doet de la dicht.

‘Een massagebon.’

‘Wat leuk,’ zegt mijn moeder. ‘Je hebt de afgelopen paar weken wel erg hard gewerkt.’ Haar gezicht is een masker van bezorgdheid. ‘We hebben nauwelijks iets van je gehoord.’

‘Nou ja, zoals je al zei, ik had het druk.’

‘Ik begrijp het,’ zegt ze, bijna te grootmoedig; ze loopt naar de kast en pakt twee bekers. ‘Thee?’

‘Nee, bedankt,’ zeg ik, enigszins geërgerd door haar toon. ‘Ik blijf echt niet met opzet weg, mam.’

‘Ik zeg ook niet dat je dat expres doet,’ zegt ze snel.

En dan opeens word ik kwaad. Het is maar een stomme losse opmerking, zelfs geen beschuldiging… zo betekenisloos, zo relatief onbeduidend dat het geen naam mag hebben, maar ze slaat de spijker op de kop, zoals alleen een familielid kan doen. Of misschien doet ze dat wel helemaal niet. Misschien ben ik wel zo gestrest en geïrriteerd dat ik me alleen kan laten gaan bij iemand bij wie ik me werkelijk veilig voel, iemand die er altijd voor me is, wat ik ook heb gedaan.

‘Wat bedoel je daar precies mee?’ barst ik uit. ‘Dat ik bewust, onbewust wat precies doe? Ik probeer verdomme gewoon mijn eigen leven te leiden! Waarom is dat zo moeilijk te begrijpen? Ik probeer gewoon mijn best te doen!’

Mijn moeder lijkt wat overrompeld door mijn reactie.

‘Nee, zeg het maar!’ daag ik haar verhit uit en ik zet mijn handen in mijn zij. ‘Zeg op. Zeg gewoon wat je te zeggen hebt. Vertel wat je werkelijk denkt, want er zit je duidelijk een scheet dwars. Wat heb ik nu weer gedaan? Ik stel iedereen zo teleur, echt waar.’ Terwijl ik dat zeg, besef ik hoe oneerlijk ik tegen haar ben, dat ze absoluut niet begrijpt waar ik het over heb, waarom ik zo kwaad ben. Zelf weet ik niet eens waarom ik dat allemaal zeg.

Zwijgend laat ze de woorden in de lucht hangen, als een vleugje giftige sporen die ze niet wil inademen.

‘Er is maar één ding waar ik teleurgesteld over ben, en dat is je gedrag op dit moment,’ zegt ze dan en haar stem klinkt ergerlijk afgemeten. ‘Zo hoef je niet tegen me te praten, dat is heel ongemanierd.’

Ze zet de bekers weer in de kast en loopt de keuken uit.

Ik barst in tranen uit, maar niet op de luidruchtige, aandacht-trekkende manier. Het is eerder een omhoog borrelen van angstig verdriet, dat ergens binnen in me opwelt en van zo diep komt dat ik er bang van word. Ik heb helemaal niet in de gaten dat mijn vader is binnengekomen. Ik merk het pas als ik zijn hand op mijn schouder voel; hij draait me voorzichtig om.

‘Molly?’

Ik veeg snel mijn tranen weg. ‘Ik heb net ruziegemaakt met mam.’ Ik voel me opeens uitgeput. Het liefst zou ik me op de bank naast de hondenmanden willen oprollen om duizend jaar te slapen, of op tijd voor het eten wakker worden om er vervolgens achter te komen dat ik me toch niet met volwassen zaken bezig hoef te houden…

‘Wil je erover praten?’

De tranen schieten weer in mijn ogen. Ik kijk nog steeds naar de vloer en schud mijn hoofd. Ik wou dat ik het in dat hotel nooit zover had laten komen dat ik niet meer voor mezelf kon zorgen. Dat wens ik met heel mijn hart. Ik schaam me diep voor wat ik heb gedaan en ik ben zo bang. Ik wil gewoon dat er een einde aan komt, maar ik zie geen uitweg. Ik zit in de val, alsof de muren langzaam op me afkomen. Alsof het een kwestie van tijd is…

‘Nou,’ zegt mijn vader, ‘prima. Als je van gedachten verandert, weet je me te vinden. Ik zeg wel tegen de anderen dat je aan het bellen bent en er zo aankomt, goed? Dan heb je even om na te denken.’

En hij gaat terug naar de kamer.

Voordat we gaan slapen kijken Dan en ik in bed een dvd. Vervolgens doen we het licht uit en knuffelen we elkaar nog een keer lekker en het is een opluchting te merken dat ik slaap heb. Maar als ik weer wakker schrik, voelt het alsof ik nog nauwelijks heb geslapen Als ik echter op de klok kijk, is het in feite kwart voor een in de ochtend. Ik sta op om naar de wc te gaan en sluip voorzichtig door het donker, omdat ik Dan niet wakker wil maken.

Ik weet niet waarom, maar als ik weer naar bed wil gaan, blijf ik staan en loop op mijn tenen naar het raam. Met ingehouden adem schuif ik het gordijn een millimeter opzij, zodat ik door het kiertje de straat kan zien.

Het regent dat het giet en het water spat van de twee brandende straatlantaarns en druipt eraf. De bovenkant van de heg, die ons rijtje huizen van de straat scheidt en ons korte garagepad flankeert, baadt in het tamelijk griezelige oranje fluorescerende licht, maar verder ligt alles in een diepe of minder diepe schaduw, of totaal verscholen in het donker… Het is volkomen stil.

Ik kan geen enkel teken van leven zien, maar dat betekent niet dat het er niet is.