10

Ik word gewekt door de hoteltelefoon die maar blijft rinkelen. Mat daglicht gluurt om de randen van de goedkope hotelgordijnen en als ik mijn hoofd op het kussen verleg om te bepalen waar het geluid vandaan komt, heb ik het gevoel dat het doormidden splijt.

‘Molly?’ Ik krimp ineen bij het geluid van Pearce’ stem aan de andere kant van de lijn. ‘Kom je naar beneden voor het ontbijt? Ik wist niet zeker…’

‘Uh…’ Ik probeer helder na te denken. ‘Zijn jullie dan al beneden?’

‘Al? We zijn klaar, joh! Het is kwart voor negen.’

Wat? Ik knipper verwoed met mijn ogen. Hoe…

‘Hoe gaat het?’ vraagt Pearce. Hij aarzelt en gaat zachter praten. ‘Ik zag je gisteravond naar boven gaan. Je leek echt… straalbezopen.’

Ik kan me helemaal niet herinneren dat ik hem heb gezien.

‘O jee,’ zeg ik en ik probeer het zo te laten klinken alsof het wel meevalt allemaal. ‘Wat gênant.’

‘Ik wilde je al gaan helpen, maar… Hoe dan ook,’ zegt hij snel, terwijl hij een luchtigere toon probeert aan te slaan, ‘moet ik sterke koffie voor je bestellen?’

‘Ja graag,’ antwoord ik dankbaar. ‘Ik kom er zo aan.’

Als ik de hoorn neerleg, klinkt ergens aan de andere kant van de kamer opeens een ritmisch gebrom. Zo te horen komt het uit mijn handtas. Mijn mobieltje. Ik ga iets te snel rechtop zitten, stap uit bed en wankel erheen om hem te zoeken. Het is Dan.

‘Hallo?’ Ik fluister bijna. Mijn vrije hand leg ik tegen mijn pijnlijke hoofd, terwijl ik me zwaar op de stoel laat vallen en op dat moment zie ik half onder het bed de lege condoomverpakking op de grond liggen.

In eerste instantie voel ik walging. Ze zijn hier toe aan een nieuwe werkster…

‘Goeiemorgen!’ Dan is duidelijk lopend op weg naar zijn werk. ‘Sorry, het is hier lawaaiig. Ik stap net uit de trein. Ik heb geprobeerd je te bellen voor ik gisteravond naar bed ging. Waar was je?’

‘Ik… nergens… ik was hier,’ zeg ik, terwijl ik nog steeds naar de verpakking staar.

‘Hemel,’ zegt hij meelevend. ‘Je klinkt niet echt fit. Te veel gedronken?’

Ik slik. ‘Ietsje.’ En dan schiet ik met opengesperde ogen overeind. Goeie god. Leo! Leo was hier gisteravond.

‘Ik kan je geen ongelijk geven,’ zegt Dan plompverloren. ‘Zoals ik me gisteren gedroeg! Je kon waarschijnlijk wel een paar borrels gebruiken. Ik heb me echt als een eikel gedragen, het spijt me. Ik maak me… gewoon… zorgen over geld en mijn werk en… je snapt het wel… gelukkig had je zelf niets. En het spijt me dat ik de deur zo ben uitgestormd,’ vervolgt hij. ‘Ik was ook zó kwaad… ik bedoel, oké, ik weet dat ik soms te heftig reageer.’

‘Uhuh.’ Ik probeer mijn stem vlak te houden en dwing mezelf om naar hem te luisteren, terwijl ik terugdenk… Leo was bij me in deze kamer…we lagen samen in bed… ik kuste hem.

‘… maar doorgaans,’ zegt Dan, ‘kun je toch niet zeggen dat ik erg gespannen ben. Wat vind jij?’

We lagen in béd.

‘Hallo?’ zegt Dan. ‘Moll?’

Mijn benen trillen en ik laat de telefoon bijna uit mijn handen vallen. ‘Ja?’

‘O, je bent er nog. Ik dacht even dat je weg was. Hoor eens, het maakt niet uit, vanavond als je terug bent, kunnen we er behoorlijk over praten. Ik wilde alleen zeker weten dat het goed met je ging. Hoe laat ben je thuis, denk je?’

‘Uh… rond zessen.’

‘Mooi! Om drie uur heb ik een vergadering, dus ik probeer rechtstreeks naar huis te gaan in plaats van eerst naar kantoor. Ik heb online boodschappen gedaan,’ hij klinkt zelfvoldaan, ‘en ik zorg voor het eten als ik thuiskom. Nog een prettige dag. En drink wat water,’ plaagt hij. ‘Ik hou van je.’

‘Ik ook van jou.’

Ik verbreek de verbinding. Ik hou mijn telefoon nog steeds stijf vast, terwijl ik mijn ogen niet van de condoomverpakking, die daar beschuldigend ligt, af kan houden. Ik voel paniek opkomen, maar probeer kalm te blijven. Het betekent helemaal niets, waarschijnlijk is er gewoon slordig schoongemaakt hier, meer niet. De telefoon in mijn hand begint weer te trillen. Het gevoel maakt me misselijk en ik neem snel op om er een eind aan te maken.

‘Molly? Met mij. Kun je praten?’

Leo. Mijn maag draait zich meteen om. ‘Ja, hoor,’ antwoord ik automatisch.

‘O, mooi,’ hij klinkt opgelucht. ‘Hoe gaat het met je?’

‘Uh…’ Met veel moeite vind ik de juiste woorden. ‘Ik heb me wel eens beter gevoeld.’

‘Dat weet ik,’ zegt hij meteen. ‘Het spijt me. In bepaalde opzichten was het niet het hoogtepunt van ons leven, hè? Luister, ik kan het niet te lang maken… het is gemakkelijker om er straks over te praten. Wanneer komt het jou uit? Rond zes uur?’

Wat? Natuurlijk niet! ‘Waar moeten we over praten?’ vraag ik vlug.

Er volgt een verbaasde stilte. ‘Nou… over ons. Afgelopen nacht.’

Ik verkil. Ik probeer níét naar de condoomverpakking te kijken en rustig te blijven praten. ‘Ons?’

‘Hoor eens, wat vind je van dit idee: als ik mijn plannen kan veranderen, ben jij vanavond dan nog in het hotel?’

Natuurlijk niet! Ik moet naar huis! ‘Leo… ik blijf niet…’

‘Ik weet het, het overviel mij ook een beetje,’ bekent hij. ‘Ik had dit ook niet verwacht, niet na al die tijd.’

Ik ga rechtop zitten. Wat niet verwacht? O, mijn god, wat heb ik gedaan?

‘Leo,’ ik slik moeilijk. ‘Ik was gisteravond behoorlijk dronken. We hebben duidelijk…’ Ik slik. ‘Nou ja, we lagen samen in bed. Ik weet niet wat we… wat ik tegen je heb gezegd, wat je het idee kan hebben gegeven dat we het weer moesten doen, maar…’ Mijn stem sterft weg, omdat ik écht niet weet wat ik tegen hem heb gezegd. Hebben we…? O… goeie god… nee…

Er valt een onheilspellende stilte. ‘Aha… ik snap het,’ zegt hij op een iets andere toon nu. Ik krimp beschaamd ineen. Opnieuw volgt er een vreselijk lange stilte waarin het tot hem door lijkt te dringen dat hij zich ten onrechte illusies heeft gemaakt. ‘Oké. Nou ja, ik wil je straks nog steeds spreken als dat mag?’ Hij klinkt zakelijker nu. ‘Om zeker te weten dat je het goed maakt, als je eenmaal bij de dokter bent geweest? We hebben niet…’

Mijn hart stopt en alles komt met een schok tot stilstand.

‘De dokter? Waar heb ik een dokter voor nodig?’ val ik hem in de rede. ‘We hebben toch een condoom gebruikt?’ Ik kijk naar de verpakking.

Hij aarzelt.

Dan komt er een afschuwelijke gedachte bij me op. Ik doe mijn ogen dicht. ‘Is het afgegleden?’

‘Weet je dat dan niet meer? Het is geknapt.’

Wat is er gebeurd?

‘Geknapt?’ herhaal ik mat.

‘Ik weet het,’ zegt hij meteen, ‘geloof me, ik weet het. Je bent ook nog steeds kwaad op me omdat ik ben weggegaan, hè?’ voegt hij eraan toe. ‘Dat is wel duidelijk. Je hebt gelijk… ik had moeten blijven. Ik raakte gewoon in paniek, Moll. Ik heb Helen nooit eerder bedrogen. Ik dacht dat als ze wakker zou worden en ik niet thuis was… Het spijt me, jij had mijn prioriteit moeten zijn, vooral na wat er is gebeurd. Alleen wij tweeën, hè?’ Hij lacht ongemakkelijk. ‘Maar het komt goed, dat beloof ik je. Je regelt het wel, hè? Wij willen het allebei niet. Verdomme, ze was de kinderen naar school aan het brengen en ik denk dat ze nu thuiskomt.’ Hij fluistert geheimzinnig. ‘Luister… ik sms je straks, goed? Geen paniek. Alles komt piekfijn in orde, schat. Dat beloof ik je.’

En dan hangt hij op, terwijl ik in shock de telefoon vasthoud.

Ik moet overgeven… Vol diepe walging sprint ik naar de badkamer, maar als ik boven de wc-pot hang, komt er niets. Ik til vervolgens mijn hoofd op en kijk in de spiegel.

Mijn ogen zijn bloeddoorlopen, mijn huid ziet grauw en heeft een vettige glans, en mijn haar zit hier en daar in de klit. Het voelt alsof mijn hoofd gaat barsten. Wat hebben we gedaan? Wat hebben we in godsnaam gedaan?

Ik loop langzaam de slaapkamer weer in en laat me op het bed vallen, terwijl ik om me heen kijk en er iets van probeer te begrijpen. Ik heb iets met Leo gedronken. Een paar glazen. Hij leent me zijn jasje. We praten. Ik ga naar bed. Hij komt mijn kamer in. Ik ben dronken. Ik word naast hem wakker, we kussen… verder weet ik niets meer.

Ik adem langzaam uit. We dronken whisky… en een shotje, niet? O ja… we dronken ook nog tequila na alles wat ik met de anderen in de hotelbar al gedronken had. Dan besef ik dat ik nu écht ga overgeven en moet ik op een holletje naar de badkamer toe.

‘Ik weet dat u gewoonlijk bij haar komt, maar ik ben bang dat dokter Thomas er vandaag niet is,’ zegt de doktersassistente tuttig. ‘Dokter Hubbard heeft vandaag om halfvijf plek voor een spoedafspraak. Dat is zijn laatste. Wilt u per se een vrouwelijke arts?’

‘Nee, halfvijf is prima, bedankt.’ Ik fluister bijna. Ik heb me gedoucht en zit nu zonder kots in mijn haar en in schone werkkleren op de rand van het hotelbed. Mijn tas is gepakt.

‘En de naam is?’

‘Molly Greene. Mevrouw Molly Greene.’

Ik hang op en stuur vervolgens Pearce een sms’je.

Hij antwoordt direct.

Ik ben Pearce erg dankbaar. Ik kijk de kamer nog een laatste keer vluchtig rond en trek dan stilletjes de deur achter me dicht. Ik wil zo snel mogelijk weg van de plek waar het allemaal is gebeurd. We zijn allebei getrouwd, wat dachten we wel niet?

Buiten is het koud en winderig en ik kan bijna niet geloven dat ik naar huis ga, terwijl ik zou moeten werken. Alsof ik stiekem uit school wegglip en verwacht dat een leraar me vanuit een klaslokaal ziet en tegen me schreeuwt dat ik terug moet komen… Maar wat ik heb gedaan is afschuwelijk en walgelijk onvolwassen.

Het is niet echt veilig om naar huis te rijden. Ik voel me gewoonweg verdoofd en op een of andere manier kan ik niet bevatten dat ik me zo smakeloos voorspelbaar heb gedragen. Drank, hormonen en een goedkoop hotel… zoiets overkomt andere artsenbezoekers, maar mij niet.

Eenmaal thuis lijkt en voelt alles nog precies hetzelfde als toen ik gisteren vertrok. In onze slaapkamer heeft Dan het bed opgemaakt, er liggen een paar golftijdschriften op de vloer naast een paar vieze sokken. Dan was vannacht gewoon hier, alsof er niets aan de hand was, terwijl ik in een hotel lag, met mijn ex…

Ik sta op mijn benen te wankelen en trek snel mijn schone werkkleding uit. Dan doe ik een joggingbroek en een sweatshirt met een capuchon aan. Mijn hoofd doet bij elke beweging pijn. De stilte in de kamer begint me te veel te worden en plotseling heb ik grote behoefte om met iemand te praten.

Heel afschuwelijk krijg ik meteen Becs voicemail. Ze is vast vroeg begonnen en misschien wordt het vandaag een latertje voor haar. Haar telefoon zal uren uit blijven staan.

Joss neemt wel bijna meteen op. ‘Hallo,’ zegt ze op gedempte toon. Ze klinkt verbaasd. ‘Ik dacht dat je overleg had? Alles goed?’ Hoewel ze zelf luid is, heeft ze er heel bizar een hekel aan om mobiel te bellen als ze weet dat andere mensen mee kunnen luisteren.

‘Kun je praten?’

‘Ja, hoor… vertel op.’

‘Gisteravond…’ ik haal diep adem, ‘in het hotel…’

‘Ja?’ zegt ze, de twijfel kruipt haar stem binnen.

‘…was ik straalbezopen en heb ik met iemand geslapen. En… seks gehad.’

Er volgt een lange stilte. Het enige wat ik hoor zijn de achtergrondgeluiden bij haar op kantoor. Een kuchje en iemands telefoon gaat over. ‘Oké,’ zegt ze dan. Ze doet ontzettend haar best om kalm te reageren. ‘Ik loop even met mijn telefoon naar buiten… met een collega, neem ik aan?’

‘Nee.’ Ellendig zwijg ik. ‘Met Leo.’

Er valt een verbijsterde stilte.

‘Hij verscheen in het hotel,’ flap ik eruit. ‘Ik was zo dronken en… de volgende ochtend werd ik wakker en… o Joss, het condoom is geknapt.’ Ik kan de woorden nauwelijks over mijn lippen krijgen. ‘Dus ik moet vandaag wel naar de dokter om me na te laten kijken en voor de morning-afterpil.’

Het blijft stil. Ze antwoordt niet. ‘Joss?’ Ik besef dat de verbinding is verbroken. Ik bel weer, maar krijg meteen haar voicemail. Ze probeert vast mij te bellen. Ik moet nog enkele gekmakende minuten wachten maar dan heb ik weer verbinding.

‘Léó was in het hotel? Shit! Wat een toeval…’

Ik aarzel. ‘Het was geen toeval. Hij wist dat ik daar zou zijn.’

Het blijft weer stil.

Dreigend zegt ze: ‘Hoe wist hij dat, tenzij je contact met hem hebt gehad?’

Ik doe mijn ogen dicht en slik. ‘Ik had op Facebook een berichtje aan hem gestuurd.’

‘Wát? Of liever: waarom?’

‘Ik stuurde hem een berichtje, hij stuurde er eentje terug, we e-mailden elkaar een paar keer en gisteren belde hij me. Tijdens dat gesprek kreeg ik een aanrijding en toen verscheen hij gisteravond in het hotel…’

‘Je had een ongeluk?’ roept ze uit. ‘Niet te…’

‘Het was niets. Ik reed boven op iemand, omdat ik er niet met mijn hoofd bij was. Toen hij verscheen, was ik al flink aangeschoten,’ probeer ik uit te leggen. ‘We dronken nog wat… ik voelde me misselijk en… nou ja, toen zei hij welterusten en ging ik naar mijn kamer, maar volgens mij kwam hij ergens voor terug.’ Ik kijk naar mijn tas op de grond. ‘O ja, dat is waar ook!’ Ik herinner het me weer. ‘Zijn portemonnee of zijn telefoon of zoiets zat in mijn handtas, en die kwam hij ophalen…’

‘Waarom zaten die in je tas?’ vraagt Joss ijzig.

‘Dat herinner ik me niet, maar ja, ik herinner me maar weinig van gisteravond. Het is jaren geleden dat ik zo dronken was.’

Ze zucht diep.

‘Wat moet ik in hemelsnaam doen, Joss?’ vraag ik in paniek.

‘Goed, oké… laten we praktisch blijven.’ Ze wordt meteen zakelijk. ‘Je moet voor de veiligheid de morning-afterpil nemen, en ik zou ook wat soa-tests laten doen.’

Ik verstijf. Daar had ik helemaal niet aan gedacht. Wat stom en naïef van me. Ze heeft gelijk. Hij mag dan eens mijn vriend zijn geweest… maar zijn vróúw kan in het verleden een onbetrouwbare partner hebben gehad en dat zou voldoende zijn. Ik doe mijn ogen dicht en ril vol walging. Joost mag weten waaraan ik mezelf heb blootgesteld.

‘Je kunt tegenwoordig overal de morning-afterpil krijgen, je hoeft er niet meer voor naar de dokter.’

Ik zwijg even. ‘Dat klopt… maar het condoom was toch geknapt? Stel dat er nog iets is blijven zitten? Ik wil geen infectie.’

‘Waar heb je het over?’

Dan besef ik dat de verbinding werd verbroken voordat ze alles had gehoord. Dus moet ik het haar nog een keer vertellen.

‘O, Molly. Wil je dat ik met je meega naar de dokter?’ biedt ze aan. Ze klinkt minder streng nu. ‘Of heb je het Bec al gevraagd?’

‘Ze weet van niets. Haar telefoon staat uit. Het is echt heel aardig aangeboden, maar je bent toch aan het werk?’ Ik staar naar de vloer. Hoe kon dit gebeuren? ‘Ik red me wel.’

‘Je klinkt beroerd… Wat een eikel om zoiets te doen,’ zegt ze gespannen. ‘Ik kan je niet vertellen…’

Ik weet niet wat ik moet zeggen.

‘Was het niet genoeg, alle ellende die hij je heeft laten doormaken? Hij kon maar niet gewoon opdonderen en… O, Moll, waarom zou je hem eigenlijk een bericht willen sturen? Dat begrijp ik niet!’

‘Ik weet het niet.’ Ik schaam me zo. ‘Het leek niet zoveel voor te stellen, het was gewoon wat dwaas gebabbel, alleen…’

Dan zegt ze kalm: ‘Maar zeg eens, je begint toch niet weer iets met hem, hè?’

‘Absoluut niet!’ Ik zeg het zo heftig dat ze haar mond houdt. ‘Natuurlijk niet!’

‘Je had alleen altijd zo’n rare… blinde vlek… wat hem betreft.’

‘Nietwaar,’ hou ik vol. ‘Vroeger hield ik van hem, dat zal ik niet ontkennen. Maar Dan heeft dat allemaal veranderd. Ik kan niet geloven dat ik Dan heb bedrogen.’ Ongelovig schieten de tranen me in de ogen als ik mezelf die woorden hoor zeggen.

‘Je moet naar de dokter, voor de morning-afterpil en daarna zien we verder,’ zegt ze ferm. ‘Alles komt goed.’

‘Kunnen ze daar ook op soa’s testen?’

‘Ja, maar niet meteen. Vraag me niet hoe het komt dat ik dat weet, maar de meeste soa-tests kunnen pas een week na de hachelijke vrijpartij worden afgenomen. Ik weet zelfs niet zeker of je dat wel gewoon bij een dokter kunt laten doen. Daarvoor moet je bij een soa-poli zijn.’

Maar een soa-polikliniek zit gewoonlijk in een ziekenhuis. ‘En als ik daar nou iemand tegenkom die me van mijn werk kent?’

‘Er zijn een heleboel privéklinieken waar je heen kunt. Je kunt ook hier naar een poli gaan. Ik zoek het telefoonnummer op en sms je dat, goed? En als je van gedachte verandert en toch wilt dat ik vandaag meega, bel me dan. Maar hou er wel rekening mee dat ik ruim een uur nodig heb om bij je te komen. En bel me beslist als je terug bent. Als mijn telefoon uitstaat, is dat alleen omdat ik in een vergadering zit. Ik bel je zo gauw ik kan. Ik durf te wedden dat dit veel vaker voorkomt dan jij denkt,’ verzekert ze me, ‘en de dokter zal het allemaal eerder gezien hebben. Het komt allemaal goed. Heus.’

Het voelt niet goed om hier in de wachtkamer van mijn huisarts te zitten, in kleren die ik thuis draag in plaats van in kleren die ik tijdens mijn werk aanheb, terwijl ik versuft zit te kijken naar een amechtige peuter op de grond, die halfhartig op een paar blokken zit te timmeren. Ik zou me eigenlijk psychologisch op een dynamisch verkooppraatje moeten voorbereiden. Godzijdank kom ik hier beroepshalve nooit. Dat zou ondraaglijk zijn geweest. Mijn telefoon bromt: een sms’je van mijn moeder.

Normaal gesproken moet ik altijd lachen, omdat ze per se haar naam er altijd onder moet zetten. Vandaag niet. Ik sms terug:

Dan krijg ik er nog twee. Het eerste is van Pearce.

Dat is tenminste een opluchting, en aardig van hem om me dat te laten weten. Het andere is van Joss, die wil weten of ik het nummer van de polikliniek heb ontvangen dat ze me heeft gestuurd.

Dat heb ik en ik heb ook al een afspraak gemaakt. Dan scrol ik helemaal naar beneden en open een bericht dat Dan me tijden geleden heeft gestuurd.

Ik kan me niet eens herinneren wanneer dat geweest moet zijn. Wat hadden we die avond gedaan toen hij thuiskwam? Waarschijnlijk hebben we zoals altijd en volkomen gelukkig voor de televisie ons avondeten opgegeten.

Net op tijd roept de assistente mijn naam, vlak voor ik helemaal over mijn toeren raak.

De dokter ziet er grootvaderlijk uit, ook al schiet ik daar niets mee op. Hij kijkt zijn aantekeningen door en glimlacht vriendelijk als ik tegenover hem ga zitten. ‘En, mevrouw Greene, wat kan ik vandaag voor u doen?’

Ik haal diep adem en sla alle beleefdheden over. ‘Gisteravond tijdens de geslachtsgemeenschap’ – ik schaam me echt, alsof we in de jaren vijftig van de vorige eeuw leven – ‘knapte helaas het condoom. Ik wil gewoon zeker weten dat er niets in me… achtergebleven is. Ik wil geen infectie.’

‘Aha, ik begrijp het.’ De dokter lijkt totaal niet van zijn stuk gebracht. ‘Ik neem aan dat je dat zelf geprobeerd hebt te controleren?’

Ik knik.

‘Zonder succes?’

Ik staar hem aan.

‘Sorry, stomme vraag. Anders zat je hier niet, hè?’ Hij krabt aan zijn hoofd. ‘Nou ja, hoogstwaarschijnlijk had je het er uiteindelijk wel uitgekregen – het is daar… uh… geen bodemloze put. Maar we zullen toch even kijken. Kleed je maar uit en wip op de bank.’

‘Ik heb ook de morning-afterpil nodig,’ zeg ik slecht op mijn gemak, terwijl ik mijn joggingbroek en onderbroekje uittrek en wenste dat ik een rok had aangetrokken. Nog nooit van mijn leven heb ik zo weinig zin gehad om te ‘wippen’.

‘Dat regelen we zo.’ De dokter staat op, trekt latex handschoenen aan en komt dan naar me toe. ‘Wil je alsjeblieft je enkels tegen elkaar doen, je benen buigen en je knieën opzij laten vallen?’

‘Nou,’ zegt hij na een ongemakkelijk lange tijd, terwijl ik me sterk concentreer op een plekje op het plafond, ‘ik kan niets vinden… het heeft zich waarschijnlijk al naar buiten gewerkt.’

Ik krimp in elkaar.

‘Sorry… goed. Ik weet vrijwel zeker dat er niets meer zit. Je kunt je weer aankleden.’ Hij trekt de handschoenen uit. ‘Maar ook al zou er een heel klein stukje zijn achtergebleven – dat kan altijd – dan is het te klein om een bacteriële infectie te veroor zaken. Het lichaam spoelt het als het ware naar buiten.’

Ik knik. Ik vertrouw mijn eigen stem niet.

‘En hier is je recept.’ De printer zoemt vrolijk. Hij pakt het er snel uit en ondertekent het zwierig. Terwijl hij het me geeft, doet hij zijn mond open alsof hij nog iets wil zeggen, maar hij lijkt van gedachte te veranderen als hij ziet dat ik mijn trouwring stevig met mijn rechterhand vastpak. ‘Het is niet altijd het juiste moment, hè? Hoe sneller je dit inneemt, hoe doeltreffender het is. Je kunt het nu in onze apotheek ophalen die,’ hij kijkt op zijn horloge, ‘nog open zou moeten zijn.’ Hij glimlacht me vriendelijk toe.

‘Dank u wel.’ Ik sta op en vertrek zo snel mogelijk.

En daar zit ik dan als een onverantwoordelijke tiener in de auto en neem de pil in; het doosje met mijn naam erop verstop ik onderweg naar huis in een willekeurige vuilnisbak.

Bij thuiskomst is alleen ons bakstenen huis, de laatste van vijf, nog volkomen donker. De buren zijn duidelijk al thuis. Het hele huis is verlicht, alle lampen branden, en als ik mijn sleutel in het slot steek, hoor ik onze buurvrouw Mel al tegen haar kleine hummeltje koeren. Als een mierzoete papegaai zegt ze telkens weer: ‘Wat doe je dan? Wat doe je dan?’

Dat weet God alleen, Mel, ik heb geen idee.

Dan hoor ik een klap en gehuil. Mel gooit het meteen over een andere boeg en schreeuwt hard: ‘Nee! Heel stout!’

Het is geen hond, arm kleintje, maar omdat ik net naar binnen wil gaan, krijg ik feitelijk het ongemakkelijke gevoel dat ze het tegen mij heeft.

Ik ga stilletjes naar binnen, doe het licht aan, sluit de voordeur en schop mijn schoenen uit. Dan krijg ik weer een sms’je. Joss waarschijnlijk. Ik heb haar niet gebeld, en ze maakt zich vast ongerust. Ik haal mijn telefoon tevoorschijn, maar herken het nummer niet.

Hij is het weer.