9

‘Wat doe jij hier?’ vraag ik verbijsterd.

‘Ik maakte me zorgen om je,’ zegt Leo. ‘Ik ben zo snel mogelijk gekomen… ik moest gewoon zeker weten dat alles goed met je was.’

Totaal perplex sta ik als aan de grond genageld. Staat hij werkelijk hier voor mijn neus?

‘Je ziet er wat geschrokken uit.’ Hij glimlacht. ‘Zullen we iets te drinken voor je halen?’

‘Ik ben zo terug. Ik moet even naar…’ Ik gebaar enigszins onvast naar de gang waar de wc’s zijn.

‘Oké… ik zit in de leesfoyer.’

Ik knik en loop weg, alsof we net een volkomen normaal gesprek hebben gevoerd. Met een klap gooi ik de deur van het toilet open – niet expres, ik duwde gewoon te hard – en dan ga ik met veel kabaal een wc-hokje in. Leo hier? Terwijl ik ga zitten, begint alles om me heen te draaien. Ik giechel nerveus en sla mijn hand voor mijn mond. Leo is hier! Dat is niet goed… helemáál niet goed. Oké, ik moet weer nuchter worden. Ik trek de wc door, loop onvast het hokje uit en was zorgvuldig mijn handen. Dan kijk ik in de spiegel, trek een raar gezicht en probeer mijn haar wat te fatsoeneren. Jasses, als ik had geweten dat ik mijn ex voor het eerst in jaren weer zou ontmoeten, had ik in elk geval meer make-up opgedaan. Uit het oogpunt van waardigheid natuurlijk, niet omdat ik indruk op hem wil maken of zoiets. Ik blijf met enige moeite overeind als ik controleer of ik geen sliert wc-papier of iets even afstotelijks aan mijn hak heb hangen en dan ga ik naar de leesfoyer.

Leo staat bij de bar. Als hij me binnen ziet komen, grijnst hij en gebaart naar twee behaaglijke fauteuils bij een tafeltje ergens in een hoekje. Gehoorzaam loop ik erheen. Ik ga zitten en bekijk hem dan uiterst nieuwsgierig voor het eerst goed.

De allereerste keer dat ik Leo zag, stond hij net als nu aan een bar te wachten tot hij geholpen zou worden. Dit déjà vu bezorgt me rillingen. Zijn mateloos elegante pakken waren duur, ook al kon hij zich die niet echt veroorloven, maar het was zijn zelfvertrouwen, zijn houding van ‘vertrouw me, ik ben de man die alles onder controle heeft’ die iedereen altijd op zijn gemak stelde. En alsof het was afgesproken, zegt hij iets tegen de barman, die begint te lachen. Hij is hier, hoelang? Nog geen minuut? Hoe doet hij dat?

Zijn zwarte haar is beslist korter, netter met slechts hier en daar een spoortje grijs. Misschien is hij ook een tikje steviger nu, maar dat kan hij hebben. Hij is gewoon een man die succes uitstraalt, de reden waarom hij duidelijk alles gedaan krijgt.

Het was juist die ontspannen capabele houding die me in hem aantrok. Hij hoefde met niemand te flirten, Leo had niets wanhopigs over zich. Hij amuseerde zich al kostelijk en daarom was het des te vleiender toen hij al zijn aandacht op mij richtte. Dat verblindde me, maakte dat ik me bijzonder voelde. Ik wilde dat hij mij wilde. Als mensen plezier lijken te hebben wil je meedoen, en wat Leo ook had, hij had ‘het’ in overvloed. Maar dat ongrijpbare en ondefinieerbare aan hem, waardoor ik me in de eerste plaats tot hem aangetrokken voelde, was natuurlijk ook verantwoordelijk voor die ontzettend pijnlijke afkickverschijnselen toen hij even plotseling als hij in mijn leven was gekomen van het toneel verdween.

Die man uit mijn hoofd en hart zetten en na zijn vertrek de brokstukken van mezelf bij elkaar rapen, waren de moeilijkste dingen die ik ooit had moeten doen.

Maar nu? Ik kijk naar hem en besef dat nu alleen nog de herinnering rest van het effect dat hij eens op me had. Wat een opluchting, wat heerlijk bevrijdend.

‘Voilà!’ Hij zet twee enorme whisky’s op het tafeltje.

‘Dat is geen water.’

‘Nee, dat klopt,’ zegt hij ernstig. Dan grijnst hij van oor tot oor. ‘Het is god mag weten hoeveel jaar geleden en dan wil jij water? Gedraag je! Maar, vertel eens… wat gebeurde er verdorie vandaag in de auto?’

Ik doe mijn mond open, maar voor ik iets kan zeggen komt Pearce met mijn handtas de leesfoyer binnen, terwijl hij ongerust om zich heen kijkt. Hij blijft abrupt staan als hij mij met een onbekende man aan een tafeltje ziet zitten.

‘Het spijt me,’ zegt hij beleefd, terwijl hij naar de glazen kijkt. ‘Ik wilde kijken of er… je bleef zo lang weg… maar blijkbaar niet dus.’ Hij kijkt snel even naar Leo, die met zijn glas in zijn hand belangstellend achteroverleunt. Pearce wendt zich weer tot mij en kijkt me onderzoekend aan. Hij heeft Dan ontmoet, weet hoe hij eruitziet, en ook dat dit hem niet is. ‘Sorry dat ik stoorde,’ zegt hij snel om te voorkomen dat hij wordt voorgesteld en geeft me mijn tas. ‘Fijne avond.’

‘Wie is je vriendje?’ Leo neemt een slok en kijkt hem na. ‘Hij lijkt hooguit tien, maar je hebt hem goed afgericht.’ Hij knikt naar de tas.

Ik kijk Pearce bezorgd na. Ik moet morgenochtend met hem praten, hij mag geen verkeerde ideeën krijgen. ‘Dat is mijn vriendje niet.’ Ik richt me weer tot Leo. ‘Hoor eens, hoe wist je trouwens…’

‘Kom op, zeg,’ plaagt hij. ‘Je hebt me verteld waar je naartoe ging!’

O ja? Ik probeer het me te herinneren.

‘Vanochtend, vlak voordat je dat ongeluk kreeg. Ik kan je niet vertellen hoe bezorgd ik me om je maakte.’

Ik trek mijn wenkbrauwen op en pak mijn glas.

Hij kijkt beledigd. ‘Molls, ik ben niet zomaar iemand… we hebben samengewoond! Oké, we zijn uit elkaar gegaan, maar je bent een hele tijd een belangrijk deel van mijn leven geweest. Wat zou jij hebben gedaan als het andersom was geweest? Als een donderslag bij heldere hemel neem je contact met me op, je hebt een aanrijding en je barst in tranen uit!’

Ik zit even na te denken over hoe het allemaal op hem moet zijn overgekomen.

‘Ik wist waar je heen ging…’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik moest gewoon zeker weten dat je niets mankeerde. Jij zou mij toch ook niet zomaar genegeerd hebben?’

Ik aarzel.

‘En ik moet bekennen… ik woon hier maar twintig minuten vandaan. Het stelt niets voor…’ Hij nipt aan zijn glas.

Oké, dan begrijp ik het iets beter.

‘Nou, dat is… erg aardig van je,’ zeg ik slecht op mijn gemak. ‘Sorry dat ik zomaar ophing in de auto. Volgens mij verkeerde ik in shock.’

‘Zolang je maar niet gewond bent, dat is het belangrijkste.’

‘Nee… ik mankeer niets. Maar het spijt me toch.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Hoor eens, als ik straks naar huis ga en weet dat je het goed maakt en dat daar de komende jaren ook geen verandering in zal komen beschouw ik dit niet als een verspilde avond. Oké? Maak je niet druk.’

‘Je hebt vast gedacht dat ik gek was geworden toen ik opeens van me liet horen en vervolgens aan de telefoon instortte.’

Hij kijkt me nadenkend aan. ‘Het schoot me eigenlijk net te binnen hoe evenwichtig en capabel je bent.’

‘Evenwichtig en capabel?’ herhaal ik langzaam. Wat… saai.

‘Hoezo?’ fronst hij. ‘Ik bedoel het positief!’ Hij is opeens ernstig en zwijgt een ogenblik. ‘Mag ik eerlijk zijn en zeggen dat ik het bizar vind om hier zo met je te zitten? Je bent echt geen spat veranderd, weet je dat?’

Ik kijk naar hem. Zijn doordringende ogen staren me op Leo’s eigen verontrustend, manier direct aan, alsof we samen een soort geheim delen. Ik ril er bijna van. Maar hij heeft ongelijk… ik ben wel veranderd en hij ook.

‘Vindt je vrouw het niet erg dat je hier bent?’ vraag ik luchtig om ons weer op vaste grond te krijgen.

Hij grinnikt. ‘Helen?’ Hij pakt zijn glas. ‘Molls, begrijp me niet verkeerd, ze zou het erg vinden als ik een van mijn andere exen zou ontmoeten, maar jou niet.’

O. Au. Hoezo? Omdat ik geen risicofactor ben? Betrouwbaar? Na een korte aarzeling glimlach ik opgewekt. ‘Nou, mooi dan.’ Ik neem een flinke slok whisky.

‘Ik bedoel…’

‘Je hoeft het niet uit te leggen.’

‘Jawel. Alsjeblieft. Toen ik wat met Helen kreeg, was Cara nog niet uit mijn leven verdwenen.’

Na al die tijd word ik onwillekeurig nog steeds nijdig bij het horen van haar naam.

‘Ik wil maar zeggen dat ze me nog regelmatig belde.’ Hij schudt zijn hoofd alsof we dat allebei hadden zien aankomen… ‘Ze was… is… volslagen krankjorum. Hoe dan ook,’ zegt hij haastig, omdat ik veelbetekenend zwijg, ‘Helen maakte me heel duidelijk dat ze dat niet pikte… en als antwoord op je vraag, ik betwijfel of ze zelfs maar heeft gemerkt dat ik weggegaan ben. Ze heeft het altijd erg druk.’ Zijn stem sterft weg, en hij staart een moment voor zich uit. Dan glimlacht hij weer naar me. ‘En, vertel eens wat over jezelf.’

‘In het algemeen?’ vraag ik. ‘Een samenvatting van de afgelopen paar jaren?’

‘Waarom niet? Als ik je drie woorden moest geven om die jaren te beschrijven, welke zouden dat dan zijn?’ Hij leunt naar achteren en nipt aan zijn glas.

‘Hm.’ Ik schop mijn schoenen uit en vouw mijn benen onder me, terwijl ik nadenk. ‘Gelukkig, gesetteld en leuk.’

‘Dat is mooi…’

‘…maar saai?’ maak ik plagend af.

Hij kijkt me enigszins verbaasd aan. ‘Nee, helemaal niet.’

Waardoor het nu op een of andere manier klinkt alsof ik mijn eigen leven saai vind. Ik pak snel mijn glas om mijn onbehaaglijkheid te camoufleren. ‘En jij?’

‘Hm,’ peinst hij. ‘Glas halfvol.’

Ik trek mijn neus op. ‘Dan weet ik nog niets!’

Hij schiet in de lach. ‘O, sorry… wat dacht je van… niets duurt eeuwig?’

Ik trek een raar gezicht. ‘O nee?’

‘Waarom ga je ervan uit dat het iets negatiefs is?’ plaagt hij. ‘Dat zou mijn grafschrift kunnen zijn, weet je. Niet alleen vanwege de ironie…’

Ik sla mijn ogen ten hemel en schud even mijn hoofd, waarom hij moet grijnzen.

‘…het herinnert je er ook aan dat als het slecht gaat, dat niet altijd zo zal blijven, maar ook dat het belangrijk is om de goede dingen in het leven te koesteren zolang ze duren.’

Een ogenblik lang kijkt hij me weer strak aan. Dan praat hij opgewekt door, zonder me de kans te geven na te denken over wat hij daar precies mee bedoelt: ‘Dus eigenlijk zijn het drie heel optimistische woordjes. Vind ik.’

Er valt een stilte.

‘Je doet dus nog steeds bedrijfsevenementen, zei je?’ vraag ik dan.

‘Dat klopt, ja,’ zegt hij zogenaamd ernstig, terwijl hij zijn gezicht in de plooi probeert te houden. ‘Dat klopt helemaal, fijn dat je het vraagt.’

Ik kijk hem boos aan.

‘Wat nou?’ lacht hij. ‘Het kwam er alleen wel erg beleefd uit, meer niet.’

‘Ik heb je in tijden niet gezien!’ roep ik uit. ‘Zoiets vragen veel normale mensen, Leo, en niet “welke drie woorden beschrijven je huidige stemming”.’

Zijn antwoord komt meteen. ‘Verward, bespiegelend… geïntrigeerd.’

‘Je doet dus nog stééds bedrijfsevenementen?’ Waarschuwend slaat mijn hart over, terwijl ik probeer te doen alsof ik dat niet heb gehoord.

‘Oké, ja… inderdaad!’ zegt hij opgewekt. ‘Feestjes, productlanceringen, lunches, tentoonstellingen… nog altijd bezig om de mensen een leuke tijd te bezorgen.’

‘Ik geloof het direct,’ antwoord ik droog, en terwijl hij grijnst, nip ik nog een keer aan mijn glas. ‘Oké, dat was een inkoppertje… maar ja, het is waar, mijn leven is gewijd aan het geluk van anderen.’ Hij zucht diep. ‘Het is héél dankbaar werk, dat kan ik je wel vertellen.’

‘Kom, zeg. Je geniet ervan.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Het is gemakkelijk, dat klopt…’ Voor hem is dat waarschijnlijk ook zo. Ik heb hem over koetjes en kalfjes horen praten, zware gesprekken zien voeren, hij kan zich aanpassen aan elke sociale situatie waarin hij zich bevindt. ‘…maar ik vind het niet meer zo leuk als vroeger. De gastenlijsten worden steeds jonger. Dat vind ik niet leuk. Om eerlijk te zijn heb ik er tegenwoordig het geduld niet voor, om net te doen alsof ik de muziek prachtig vind, terwijl ik er direct al een hekel aan had… Dat soort dingen.’

Ik glimlach en wrijf over mijn nek; die begint wat stijf te voelen.

‘Alles goed?’ merkt hij op.

‘Ja, hoor, bedankt. Ik voel me alleen niet helemaal op mijn gemak, meer niet.’

‘O, ik weet niet, hoor, we zitten hier toch gewoon lekker te kletsen?’

‘Hou daarmee op!’ Ik zet mijn lege glas op tafel en kijk hem zogenaamd weer boos aan.

‘Sorry,’ zegt hij ondeugend. ‘Maar wat gebeurde er vandaag nou precies in de auto?’

‘Het was vreselijk.’ Ik denk weer aan dat schreeuwende mens. ‘Ik was er gewoon bij niet met mijn hoofd, het was mijn eigen fout.’

‘Het kwam dus niet omdat ik belde?’ vraagt hij.

‘Nee, absoluut niet,’ verzeker ik hem snel. ‘Ik had veel aan mijn hoofd, ik had me moeten concentreren.’

‘Veel aan je hoofd? Zoals?’

Ik weet echt niet wat ik daarop moet antwoorden.

‘Als je zegt dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien, doe ik dat,’ zegt hij vriendelijk als hij mijn aarzeling opmerkt.

‘Dat is het niet, Leo.’ Dankzij de drank komt mijn tong los. ‘Alleen…’

Hij zegt niets, wacht gewoon geduldig, en ik voel me verplicht om de stilte te verbreken.

‘Weet je? Het lukt me vandaag gewoon om alles te verprutsen.’

‘Dat is vast niet waar.’

‘Zullen we wedden?’ Ik zucht en leun achterover in mijn stoel. ‘Zou het bij het ouder worden niet allemaal juist gemakkelijker moeten gaan?’

‘Wat bedoel je precies?’

‘Ik heb het over ouder en wijzer worden, dat soort dingen.’

‘O, ik snap het. Nou ja, ik weet niet of dit erg veel helpt en je kent hem hem ook vast niet meer, maar vorige week vertelde mijn oudoom Davy, die inmiddels tweeëntachtig is…’

‘Davy? Leeft hij nog?’ Ik kan mijn verbazing niet verbergen.

‘Ja, dat klopt! Je kent hem nog? Sjonge!’ Hij kijkt blij. ‘Dat zal hij prachtig vinden. Maar goed, Davy vertelde me dat hij het gaat uitmaken met zijn vriendin – een aardige weduwe die op de etage boven hem woont – omdat het allemaal te snel gaat. Maar zoals je net al zei, hoe langzaam kun je je permitteren om te gaan als je tweeëntachtig bent?’

Ik schiet in de lach en op hetzelfde moment verschijnt een heel tenger, jong, knap serveerstertje dat nog twee glazen voor ons neerzet. Wanneer hadden we die besteld?

‘Bedankt.’ Leo glimlacht innemend naar haar en ze bloost diep, waarop ze zich discreet terugtrekt. Ik sla mijn ogen ten hemel, terwijl Leo haar nakijkt.

‘Wat nou?’ zegt hij. Er ontgaat hem niets.

‘Misschien heb je gelijk,’ plaag ik. ‘Misschien komt er een moment, waarop je het risico gaat lopen om een vieze oude man te lijken.’

‘Bedankt,’ zegt hij en hij lijkt dat beslist niet amusant te vinden.

‘Ik maakte maar een grapje,’ krabbel ik snel terug. ‘Je keek haar op een schandalige manier na!’

‘Ik keek haar niet na,’ schimpt hij. ‘Ik keek of ze met de rekening terugkwam, die ik nog moet tekenen. Omdat mijn ogen door hoge ouderdom achteruitgaan, kan ik niet meer zo goed zien…’ Hij pakt een van de zojuist gebrachte glazen. ‘Wat kan het jou trouwens schelen? Proost,’ hij houdt zijn glas afwachtend omhoog. Dus pak ik ook mijn glas en toosten we.

‘Proost. En mij maakt het niets uit. Maar wat was je ook alweer aan het vertellen?’

Hij glimlacht en lijkt zijn goede humeur hervonden te hebben. ‘Ik denk niet dat we ooit het moment van verlichting zullen bereiken, waarop alles duidelijk wordt. Wij stuntelen allemaal rond terwijl we proberen het niet te verpesten, in de hoop de juiste beslissingen te nemen.’

Hm. Dat klinkt me tamelijk bekend in de oren.

‘Wat?’ Hij kijkt me onschuldig aan.

‘Niets.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Het schetst precies de situatie waarin ik verkeer.’ Ik haal mijn schouders op en neem een grote slok whisky. Ik begin nu wat traag te worden.

‘Dus ik begrijp dat je op het punt staat een beslissing te nemen?’ vraagt hij. ‘Sta je zogezegd op een kruispunt in je leven?’ Hij laat de whisky nadenkend in zijn glas ronddraaien en wacht.

‘Ik weet niet echt wát ik aan het doen ben,’ zeg ik, terwijl ik naar de kolkende vloeistof in het glas kijk.

Hij houdt diplomatiek zijn mond, maar deze keer blijf ik discreet stil.

‘Weet je,’ zegt hij ten slotte nadenkend. ‘Ik was heel verbaasd toen je zei dat je nog geen kinderen had… niet dat daar iets mis mee is,’ voegt hij er snel aan toe. ‘Ik had alleen verwacht dat je ze onderhand wel zou hebben. Is dat de belangrijke beslissing?’

Onder de indruk kijk ik hem aan, hij was altijd al erg bijdehand.

‘Wil Dan – zo heet hij toch? – ze niet?’

Of misschien ook niet.

‘Dus automatisch is het Dan die niet staat te trappelen?’ zeg ik luchtig. ‘Aha.’

Hij kijkt verbijsterd, en ik besef dat ik met mijn bijdehante antwoord meer verklapt heb dan ik van plan was. Ik neem nog een slok whisky.

‘Maar toen wij nog bij elkaar waren…’

Ik kijk met een ruk op.

‘Sorry,’ zegt hij meteen. ‘Ik bedoel er niets mee, alleen dat ik me niet herinner dat je geen kinderen leek te willen, maar hé… je mag van gedachten veranderen.’

‘Ik hoor hier met jou niet over te praten,’ zeg ik plotseling.

‘Molly, aan wie zou ik dit door moeten vertellen?’

‘Daar gaat het niet om. Ik wil ze waarschijnlijk wel… alleen wil ik eerst nog wat plezier maken, meer niet.’ Ik drink het laatste beetje whisky in één teug op en gaap dan.

‘Aha,’ lacht hij. ‘Maar ik begrijp wat je zegt, geloof me… een momentje.’

Hij staat op en loopt weer naar de bar. Ondertussen kijk ik stiekem op mijn telefoon. Dan heeft niet gebeld. Gepikeerd stop ik de telefoon weer in mijn tas en kijk op als Leo met twee volle shotjes terugkomt. Hij lacht om mijn bezorgde gezicht. ‘Tequila!’ grijnst hij, en hij geeft me een glaasje.

Ik verbleek. ‘O nee… je weet wat voor invloed dat op me heeft.’

Hij kijkt een moment verwonderd. ‘God ja… ik was vergeten dat je er niet echt dol op bent.’

‘Nee, dat is het niet, ik vind het heerlijk, maar tequila is alleen niet echt dol op mij.’

‘O… toe!’ zegt hij. De tequila in het glas trilt een beetje. ‘Het is maar één slok! Je wilde toch plezier maken, zei je?’

Ik aarzel, pak het glas en sla het in één keer achterover.

Hij roept hoera. ‘Goed zo, je kunt het nog steeds!’ Hij leunt naar achteren en zet zijn eigen glas voorzichtig op tafel.

‘En jij dan?’ Ik knik naar het glas.

‘Geen denken aan!’ Hij trekt een vies gezicht. ‘Ik vind het goor spul. Als je wilt mag je deze ook hebben. Het is voor mij verleden tijd, weet je nog? Ik overlijd nog door de schok.’

‘Drink nu maar gewoon op.’ Ik duw het zijn kant op. Hij zucht diep, slaat tot mijn voldoening de tequila achterover en begint dan te hoesten. ‘Jasses. Van mij mag de jeugd het houden…’

‘Hou op, opa, zo kan-ie wel weer. Niemand houdt van gemopper.’ Ik leun naar achteren op mijn stoel.

Hij schiet weer in de lach en staart me dan aan.

‘Wat nou?’ Ik schuif ongemakkelijk heen en weer.

‘Niets,’ zegt hij snel.

‘Zit niet zo te staren.’ Ik schuif weer ongemakkelijk. ‘Dat is onbeleefd.’

‘Ik dacht net dat je door niets van je stuk wordt gebracht.’

‘Je dacht niet dat ik afschuwelijk oud was geworden sinds je me voor het laatst zag?’ flap ik eruit zonder dat ik precies weet waarom. ‘Of iets wat even vleiend is?’

Hij lijkt oprecht verbijsterd. ‘Niet in het minst. Je bent prachtig.’

Het blijft lang stil.

‘Oké dan,’ zeg ik ten slotte, terwijl ik besef dat ik me misschien op gevaarlijk terrein begeef. ‘Ik doe nu net alsof ik naar de wc moet,’ ik pak de armleuningen vast om mijn evenwicht te bewaren, ‘zodat de spanning wat kan afnemen, voor het geval jij denkt wat ik denk dat je denkt.’

Geïnteresseerd trekt hij een wenkbrauw op. ‘En dat is…’

Ik wijs naar hem: ‘Dat wat je nu denkt… ophouden. Ik ben zo terug, oké? Kun je alsjeblieft wat water voor me halen?’ Ik sta op en de alcohol stort inwendig naar beneden als een lift die op weg is naar de kelder. Plotseling besef ik dat ik veel zatter ben dan ik dacht.

‘Gaat het?’ Leo’s gezicht staat bezorgd, terwijl ik voel hoe mijn maag zich onplezierig omdraait.

‘Ik denk dat ik wat frisse lucht nodig heb.’ Ik voel me slap en sla mijn hand voor mijn mond.

‘Oooo, okééé!’ Hij staat haastig op en pakt mijn tas. ‘Ga maar mee.’

Snel brengt hij me naar een rustig terras achter het hotel. Ik kan vaag nog vanuit de danszaal het liedje ‘Love Shack’ horen, terwijl mijn hete, dronken bloed via de huid van mijn blote armen begint af te koelen. ‘Het spijt me vreselijk. Ik voel me plotseling ontzettend… misselijk en…’ Ik slik en wacht tot de misselijkheid afzakt. ‘Ik heb vanavond veel te veel gedronken.’

‘Dat was mijn schuld… die tequila deed het hem waarschijnlijk.’

‘Nee, nee,’ ik wuif met mijn hand. Aan tequila wil ik zelfs niet dénken. ‘Al veel eerder en… ik ben zo stom.’ Ik schud mijn hoofd.

‘O, kom op. We hebben het allemaal gedaan – nou ja, je wéét dat ik het gedaan heb – je hoeft jezelf niets te verwijten.’ Hij zet mijn tas voor me op de grond, haalt een pakje sigaretten, een aansteker en zijn telefoon uit zijn jaszak, trekt dan het jasje uit en geeft het aan mij. ‘Straks bevries je nog.’

Ik sla het dankbaar om mijn schouders en ril als de warme zijden voering langs mijn huid glijdt. Daar staat hij met zijn spullen in zijn hand.

‘Zal ik ze even wegstoppen?’ bied ik aan, terwijl ik duidelijk probeer te praten.

‘Ja graag.’

Hij geeft me alles en ik stop het in de zakken van zijn jasje. Dan steekt hij een sigaret op en een wolk rook drijft mijn kant op.

Ik leun tegen de stenen muur achter me. ‘Dus je rookt nog steeds?’ vraag ik. Ik word nu heel duizelig en moet me goed op het gesprek concentreren om niet idioot over te komen.

‘Ja, door de sigaretten en mijn waardeloze genen zal mijn huid er over twintig jaar als schoenleer uitzien.’

Ik probeer iets normaals te bedenken om te zeggen. ‘En hoe gaat het met je ouders?’ vraag ik beleefd.

Hij kijkt me aan en schiet in de lach, alsof ik iets grappigs heb gezegd. Daardoor raak ik een beetje in de war. ‘Nog hetzelfde, ze vliegen elkaar nog steeds naar de keel. Je weet hoe ze zijn. Hoe voel je je nu?’

‘Prima.’ Ik probeer me te concentreren op de vierkante tegels voor ons op de grond. ‘Vinden ze het leuk om twee kant-en-klare kleinkinderen te hebben?’

Hij aarzelt. ‘Min of meer. De kinderen van Helen zijn nogal lawaaierig…’

Ik probeer me de foto te herinneren. In mijn ogen leken het twee gewone meisjes.

‘…en ik krijg vaak dingen als “je bent mijn echte vader niet” te horen.’ Hij loopt naar de stenen balustrade en leunt erop. ‘Maar ze hebben gelijk, ik niet.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Het is niet onredelijk, neem ik aan.’

‘Zien ze hun eigen vader nog wel eens?’

‘Niet echt. Hij tekent alleen de cheques, zo’n vader is het. Hij en Helen gaan niet erg vriendschappelijk met elkaar om en ze houdt geen rekening met hem. Hij is onbeschoft rijk, maar woest omdat hij – in zijn ogen – niet alleen de kinderen moet onderhouden, maar ook nog steeds zijn ex-vrouw en haar nieuwe man. Aardige kerel.’

‘Waar heb je haar ontmoet?’

Hij draait zich half naar me om: ‘Op een feestje.’

Natuurlijk… waar anders?

De wind snijdt in mijn gezicht, terwijl ik uitkijk over de ingang van een donker golfterrein. Ik voel iets trillen in de jaszak en probeer te bedenken wat het is. ‘Volgens mij gaat je telefoon.’

‘O, bedankt.’ Hij gaat rechtop staan en schiet de sigaret over het muurtje weg. Ik stop mijn hand in zijn zak, maar door de drank glipt het mobieltje onhandig tussen mijn vingers door als ik het hem probeer te geven en de telefoon valt kletterend op de grond.

‘Shit!’ Verschrikt sla ik mijn hand voor mijn mond als ik me buk om het op te rapen. ‘Het spijt me ontzettend!’ Op het scherm staat de naam Amanda. Ik vraag me af wie dat is…

Hij raapt het zelf op. ‘Het geeft niet. Hallo? Hoi, ja, met mij… wat?’ Hij werpt een blik op mij. ‘Nee. Nee helemaal niet.’ Hij luistert even aandachtig en draait zich dan van me af, zodat ik zijn gezicht niet kan zien. ‘Maar is alles oké?’

Hij loopt enkele passen bij me vandaan naar de andere kant van het terras.

‘Waarschijnlijk wel,’ hoor ik hem op gedempte toon zeggen. ‘Ja, dat zou ik doen als ik jou was. Ik wil je niet graag wakker maken. Ik ook.’

Mijn ogen beginnen dicht te vallen. Ik ben zo moe. Plotseling besef ik dat ik naar bed wil.

Hij hangt op en komt weer aanlopen juist als ik weer gaap.

‘Ik hou je wakker?’ grijnst hij. ‘Waarschijnlijk moet ik er ook eens vandoor.’ Hij houdt de telefoon omhoog. ‘Dat was mijn wederhelft.’

Had hij niet gezegd dat zijn vrouw Helen heette? ‘Maar er stond Amanda,’ flap ik eruit.

‘Dat klopt,’ zegt hij vlug, ‘Helen belde met Amanda’s mobieltje. Amanda is haar dochter.’ Hij kijkt me kalm aan. ‘Ik denk dat Helens batterij leeg was, ze is hopeloos en vergeet altijd haar telefoon op te laden.’

‘Het gaat me trouwens niets aan,’ zeg ik snel. Sjonge, wat hebben kinderen tegenwoordig al jong een mobieltje, schiet het door mijn hoofd. ‘Sorry.’

‘Het geeft niet,’ glimlacht hij. ‘Je kunt alles tegen me zeggen, dat weet je.’

Er volgt een korte stilte, terwijl hij naar me blijft staan kijken. ‘Ik bied trouwens ook mijn excuses aan.’

‘Waarvoor?’

‘Voor alles, Moll, omdat ik me zo klote tegen je heb gedragen.’

Het blijft heel lang stil.

‘Aha, dus daarom ben je hier vanavond naartoe gekomen?’ Ik probeer luchtig te klinken, niet te laten blijken hoe geschokt ik ben, en ik dwing mezelf hem strak aan te kijken.

‘Misschien,’ zegt hij kalm. ‘Toen ik je bericht kreeg… ik… ik wou dat het nooit zo was afgelopen, weet je.’

‘Ik ook,’ zeg ik. ‘Dat was niet… leuk.’

‘Ik had dat nooit moeten doen.’ Hij kijkt beschaamd. ‘Voor mij was je heel speciaal.’ Bizar genoeg moet ik daar bijna om lachen. Net een geliefd huisdier dat hij heeft moeten laten inslapen.

‘Niet doen, Leo,’ zeg ik vriendelijk. ‘Je hoeft dat niet te zeggen. Het maakt niets meer uit.’ Misschien stuurde ik hem juist daarom dat bericht, omdat het voor mij op een of andere manier ook nog niet was afgerond. Maar dat was het nu wel. Ik steek hem mijn hand toe. ‘Jij en ik, het is goed zo.’

Hij accepteert die. Zijn hand voelt warm aan en door het temperatuurverschil ril ik. ‘Koude handen, warm hart,’ mijmert hij, en voor hij mijn hand weer loslaat, knijpt hij er even in.

Ik verbreek de stilte. ‘We moesten maar weer naar binnen gaan.’

‘Je voelt je weer beter?’

Ik knik. ‘Ja, veel beter. Bedankt.’

We lopen de lounge weer in. Hij draagt mijn tas voor me tot aan de trap.

‘Ik neem er nog eentje voor ik weer opstap. Ik kan je niet overhalen mee te doen?’ biedt hij aan.

Ik blijf staan en grimas. ‘Vriendelijk aangeboden, maar ik zou ervan moeten kotsen.’ Ik wil mijn tas pakken. ‘Bedankt, en ook bedankt dat je me bent komen opzoeken. Dat meen ik echt.’

‘Graag gedaan,’ zegt hij. ‘Ik kom je over een jaar of wat nog een keer opzoeken, goed? Zien hoe het dan met je gaat.’

‘Nou, misschien,’ zeg ik, ‘maar volgens mij hebben we vanavond alles wel rechtgezet, hè?’

Hij kijkt een tikkeltje verbaasd. ‘Oké dan,’ zegt hij ten slotte. ‘Nou, tot in een volgend leven dan maar.’

‘Waarom niet?’ zeg ik. ‘O… je jasje!’

Ik laat het van mijn schouders glijden en geef het hem. Hij pakt het aan, en als onze vingers elkaar raken, steekt hij zijn hand uit en pakt voorzichtig mijn arm vast. Hij komt naar voren. Ik sluit automatisch even mijn ogen. De geur en vertrouwde aanraking zo dichtbij zijn, nou ja, niet bepaald prettig, maar op een of andere manier hebben ze heel eigenaardig iets onweerstaanbaars. Heel even denk ik weer aan andere dingen die we hebben gedaan. Dingen waar hij behoorlijk goed in was. Ik verwacht een zoen op mijn wang, maar hij kust me heel zachtjes op mijn mond. Nog geen fractie van een seconde duurt het, maar mijn adem stokt hoorbaar. Dan deins ik achteruit. Wie doet dat nou? Wie kust nou mensen op de mond alsof dat normaal en aanvaardbaar is om te doen? Wie? Wie doet dat nou! Zo kus ik echt alleen Dan… kort of lang.

‘Gedraag je, Moll,’ zegt hij zacht, en dan knipoogt hij naar me. Hij draait zich om en slentert met zijn handen in zijn zakken het hotel uit.

Gebeurde dat echt zojuist? Op mijn mond? Die brutale…

Terwijl ik mijn bezittingen stevig vasthoud, draai ik me enigszins onvast om en ik wil naar boven naar mijn kamer gaan. Ik blijf staan en kijk achterom, maar hij is verdwenen. Ik probeer weer voor me te kijken, maar dan lukt het me bijna om te struikelen. Ik kijk om me heen in de hoop dat niemand het heeft gezien, maar er zit een vrouw van een jaar of zestig in de lobby, die afkeurend naar voren buigt en iets tegen haar man fluistert, die zich stram op zijn stoel omdraait om te kijken. Ik besluit dat het maar het beste is om gewoon zo snel mogelijk naar bed te gaan. Ik ben duidelijk nog lichtelijk aangeschoten. Het lijkt wel of alles nu begint over te hellen…

Dus doe ik een hernieuwde poging om in mijn kamer te komen. Ik loop de trap op, maar mijn benen worden nu loodzwaar. Waarom heb ik ook zoveel gedronken?

Terug in de donkere, weinig vertrouwde omgeving loop ik onvast naar het bed. Als ik mijn schoenen probeer uit te trekken plof ik erop neer. Mijn ledematen zijn ongelooflijk zwaar, ik krijg ze met moeite opgetild, en opnieuw draait mijn maag zich onheilspellend om in een sterk verlangen de inhoud kwijt te raken. Ik heb het breekpunt bereikt en begin te wensen dat ik niet zoveel had gedronken. Ik rol om en mijn ogen vallen zwaar dicht; het gevaar bestaat nu dat ik praktisch met mijn gezicht naar beneden kom te liggen. Stomme, stomme trut. Morgen zal ik me klote voelen.

In eerste instantie denk ik dat ik me de zachte klop op de deur heb ingebeeld, maar mijn benevelde brein hoort het weer en ik besef dat er iemand aan de andere kant staat, die zacht mijn naam zegt.

Met bovenmenselijke inspanning duw ik me overeind, dwing mezelf op te staan, strompel naar de deur en loer door het kijkgaatje.

Daar staat Leo.

‘Het spijt me ontzettend, ik denk dat jij mijn portemonnee nog hebt,’ legt hij uit, terwijl ik de deur met een ruk opentrek. ‘Hij zit niet in mijn zak. Heb jij hem per ongeluk in je tas gestopt?’

‘Uh… dat weet ik niet…’ Ik draai me om en zoek verwilderd mijn tas. Die staat naast de stoel. Ik loop de kamer door. En ja hoor, zijn portemonnee zit erin, helemaal bovenop.

Stomverbaasd haal ik het ding eruit en draai me om. Plotseling staat hij vlak naast me.

‘Bedankt.’ Hij pakt hem aan. ‘Jezus… Molly! Alles oké met je?’ Hij klinkt heel ver weg. ‘Molly?’

‘Ik moet gaan zitten, ik moet…’ Ik ben te snel opgestaan. Alles begint te draaien.

‘Rustig maar,’ hoor ik hem zeggen, ‘ik heb je vast, deze kant op, Molly.’

Ik zet een stap in de richting van zijn stem. En dan voel ik me gewoonweg vallen.

Als ik mijn ogen weer opendoe, lig ik op een bed, in een donkere kamer, naast Dan. Instinctief schuif ik naar hem toe, steek opgelucht mijn hand uit, maar als ik slaperig tegen hem aan ga liggen, verstijf ik plotseling en schuif ik snel naar achteren. Dat voelt helemaal niet als Dan. Ik probeer te gaan zitten en besef dat ik nog steeds de kleren aanheb waarin ik naar mijn werk ben gegaan; ze zitten helemaal gedraaid en kleven klam aan me. Ik staar naar het lichaam naast me. Het beweegt, draait zich om, en in het schemerlicht dat onder de deur naar de gang komt, besef ik dat het Leo is. ‘Molly?’ Hij schrikt wakker en staart me aan. ‘Godzijdank… is alles in orde?’

Volslagen gedesoriënteerd en bang kijk ik de donkere kamer rond. Waar ben ik? Ik heb geen idee hoe laat het is of hoelang ik hier al ben.

‘Ik kan me niet…’ Ik probeer het te begrijpen, maar het lukt me met geen mogelijkheid de zin af te maken. ‘Wat heb ik…?’ Terwijl ik rondkijk, breng ik verdwaasd mijn hand naar mijn hoofd. En dan voor de tweede keer binnen vierentwintig uur barst ik plotseling totaal van streek in tranen uit.

Leo gaat vlug rechtop zitten, en neemt me in zijn armen. ‘Sst!’ zegt hij, en hij begint me heen en weer te wiegen. ‘Sst. Niet huilen! Alles is oké.’

Ik ben zo opgelucht dat er iemand bij me is dat ik me aan hem vastklem en snik.

Hij blijft me vasthouden; zijn lichaam is nog warm van de slaap. ‘Er is niets aan de hand,’ zegt hij, terwijl hij me laat huilen; hij geeft me snel een kus boven op mijn hoofd en wiegt me weer zachtjes. ‘Alles komt goed… dat is beter,’ zegt hij. ‘Begrijp je wel? Alles komt goed. Dat beloof ik je.’ Hij tilt mijn kin omhoog, glimlacht geruststellend, buigt zich dan langzaam naar voren en kust me zachtjes op mijn mond.

Onmiddellijk heb ik het sterke gevoel dat het al eerder is gebeurd… maar natuurlijk. Zo vaak. Leo kijkt me weer onderzoekend aan. ‘Hoe heb ik zo stom kunnen zijn?’ zegt hij ongelovig. Ik kijk hem verwilderd aan. Weer bukt hij snel naar voren en kust me weer bedreven.

Mijn hersenen werken niet snel genoeg, en in eerste instantie reageer ik automatisch… het voelt zo vertrouwd. Maar dan, na slechts luttele seconden waarschijnlijk, ontwaken ergens enkele verdoofde reacties en ik trek mijn hoofd weg. Ik probeer ‘niet doen’ te zeggen, maar voordat ik daar de kans toe krijg, kust hij me voor de tweede keer. Ik probeer iets te zeggen, maar mijn mond werkt niet mee, zoals proberen te rennen in een droom. Ik krijg de woorden er gewoonweg niet uit. Wat een vreemde gewaarwording!

Hij brengt zijn hoofd zover naar achteren dat hij nu mijn hals kan kussen en dan duwt hij me langzaam terug op het bed…