In mijn hele heelal heb ik nooit een onverbiddelijke, onveranderlijke natuurwet aangetroffen. Dit heelal vertoont uitsluitend veranderende verhoudingen die soms door een kort-levend bewustzijn als wetten worden gezien. Deze lijfelijke zetels van gewaarwording die wij zelf noemen zijn eendagsvliegen die in de gloed van de eeuwigheid weg schrompelen, met slechts een vluchtig besef van tijdelijke voorwaarden die onze bezigheden bepalen en meeveranderen met het veranderen van onze bezigheden. Als je het absolute per se wilt benoemen, gebruik dan de juiste benaming: Tijdelijk.
De Gestolen Verslagen
Nayla was de eerste die de naderende stoet in de gaten kreeg. Ze stond, hevig zwetend in de middaghitte, naast een van de rotspilaren die de randen van de Keizerweg markeerden. Ineens trok een onverwachte lichtflits van een verre spiegeling haar aandacht.
Ze tuurde door haar oogharen in die richting en opgewonden besefte ze dat ze de schittering van het zonlicht op de koepel van de wagen van de God-Keizer zag. 'Ze komen eraan!' riep ze.
Toen merkte ze dat ze honger had. In hun opwinding en hun eensgezinde vastberadenheid had niemand van hen voedsel meegenomen. Alleen de Vrijmans hadden water meegenomen en dat nog alleen omdat 'Vrijmans altijd water meenemen als ze zich buiten de vest begeven'. Dat deden ze werktuiglijk.
Nayla streek met een vinger langs de kolf van het laswapen in het holster op haar heup. Niet meer dan twintig meter voor haar lag de brug met zijn open spantconstructie die als een uitheems verzinsel de kloof overspande en het ene kale stuk grond met het andere verbond.
Dit is waanzin, dacht ze.
Maar de God-Keizer had zijn opdracht nogmaals benadrukt. Hij verlangde van zijn Nayla dat ze Siona in alles zou gehoorzamen.
Siona's bevelen waren duidelijk en lieten geen ruimte voor uitvluchten. En Nayla kon haar God-Keizer op geen enkele manier om raad vragen. Siona had gezegd: 'Als zijn wagen midden op de brug is - dan!'
'Maar waarom?'
Ze stonden op dat moment een flink eind bij de anderen vandaan bovenop de rotsmuur in de kille dageraad en Nayla voelde zich hier hachelijk afgezonderd, onbereikbaar en kwetsbaar.
Siona's verbeten gezicht en haar zachte, gespannen stem vielen niet te loochenen. 'Denk je dat jij God kwaad kunt doen?'
'Ik...' Nayla kon alleen haar schouders maar ophalen.
'Je moet me gehoorzamen!'
'Dat moet ik,' gaf Nayla toe.
Nayla tuurde naar de in de verte naderende stoet; ze zag de kleuren van de hovelingen, de dikke drommen blauw waarmee haar zusters, de Vissprekers, waren aangeduid... het glanzende oppervlak van de wagen van haar Heer.
Het was weer een beproeving, besloot ze. De God-Keizer zou op de hoogte zijn. Hij zou de toewijding in het hart van Zijn Nayla kennen. Het was een proef. Ze moest de bevelen van de God-Keizer in alle dingen opvolgen. Dat was de eerste les die ze in haar Vissprekers jeugd had geleerd. De God-Keizer had gezegd dat Nayla Siona moest gehoorzamen. Het was een proef. Wat kon het anders zijn?
Ze keek naar de vier Vrijmans. Die waren door Duncan Idaho midden op de weg neergezet, zodat ze de afrit van de brug aan deze kant gedeeltelijk blokkeerden. Ze zaten met hun rug naar haar toe naar de brug te staren, vier bruin-gejaste heuveltjes. Nayla had gehoord wat Idaho tegen hen had gezegd.
'Blijf op je plaats. Jullie moeten hem van hier begroeten. Als hij dicht bij jullie is, sta je op en maak je een diepe buiging.'
Begroeten, ja zeker.
Nayla knikte in zichzelf.
De drie andere Vissprekers die samen met haar de rotswand hadden beklommen, waren naar het midden van de brug gestuurd. Het enige wat zij wisten was wat Siona hun in Nayla's aanwezigheid had verteld. Ze moesten wachten tot de Keizerwagen nog maar een paar passen van hen af was en dan moesten ze zich omdraaien en voor de wagen uit blijven dansen, tot wagen en optocht de hoogte boven Tuono bereikten.
Als ik de brug met mijn laswapen verniel, zal dat drietal omkomen, dacht Nayla. En alle anderen die met onze Heer meekomen.
Nayla rekte haar hals om in de kloof te kunnen turen. Van hier af kon ze de rivier niet zien, maar ze hoorde hem in de verte donderend voortrazen, een beweging van stenen.
Ze zouden allemaal sterven!
Tenzij Hij een wonder verricht.
Dat moest het zijn. Siona had het decor opgebouwd voor een heilig wonder. Wat zou Siona anders kunnen voorhebben, nu ze op de proef was gesteld, nu ze het uniform van de Vissprekers-staf droeg? Siona had de God-Keizer haar woord gegeven. Ze was door God op de proef gesteld, die twee toen alleen in de Sarier.
Nayla draaide alleen haar ogen naar rechts en gluurde naar het tweetal dat deze begroeting op touw had gezet. Siona en Idaho stonden zij aan zij op de weg, zo'n twintig meter rechts van Nayla. Ze waren druk in gesprek en keken elkaar af en toe knikkend aan.
Na een tijdje gaf Idaho Siona een tikje op haar arm, een eigenaardig bezitterig gebaar. Hij knikte een keer en liep toen in de richting van de brug. Bij de hoek van het bruggenhoofd recht voor Nayla bleef hij staan. Hij tuurde omlaag en liep toen naar de andere hoek van de brug. Weer tuurde hij omlaag en hij bleef wel een paar minuten staan kijken voor hij naar Siona terugliep.
Wat een vreemd schepsel, die ghola, dacht Nayla. Na die ontzagwekkende klim beschouwde ze hem niet langer als een gewoon mens. Hij was iets anders, een demiurg die naast God stond. Maar hij kon zich wel voortplanten.
Een verre kreet trok Nayla's aandacht. Ze draaide zich om en keek naar de overkant van de brug. De stoet had het vertrouwde looppastempo van een keizerlijke omgang gehad. Maar nu ze nog maar een paar minuten gaans van de brug af waren, vertraagden ze hun pas tot een rustig wandeltempo. Nayla zag in de voorhoede Moneo lopen; zijn uniform stralend wit en zijn pas regelmatig en doelbewust met de blik recht vooruit. De koepel van de Keizerwagen was gesloten. Hij glom als een spiegel terwijl hij op zijn wielen achter Moneo voortrolde.
Nayla raakte vervuld van de raadselachtigheid van dit alles.
Weldra zou er een wonder gebeuren!
Nayla keek naar rechts naar Siona. Siona beantwoordde haar blik en knikte kort. Nayla trok het laswapen uit haar holster en steunde het tegen de rotspilaar om erlangs te richten. Eerst de linkerkabel, dan de rechterkabel en dan het opengewerkte plastalen netwerk aan de linkerkant. Het laswapen voelde koud en vreemd aan tegen Nayla's hand. Bevend haalde ze diep adem om haar kalmte te herstellen.
Ik moet gehoorzamen. Het is een beproeving.
Ze zag dat Moneo zijn blik van de weg afwendde om, zonder zijn pas in te houden, zijn hoofd om te draaien en iets naar de wagen en de mensen daarachter te roepen. Nayla kon de woorden niet verstaan. Moneo keek weer voor zich. Nayla zette zich schrap zodat ze wel een deel leek van de rotspilaar die haar gestalte grotendeels aan het oog onttrok.
Ken beproeving.
Moneo had de mensen op de brug en aan de overkant gezien. Hij herkende het Vissprekers uniform en zijn eerste gedachte was de vraag wie deze begroeters hierheen had gestuurd. Hij draaide zich om en riep een vraag naar Leto, maar de wagen van de God-Keizer bleef ondoorzichtig en hield Hwi en Leto in zijn binnenste verborgen.
Hij was al een flink stuk de brug op, met achter zijn rug de wagen die knerpend door het stuifzand rolde, voor hij aan de overkant in de verte Siona en Idaho herkende. Hij zag vier Museum op de weg zitten. In Moneo's hoofd begonnen allerlei twijfels rond te kruipen, maar hij kon het patroon niet veranderen. Hij wierp een vlugge blik op de rivier in de diepte - een wereld van platina in een vatting van hel daglicht. Het geluid van de wagen klonk heel hard achter zijn rug. Het lint van de rivier, het lint van de stoet, het overweldigende belang van deze dingen waarin hij een rol speelde - dat alles wikkelde zijn geest in een duizeligmakend gevoel van onvermijdelijkheid.
Wij zijn geen mensen die langs deze weg trekken, dacht hij. Wij zijn oer elementen die het ene deel van de Tijd met het andere verbinden. En als wij voorbij zijn, zal alles achter ons wegzakken in non-geluid, een plaats gelijk aan de non-ruimte van de Ixianen, maar nooit wordt het meer zoals het was voor wij kwamen.
Een stuk van een luitspelers liedje zweefde door Moneo's gedachten en in zijn ogen verscheen een starende, peinzende blik. Hij herkende dat liedje aan het verlangen dat eruit sprak, een verlangen dat dit alles afgelopen zou zijn, alles voorbij, alle twijfels uitgebannen en de rust weergekeerd. De klaaglijke melodie zweefde als rook door zijn gedachten, zwaaiend en meeslepend:
'Insecten kreten, in wortels van pampagras.'
Moneo neuriede het liedje voor zich heen:
'Insecten kreten geven het einde aan. Herfst en mijn lied hebben de kleur Van laatste bladeren In wortels van pampagras.'
Moneo bewoog zijn hoofd op de maat van het refrein:
'Voorbij de dag, De gasten heen. Voorbij de dag. In onze vest, Voorbij de dag. Stormwind klinkt. Voorbij de dag. De gasten heen.'
Moneo bedacht zich dat het lied heel oud moest zijn, ongetwijfeld een oud Vrijmans liedje. En het vertelde hem iets over hemzelf. Hij wenste de gasten waarlijk heen, de drukte afgelopen en de rust weergekeerd. Rust was zo nabij... maar hij kon zijn plicht niet in de steek laten. Hij dacht aan alle bagage die daar, net buiten gezichtsbereik van Tuono, op het zand lag opgestapeld. Ze zouden het weldra allemaal te zien krijgen - tenten, levensmiddelen, tafels, gouden borden en met edelstenen bezette messen, gloeibollen in de arabeskvorm van antieke lampen... alles even rijk en vol verwachtingen uit volkomen verschillende levens.
Ze zullen in Tuono nooit meer de oude worden.
Moneo had op een inspectietocht eens twee nachten in Tuono gelogeerd. Hij herinnerde zich de geur van hun kookvuren - welriekende takken die in het donker gloeiden en vlamden. Ze wilden geen zonnefornuizen gebruiken want 'dat is niet de alleroudste manier'.
Alleroudste!
Melange rook je in Tuono bijna niet. Een bitterzoete geur en de muskuslucht van de oliehoudende oasestruiken waren de overheersende geuren. Ja... en de beerputten en de stank van rottend afval. Hij herinnerde zich de opmerking van de God-Keizer toen Moneo zijn verslag over die tocht had uitgebracht.
'Die Vrijmans weten niet wat er uit hun leven verdwenen is. Ze denken dat ze het wezenlijke van de oude zeden in stand houden. Daarin mislukken alle musea. Er vervaagt iets; het verdampt uit de tentoongestelde voorwerpen en verdwijnt voorgoed. De mensen die het museum besturen en de mensen die zich hier aan de vitrines komen vergapen - daarvan merken maar weinigen dat er iets ontbreekt. Vroeger was het de motor waarop het leven draaide. Als het leven verdwijnt, verdwijnt dat ook.'
Moneo keek naar de drie Vissprekers die vlak voor hem op de brug stonden. Ze hieven hun armen omhoog en begonnen te dansen, waarna ze steeds een paar passen voor hem uit bleven draaien en huppelen.
Wat eigenaardig, dacht hij. Andere mensen heb ik wel vaker in het openbaar zien dansen, maar Vissprekers nooit. Die dansen alleen in de afzondering van hun eigen verblijf, in de beslotenheid van hun eigen groep.
Die gedachte speelde nog door zijn hoofd toen hij het eerste afschuwelijke zoemen van het laswapen hoorde en de brug onder zijn voeten voelde slingeren.
Dit gebeurt helemaal niet, hield zijn verstand hem voor.
Hij hoorde de Keizerwagen zijdelings over het brugdek schrapen en meteen daarna de scherpe klik van de koepel die openvloog. Achter zijn rug klonk een oorverdovend gegil en geschreeuw, maar hij kon zich niet omdraaien. Het brugdek was steil naar rechts gekanteld waardoor Moneo languit voorover sloeg en naar de afgrond begon af te glijden. Hij greep een loshangend eind kabel om zijn vaart te stuiten. De kabel gaf mee, alles knarste in het wegglijdende laagje zand dat op het brugdek had gelegen. Hij greep zich met twee handen aan de kabel vast en draaide in het rond. Toen zag hij de Keizerwagen. Die gleed met open koepel schuin opzij naar het eind van de brug. In de opening stond Hwi; ze hield zich met een hand aan haar klapstoel vast en staarde langs Moneo.
Een afgrijselijk krijsen van metaal vulde de lucht toen het brugdek nog verder kantelde. Hij zag mensen van het gevolg vallen, met open mond en zwaaiende armen. Moneo's kabel bleef ergens achter haken. Hangend aan zijn gestrekte armen draaide hij nog een keer zwaaiend rond. Hij voelde hoe de kabel door zijn van angstzweet gladde handen begon te glijden.
Weer kreeg hij de Keizerwagen in het oog. Die lag klem tegen de stompen van afgebroken steunbalken. Precies op het moment dat Moneo keek, probeerden de nietige handjes van de God-Keizer Hwi Noree vast te grijpen, maar ze misten haar. Ze viel zonder een kik te geven uit de open koepel. De gouden japon zwiepte omhoog en toonde haar lijf, kaarsrecht gestrekt als een pijl.
De God-Keizer liet een diep, grommend gekreun horen.
Waarom schakelt hij niet op suspensie over? vroeg Moneo zich af. De suspensiebollen zullen het wel houden.
Maar het laswapen zoemde nog steeds en terwijl het losse eind van de kabel uit Moneo's handen glipte, zag hij een snijdende lichtflits de suspensiebollen van de wagen raken en ze een voor een in een wolk van gouden rook lek schieten.
Moneo hield in zijn val zijn armen boven zijn hoofd gestrekt.
De rook! De gouden rook!
Zijn mantel zwiepte omhoog waardoor hij omkantelde tot zijn gezicht omlaag wees naar de afgrond. Met zijn blik in de diepte, herkende hij daar een maalstroom van kolkende stroomversnellingen, de spiegel van zijn leven - gevaarlijke stromingen en steile afgronden, alle bewegingen een vergaarbak van alle substantie. Leto's woorden kronkelden over een pad van gouden rook door zijn hoofd: 'Voorzichtigheid leidt tot middelmatigheid. De meeste mensen denken dat ze niet meer kunnen bereiken dan een kabbelende, bloedloze middelmatigheid.' Vanaf dat moment viel Moneo onbekommerd verder, opgetogen over zijn inzicht. Het heelal ging voor hem open als helder glas en alles stroomde in een non-tijd.
De gouden rook!
'Leto!' schreeuwde hij. 'Siaynoq! Ik geloof!'
Toen scheurde de mantel van zijn schouders. Hij kantelde om in de massieve wind van de kloof - een laatste glimp van de Keizerwagen die omkiepte... omkiepte van het kapotte brugdek. De God-Keizer gleed uit de open koepel.
Iets massiefs ramde Moneo's rug - zijn laatste gewaarwording.
Leto voelde zich uit de wagen glijden. Hij kon aan niets anders denken dan aan het beeld van Hwi die met een klap de rivier raakte - de verre parelmoeren fontein die haar duik in de mythen en dromen van het einde markeerde. Haar laatste woorden, kalm en bedaard, tolden door al zijn herinneringen: 'Ik ga alvast, Liefste.'
Op het moment dat hij uit de wagen gleed, zag hij de sabelkromming van de rivierbocht, een zilver-scherp ding dat flonkerde in zijn vlekkerige schaduwen, een venijnig rivierlemmet door de eeuwigheid heen gescherpt en nu gereed om hem te ontvangen in zijn foltering.
Ik kan niet huilen, zelfs niet schreeuwen, dacht hij. Tranen zijn nu onmogelijk. Die zijn water. Ik krijg dadelijk water genoeg. Ik kan slechts kreunen in mijn smart. Ik ben alleen, meer alleen dan ooit tevoren.
Zijn grote, geribde lijf kromde zich in zijn val en hij tolde rond tot zijn verscherpte gezichtsvermogen Siona bespeurde die op de afgebrokkelde rand van de brug stond.
Nu zal je erachter komen! dacht hij.
Het lijf bleef ronddraaien. Hij zag de rivier dichterbij komen. Het water was een droom, bevolkt door flitsen van vissen die een oude herinnering wakker schudden, de herinnering aan een banket naast een granieten vijver - roze vlees betoverde zijn hongerige ogen.
Hwi, ik eet met je mee van het godenbanket!
Een fontein van opspattende bellen hulde hem in ondraaglijke pijn. Venijnige stromen water beukten van alle kanten op hem los. Hij voelde rotsen knauwen toen hij in een kolkende stroomversnelling worstelend boven water probeerde te komen met een lijf dat krampachtig en onbedwingbaar schokte en sloeg en kronkelde. De wand van de kloof, nat en zwart, snelde aan zijn angstige blik voorbij. Flonkerende scherfjes van wat daarnet nog zijn huid was sprongen van hem af, een zilverregen die rondom hem in de rivier wegsnelde, een kring van verblindende beweging, broze lovertjes - de glanzende zandforelschubben lieten hem in de steek om hun eigen kolonievorm van leven te gaan leiden.
De martelende pijn hield aan. Hij klemde zich vast aan een rotsblok waar de stroom hem langs sleurde en voelde een klauwende vinger van zijn hand scheuren voor hij zijn greep kon verslappen. Die gewaarwording was niet meer dan een klein accentje in de symfonie van pijn.
De rivierbedding slingerde zich linksom langs een stut van de steile klip en als om aan te geven dat het genoeg van hem had, rolde het water hem met een flinke vaart tegen de glooiende rand van een zandbank op. Daar bleef hij een ogenblik liggen, de blauwe inkt van de specie-essence dreef op de stroom bij hem vandaan. De kwellende pijn bracht hem in beweging, het wormlijf bewoog uit zichzelf en begon zich moeizaam uit het water te hijsen. De zandforel die hem had omhuld was totaal verdwenen en hij voelde elke aanraking nu veel directer, een verloren zintuig weer geheel hersteld nu het hem niets anders dan pijn kon bezorgen. Hij kon zijn lijf niet zien, maar hij voelde het ding dat een worm had moeten worden moeizaam kronkelend uit het water kruipen. Hij tuurde omhoog door ogen die alles waarnamen in gordijnen van vlammen waaruit op eigen houtje vormen samensmolten. Eindelijk herkende hij de plek. De rivier had hem meegesleurd naar de bocht waar hij voorgoed de Sarier verliet. Achter hem lag Tuono en een klein stukje verder langs de rotsmuur lag alles wat er nog over was van Vest Tabr - Stilgars rijk, de plek waar al Leto's specie verborgen was.
Blauwe dampen uitwasemend kronkelde zijn gefolterde lijf luidruchtig over een strook kiezelstrand, trok een blauw gekleurd kruipspoor over puntige rotsblokken en sleepte zich een vochtig hol binnen dat misschien wel een deel van de oorspronkelijke vest was geweest. Nu was het niet meer dan een ondiepe grot die binnenin was afgesloten door een steenstorting. Zijn neus gaf de lucht van natte aarde door, maar geen spoor van specie.
Geluiden drongen zich op aan zijn gekwelde lijf. Hij draaide zich in de nauwe grot moeizaam om en zag voor de ingang een touw bungelen. Een gestalte gleed langs het touw omlaag. Hij herkende Nayla. Ze liet zich op de rotsen vallen en bleef daar gehurkt in het donkere hol naar hem zitten staren. Het vlammen-gordijn van Leto's zicht schoof een eindje open en onthulde een andere gestalte die van het touw omlaag sprong: Siona. Nayla en zij klauterden met veel geraas van vallende stenen in zijn richting en bleven voor het hol naar binnen staan turen. Een derde gestalte liet zich van het touw omlaag vallen: Idaho. Hij stormde in dolle woede op Nayla af en krijste: 'Waarom heb je haar gedood! Je moest Hwi niet doodmaken!'
Nayla duwde hem omver met een terloopse, bijna onverschillige zwaai van haar linkerarm. Ze klauterde verder omhoog over de rotsblokken en bleef op handen en voeten naar Leto zitten staren.
'Heer? Leef je nog?'
Idaho dook achter haar rug op en rukte het laswapen uit haar holster. Juist toen hij het wapen richtte en de trekker overhaalde, draaide Nayla zich verbaasd om. De gloed begon bovenaan Nayla's hoofd. Hij schroeide haar finaal doormidden zodat ze in twee stukken uiteenviel. Een glanzend krysmes viel uit haar brandende uniform en kletterde stuk op de rotsen. Idaho zag het niet. Met een van woede vertrokken gezicht bleef hij maar op de brokstukken van Nayla vuren en vuren tot het wapen totaal ontladen was. De gloeiende vlamboog verdween. Tussen de withete rotsblokken bleef niets anders over dan een paar verspreid liggende natte, rokende stukjes vlees en stof.
Dat was het moment waarop Siona had gewacht. Ze klauterde omhoog en trok het onbruikbare laswapen uit Idaho's handen. Hij draaide zich met een ruk naar haar toe en ze stond al klaar om hem tot bedaren te dwingen, maar alle woede was verdwenen.
'Waarom?' fluisterde hij.
' 't Is gebeurd,' zei ze.
Ze draaiden zich om en keken in de donkere grot naar Leto.
Leto kon zich niet voorstellen wat ze zagen. Hij wist dat de zandforelhuid verdwenen was. Er zou een soort pokdalig oppervlak zijn vol trilhaarputjes van de verdwenen huid. En wat de rest betrof kon hij de twee gestalten niet anders zien dan vanuit een door smart doorploegd heelal. Door de vlammen in zijn beeld zag hij Siona als een duivelin. De naam van de duivelin dook vanzelf in zijn gedachten op en hij sprak hem hardop uit, versterkt door de grot en veel luider dan hij had verwacht. 'Hanmya!'
'Wat?' Ze kwam een stap dichterbij.
Idaho sloeg zijn handen voor zijn gezicht.
'Kijk eens wat je die arme Duncan hebt aangedaan,' zei Leto.
'Hij vindt wel weer andere liefjes.' Wat klonk ze harteloos, een echo van zijn eigen radicale jeugd.
'Jij weet niet wat het is om lief te hebben,' zei hij. 'Wat heb jij ooit gegeven?' Toen kon hij alleen nog maar zijn handen wringen, die karikaturen die eens zijn handen waren geweest. 'Grote goden! Wat ik allemaal niet heb gegeven!'
Ze klauterde dichterbij en stak haar hand naar hem uit, maar trok die meteen weer terug.
'Ik ben echt, Siona. Kijk naar me. Ik besta. Je kan me aanraken als je durft. Steek je hand uit. Vooruit!'
Langzaam stak ze haar hand uit naar wat zijn voorste ringsegment was geweest, de plaats waar ze in de Sarier had geslapen. Toen ze haar hand terugtrok zaten er blauwe vlekken op.
'Je hebt me aangeraakt en mijn lichaam gevoeld,' zei hij. 'Is dat niet vreemder dan enig ander ding in dit heelal?'
Ze begon zich om te draaien.
'Nee! Keer je niet van me af! Kijk naar wat je hebt aangericht, Siona. Hoe komt het dat je mij kunt aanraken terwijl je jezelf niet kunt aanraken?'
Ze draaide hem vlug haar rug toe.
'Daarin ligt het verschil tussen ons,' zei hij. 'Jij bent de belichaming van God. Je loopt rond in het grootste wonder van dit heelal en toch weiger je het aan te raken of te zien of te voelen of erin te geloven.'
Toen dwaalde Leto's bewustzijn af naar een door nacht omsloten plaats waar hij de metalen insectenzang van zijn drukpersen meende te horen die klakkend voortdrukten in hun van licht verstoken vertrek. Er was totaal geen straling aanwezig op deze plek, een Ixiaans non-ding, en dat maakte het een plek van beklemming en geestelijke vervreemding omdat hij geen enkel verband had met de rest van het heelal.
Maar dat verband komt er wel.
Toen voelde hij dat zijn Ixiaanse drukpersen in beweging gekomen waren, dat ze zijn gedachten noteerden zonder een speciale opdracht daartoe.
Onthoud wat ik deed! Gedenk mij! Ik zal weer onschuldig zijn!
Het vlammengordijn van zijn waarneming schoof een stukje uiteen en liet Idaho zien, op de plaats waar Siona zoeven nog stond. Achter Idaho's rug zag hij vage gebaren... ach ja: Siona die iemand bovenop de rotsmuur met gebaren iets opdroeg.
'Leef je nog?' vroeg Idaho.
Hijgend en piepend wist Leto uit te brengen: 'Laat ze gaan, Duncan. Laat ze vluchten en zich verstoppen waar ze maar willen in het heelal van hun keus.'
'Vervloekt! Wat zeg je toch allemaal? Dan had ik haar nog liever met jou laten leven!'
'Laten? Ik liet helemaal niks.'
'Waarom heb je Hwi laten sterven?' kreunde Idaho. 'Wij wisten niet dat ze bij jou in de wagen zat.' Idaho's hoofd zakte op zijn borst.
'Je zult schadeloos gesteld worden,' zei Leto schor. 'Mijn Vissprekers zullen jou boven Siona verkiezen. Wees goed voor haar, Duncan. Ze is meer dan Atreides en zij draagt het zaad van jouw overleving mee.'
Leto zonk weer weg in zijn herinneringen. Dat waren nu broze mythen die zijn aandacht maar heel kort kon vasthouden. Hij had het gevoel dat hij mogelijk terechtgekomen was in een tijd die louter en alleen door te bestaan, het verleden had veranderd. Maar er waren geluiden en hij deed zijn best om die te verklaren. Iemand die over rotsen klauterde? De vlammen weken uiteen en toonden Siona die naast Idaho stond. Ze stonden hand in hand, als twee kinderen die elkaar geruststellen voor ze zich op onbekend terrein wagen.
'Hoe kan hij zo nog leven ?' fluisterde Siona.
Leto wachtte tot hij de kracht vond om te antwoorden. 'Hwi helpt me,' zei hij. 'Wij hadden iets dat maar weinig mensen ooit meemaken. We waren verenigd in onze kracht in plaats van in onze zwakte.'
'En moet je eens zien wat het je opgeleverd heeft!' hoonde Siona.
'Ja, en je mag bidden dat jij hetzelfde krijgt,' zei hij schor.
'Misschien zal de specie je daar de tijd voor geven.' 'Waar is je specie?' wilde ze weten.
'Diep in Vest Tabr,' zei hij. 'Duncan zal het wel vinden. Jij kent de plaats, Duncan. Ze noemen het nu Tabur. De omtrekken zijn nog te zien.'
'Waarom heb je het gedaan?' fluisterde Idaho.
'Mijn geschenk,' zei Leto. 'Niemand zal de nakomelingen van Siona kunnen vinden. Het orakel kan haar niet zien.'
'Wat?' zeiden ze tegelijk terwijl ze naar voren bogen om zijn wegstervende stem beter te kunnen horen.
'Ik geef jullie een nieuw soort tijd zonder parallellen,' zei hij. 'Die zal altijd uiteen blijven wijken. De krommingen ervan zullen geen snijpunten bevatten. Ik geef jullie de Gouden Weg. Dat is mijn geschenk. Jullie zullen nooit meer het soort evenwijdigheid kennen dat jullie vroeger hadden.'
Vlammen vulden zijn hele blikveld. De hevige pijn nam af, maar geuren en geluiden nam hij nog steeds ontzettend scherp waar. Idaho en Siona ademden allebei heel vlug en ondiep. Vreemde bewegingservaringen begonnen Leto te doorkruisen -echo's van botten en gewrichten waarvan hij wist dat hij ze allang niet meer bezat.
'Kijk!' zei Siona.
'Hij valt uiteen.' Dat was Idaho.
'Nee.' Siona. 'De bolster laat los. Kijk! De worm!'
Leto voelde delen van zichzelf wegzakken in zachte warmte. De folterende pijn verdween.
'Wat zijn die gaten in hem?' Siona.
'Ik denk dat het de zandforel was. Herken je de vorm?'
'Ik ben hier om te bewijzen dat een van mijn voorouders ongelijk had,' zei Leto (of dacht dat hij het zei, wat zover het zijn verslagen betrof precies hetzelfde was). 'Ik werd als mens geboren maar ik sterf niet als mens.'
'Ik kan het niet aanzien!' zei Siona.
Leto hoorde steentjes vallen toen ze zich afwendde.
'Ben jij daar nog, Duncan?'
'Ja.'
Ik heb dus nog een stem.
'Kijk naar me,' zei Leto. 'Ik was een bloederig kluitje vlees in een menselijke schoot, een kluitje niet groter dan een kers. Kijk naar me, zeg ik!'
'Ik kijk.' Idaho's stem klonk zwak.
'Jij verwachtte een reus en je vond een dwerg,' zei Leto. 'Nu leer je de verantwoordelijkheden kennen die ontstaan ten gevolge van daden. Wat ga je doen met je nieuwe macht, Duncan?'
Het bleef heel lang stil en toen zei Siona's stem: 'Luister niet naar hem! Hij was stapelgek!'
'Natuurlijk,' zei Leto. 'Geordende waanzin, dat is vernuft.'
'Siona, begrijp jij dit?' vroeg Idaho. Wat een treurige stem, die van de ghola.
'Zij begrijpt het,' zei Leto. 'Het is heel menselijk als je ziel in een crisis raakt die je niet had voorzien. Zo gaat dat bij mensen altijd. Moneo begreep dat uiteindelijk.'
'Ik wou dat hij nu maar vlug doodging!' zei Siona.
'Ik ben de gespleten god en jij wilde me heel maken,' zei Leto. 'Duncan? Ik denk dat ik van al mijn Duncans jou het meest waardeer.'
'Waardeer?' De woede keerde weer een beetje in Idaho's stem terug.
'Mijn waardering heeft toverkracht,' zei Leto. 'In een magisch heelal is alles mogelijk. Jouw leven is beheerst door het noodlottige orakel, niet mijn noodlottigheid. En nu je de geheimzinnige grillen doorziet zou je me willen vragen dit te laten ophouden? Ik wilde het alleen maar doen toenemen.'
De anderen in Leto's binnenste begonnen zich te laten gelden. Nu de saamhorigheid van de koloniegroep niet langer zijn persoonlijkheid ondersteunde, begon hij zijn plaats onder hen te verliezen. Ze begonnen de taal van het eeuwige ALS te spreken. 'Als je nu... Als we nu niet...' Hij wilde schreeuwen om ze de mond te snoeren.
'Alleen stomme idioten geven de voorkeur aan het verleden!'
Leto wist niet of hij echt schreeuwde of het alleen maar dacht. In ieder geval volgde er van binnen een tijdelijke stilte die gepaard ging met een stilte van buiten, en hij voelde dat er nog een aantal draden van zijn oude persoonlijkheid heel waren. Hij probeerde te praten en wist dat dat echt was omdat Idaho zei: 'Luister, hij probeert iets te zeggen.'
'Wees niet bang voor de Ixianen,' zei hij en hij hoorde zijn eigen stem als een wegstervend gefluister. 'Ze kunnen de machines maken, maar arafel kunnen ze niet meer maken. Ik kan het weten. Ik ben er geweest.'
Hij zweeg om op krachten te komen, maar hij voelde zijn energie uit zich wegvloeien, al deed hij nog zo zijn best om die vast te houden. Het geschreeuw in zijn binnenste nam weer een aanvang - stemmen die smeekten en krijsten.
'Hou op met dat idiote gedoe!' riep hij, of dacht hij te roepen.
Idaho en Siona hoorden niet meer dan een hijgend sissen.
Even later zei Siona: 'Volgens mij is hij dood.'
'En iedereen dacht dat hij onsterfelijk was,' zei Idaho.
'Weet je wat de Mondelinge Overlevering zegt?' vroeg Siona. 'Als je onsterfelijkheid wenst, moet je vorm afzweren. Al wat vorm heeft is sterfelijk. Voorbij de vorm ligt het vormloze, het onsterfelijke.'
'Dat klinkt net als hij,' zei Idaho verwijtend.
'Hij was het ook, denk ik,' zei ze.
'Wat bedoelde hij met dat van jouw nakomelingen... verborgen, niet te vinden?' vroeg Idaho.
'Hij schiep een nieuw soort mimicry,' zei ze, 'een nieuwe biologische nabootsing. Hij wist dat hij daarin geslaagd was. Hij kon mij niet zien in zijn toekomsten.'
'Wat ben jij?' wilde Idaho weten.
'Ik ben de nieuwe Atreides.'
'Atreides!' Het klonk als een vloek uit Idaho's mond.
Siona staarde naar de ontbindende klomp vlees die eens Leto Atreides n was geweest... en nog iets anders. Dat iets anders loste nu op in vage sliertjes blauwe rook waar de geur van melange het sterkst was. Op de rotsen onder zijn wegsmeltende lijf vormden zich plasjes blauwe vloeistof. Er bleven alleen heel vage vormen over - een hoop roze schuim, een stukje roodgestreept bot dat misschien vorm gegeven had aan wangen en voorhoofd...
Siona zei: 'Ik ben anders, maar toch ben ik ook wat hij was.'
Schor fluisterend zei Idaho: 'De voorouders, alle...'
'De menigte is er wel maar ik loop stilletjes in hun midden en niemand ziet me. De oude beelden zijn verdwenen en alleen de kern blijft over om zijn Gouden Weg te verlichten.'
Ze draaide zich om en nam Idaho's koude hand in de hare. Voorzichtig leidde ze hem uit de grot naar het licht, waar het touw uitnodigend omlaag bungelde van de top van de rotsmuur, van de plek waar de bange Museum stonden te wachten.
Armzalig materiaal om een nieuw heelal mee te scheppen, dacht ze, maar ze zou er genoegen mee moeten nemen. Idaho zou ze moeten verleiden met zachtmoedigheid, een zorgzaamheid waarin op de duur misschien liefde zou kunnen groeien.
Toen ze over de rivier naar de plaats keek waar de waterloop zijn kunstmatige kloof verliet om dwars door de groene velden te stromen, zag ze een zuidenwind donkere wolken in haar richting blazen.
Idaho trok zijn hand los uit de hare, maar hij leek wat kalmer. 'De weerregeling wordt steeds onbestendiger,' zei hij. 'Moneo dacht dat het Gilde daarachter zat.'
'Mijn vader had het over zulke zaken zelden mis,' zei ze. 'Je zult er een onderzoek naar moeten instellen.'
Idaho werd ineens overvallen door de herinnering aan de zilveren zandforel gedaanten die van Leto's lijf wegsnelden in de rivier.
'Ik hoorde de Worm,' zei Siona. 'De Vissprekers zullen jou volgen, niet mij.'
Weer ervoer Idaho de verleiding van het ritueel van Siaynoq. 'We zien wel,' zei hij. Hij draaide zich om en keek Siona aan. 'Wat bedoelde hij toen hij zei dat de Ixianen geen arafel kunnen maken?'
'Jij hebt niet alle verslagen gelezen,' zei ze. 'Ik zal het je laten zien als we in Tuono terug zijn.' 'Maar wat betekent het - arafel}'
'Het is de duistere wolk van een heilig oordeel. Het komt uit een oud verhaal. Je zult het allemaal in mijn verslagen aantreffen.'